| |
| |
| |
Bijlagen.
| |
| |
Publicatie
en in werking stelling van 's Konings Besluit dd. 4 Januarij 1826, No. 92; behelzende eenige nadere bepalingen en voorzieningen, ter ampliatie van de Slaven-registers binnen deze Kolonie, om te strekken tot de krachtdadige beteugeling van den Slavenhandel.
Wij ABRAHAM de VEER, Ridder van de Orde van den Nederlandschen Leeuw, Generaal-Majoor in Dienst van Zijne Majesteit den Koning der Nederlanden, Gouverneur der Kolonie Suriname, mitsgaders Opper-Bevelhebber over de Land- en Zeemagt in dezelve, enz. enz. enz.
Allen dengenen, die deze zullen zien of hooren lezen, Salut. doen te weten:
Alzoo het Zijner Majesteit den Koning behaagd heeft, bij Hoogstdeszelfs Besluit van den 4 Januarij dezes jaars, één duizend acht honderd zes en twintig, No. 92, eenige nadere bepalingen en voorzieningen te maken, ter ampliatie van de Slaven-Registers binnen deze Kolonie, om te strekken tot de krachtdadige beteugeling van den Slavenhandel.
| |
| |
En alzoo Zijne Excellentie de Heer Minister voor de Marine en Koloniën, met de uitvoering des gemelden Besluits belast, hetzelve kopijelijk aan ons heeft doen toekomen, bij missive dd. 24 Januarij vermeld, La. I. No. 93, 3, met uitnoodiging om, tot de spoedige en rigtige uitvoering van het daarbij bepaalde, de doelmatigste maatregelen te nemen.
Gehoord de consideratiënde en het advies van onzen confidentiëelen Raad.
Zoo is het, dat wij het voormelde Koninklijk Besluit alhier insereren als volgt:
| |
No. 92. Wij willem, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot Hertog van Luxemburg, enz. enz. enz.
Overwegende, dat de Slaven-Registers, welke thans in de Kolonie Suriname worden gehouden, door het daarstellen van eenige nadere bepalingen en voorzieningen, voegzaam dienstbaar kunnen gemaakt worden aan de krachtdadige beteugeling van den Slavenhandel.
Op het rapport van onzen Minister voor de Marine en de Koloniën, van den 16 December j.l., La. I. No. 68.
Gezien het gezamenlijk rapport van onzen Minister van Justitie en van het Departement van Buitenlandsche Zaken, van den 28, 31 der gezegde maand, No. 67, 22.
| |
| |
Herzien liet rapport van onzen Minister voor de Nationale Nijverheid en de Koloniën, van den 4 December 1824, No. 28, 491, zoo mede dat van onze Ministers van Justitie en Buitenlandsche Zaken, van den 29, 31 daaraan volgende, La. P. No. 5.
Hebben besloten en besluiten:
| |
Art. 1.
De Registers, welke, naar aanleiding van de bij Publicatie van Gouverneur en Raden der Kolonie Suriname, van den 18 Augustus 1823, vastgestelde opgaven van familiën en op zich zelve staande personen, uitmakende de In- en Opgezeten en dier Kolonie, benevens die van derzelver eigendommelijke Slaven, aan het kantoor der Hoofdgelden aldaar worden gehouden, zullen met eene kolom van Mutatiën worden vermeerderd, ten einde daarop worden bijgehouden alle vermeerderingen of verminderingen, welke in het getal der Slaven sedert den dag van het indienen zijner laatste Jaarlijksche Opgave, tot den dag van het indienen zijner volgende Jaarlijksche Opgave, zouden mogen voorvallen.
| |
Art. 2.
Ieder Eigenaar van Slaven zal verpligt en gehouden zijn, om van alle vermeerderingen en verminderingen, welke, nadat zijne Jaarlijksche Opgaaf aan het kantoor der Hoofdgelden zal zijn ingeleverd,
| |
| |
hetzij door geboorte, overlijden, koop, verkoop, schenking, ruiling, of op welke andere wijze ook, in het getal zijner Slaven mogten voorvallen, daarvan eene schriftelijke, door hem onderteekende, en onder presentatie van eede af te gevene declaratie, aan het voorm. kantoor in te dienen, in welke declaratie de naam van den daarbij gedenomineerden Slaaf duidelijk moet vermeld staan.
| |
Art. 3.
De Declaratiën van alle vermeerderingen en verminderingen in het getal der Slaven, zoodanig als die bij het vorig Artikel zijn aangeduid, zullen binnen den tijd van drie dagen moeten worden ingeleverd, voor zoo verre de stad Paramaribo aangaat, doch binnen den tijd van veertien dagen, voor zoo verre de genoemde veranderingen elders mogten voorvallen.
| |
Art. 4.
Elk Eigenaar, die eenen Slaaf koopt, verkoopt, wegschenkt, ten geschenke bekomt, of uit wiens Slavin een kind wordt geboren, zoo ook wiens Slaaf sterft, of die, op welk eene wijze ook, eenige vermeerdering of vermindering in het getal zijner Slaven, na het indienen zijner laatste Jaarlijksche Opgaaf, ondergaat, en die daarvan binnen den bij het vorig Art. gestelden termijn geene declaratie aflegt, zal, op gelijke wijze als zulks bij Art. 6 der voor- | |
| |
melde Publicatie van den 18 Augustus 1823 is bepaald, verbeuren eene boete van niet minder dan een honderd guldens (f 100, -) en niet meerder dan vijf honderd guldens (f 500, -) ten ware dat hij ten genoegen des Regters mogt bewijzen, dat hij niet vroeger kennis had gedragen van de veranderingen of verminderingen, welke in het getal zijner Slaven na het indienen zijner laatste Jaarlijksche Opgaven hebben plaats gegrepen.
| |
Art. 5.
Wanneer de vermeerdering of vermindering in het getal der Slaven plaats heeft ten gevolge van eigendoms-overgang, zal de declaratie duidelijk moeten vermelden zoowel den naam van dengenen, uit wiens eigendom de Slaaf getreden is, als van dengenen, in wiens eigendom hij overgaat, gelijk ook van den titel van overgang, zullende bij gebreke van eenige dezer vereischten de declaratiën ten kantore der Hoofdgelden niet mogen worden aangenomen en beschouwd worden als niet te zijn ingediend.
| |
Art. 6.
Door den hierna te vermelden Ambtenaar zal, ten blijke van het indienen der bij Art. 2 en 9. van dit besluit bedoelde Declaratiën, een behoorlijk recepis worden afgegeven, op hetwelk de dagteekening der maand en het Jaargetal, niet met cijfers, maar met letters, zal worden uitgedrukt.
| |
| |
| |
Art. 7.
Zoodra de voorschrevene declaratiën ten kantore der Hoofdgelden zullen zijn ingediend, zal van derzelver inhoud onverwijld in de Registers der Opgaven aanteekening moeten worden gehouden in de bij Art. 1. van dit besluit vermelde kolom van Mutatiën.
| |
Art. 8.
Wanneer eene Slavin, gedurende den tijd dat zij, hetzij ten gevolge van een Huurkontract, hetzij van eenige andere overeenkomst, in de dienst van eenen derde zich bevindt, een kind mogt ter wereld brengen, of wanneer een Slaaf, welke zich op gelijke wijze in de dienst van eenen derde zich bevindt, gedurende die dienst mogt overlijden, zal de huurder of genieter daarvan binnen den tijd van vier en twintig uren aan den Eigenaar kennis geven, wanneer beide aan Paramaribo woonachtig zijn, en binnen den tijd van acht dagen, wanneer beide of een hunner elders zijn gedomicilieerd, en zulks op eene boete van vijf en twintig guldens (f 25, -) voor elken dag verzuims, hetwelk te dezen zoude mogen worden gepleegd.
| |
Art. 9.
Van alle verpandingen van Slaven, hetzij dezelve op zich zelve, hetzij met de onroerende eigendommen, waartoe zij behooren, worden verpand of ge- | |
| |
hypothekeerd, hetzij zoodanige verpandingen onderhandsch of notariëel geschieden, zal insgelijks eene schriftelijke declaratie, in den vorm als bij art. 2 is voorgeschreven, door den belanghebbende, ten kantore der Hoofdgelden worden ingediend, ten einde daarvan op de Registers der Opgaven in de kolom der Mutatiën behoorlijke aanteekening zoude kunnen worden gemaakt, zullende bij gebreke van dien elke hypotheek of verpanding van Slaven, ten behoeve van eenen derde, worden gehouden voor nietig en van geene waarde.
| |
Art. 10.
Indien in eenige bij de vorige artikelen vermelde declaratiën de naam van eenigen persoon mogt voorkomen, die op de Registers van het kantoor der Hoofdgelden mogt onbekend zijn, zal zoodanige declaratie niet mogen worden aangenomen, ten zij dezelve met de medeonderteekening van twee aldaar bekende schatpligtigen zijn voorzien, aan welke medeonderteekening bij deze het gevolg wordt toegekend, dat deze twee schatpligtigen voor den inhoud dier declaratie en derzelver regterlijke consequentiën personeel verantwoordelijk gesteld worden, en zal deze verantwoordelijkheid op den Ambtenaar met het houden der Registers belast overgaan, wanneer hij, zonder deze voorzorg in acht te hebben genomen, eenige declaratie mogt hebben aangenomen en geboekt, in welke een of andere naam, hetzij van
| |
| |
kooper of verkooper, of van wien het ook zoude mogen zijn, mogt voorkomen, die op de Registers, ten kantore der Hoofdgelden gehouden wordende, niet mogt bekend zijn, en zulks behoudens zoodanige correctie, als zijne superieuren, uit dezen hoofde, op denzelven zouden vermeenen te moeten toepassen.
| |
Art. 11.
Het wordt aan elken openbaren Ambtenaar of Autoriteit ten strengste verboden, om eenige Acte betreffende den eigendoms-overgang van Slaven, onder welken titel ook, of van verhuring, hypothekatie en verpanding van Slaven, zelve of voor zich te doen verlijden, tenzij aan hen volledig zal zijn gebleken, dat zoodanige Slaaf of Slaven in de Registers der Opgaven bekend staan, waarvan door de aanhaling van het nummer en de letter der kohieren zal moeten blijken, op straffe van nietigheid derzelve Acte, en van ontzetting uit derzelver posten van de Ambtenaren, die tegen dit verbod mogten hebben gehandeld.
| |
Art. 12.
Geene Slaven zullen op openbare verkoopingen mogen verkocht worden, tenzij aan den Vendumeester bij een behoorlijk extract zal zijn gebleken, dat dezelve in de Registers der Opgaven bekend staan, en zulks op poene van verlies van zijn
| |
| |
ambt; wordende de uit den Hove van Policie gedelegeerde Commissarissen tot de Venduën gelast, om hierop ten naauwkeurigste te letten.
| |
Art. 13.
Ook zullen geene Slaven in het openbaar worden verhuurd, tenzij aan den Ambtenaar, ten wiens overstaan deze verhuring plaats heeft, bij een behoorlijk extract blijke, dat dezelve in de Registers der Opgaven bekend staan, en zulks op poene, dat voornoemde Ambtenaar onverwijld van zijnen post zal worden ontzet.
| |
Art. 14.
Geen rekest om Straatvoogd te worden over eenen Slaaf, noch eenig verzoek om voor eenen Slaaf den vrijdom te verkrijgen, zal bij het Hof van Policie een onderwerp van overweging mogen uitmaken, tenzij beide voorzien zijn van een extract, strekkende ten bewijze, dat dezelve Slaaf op de Registers der Opgaven bekend staat.
| |
Art. 15.
Het zal aan geene openbare Autoriteit, hoe ook genaamd, vrijstaan, om in eenige zaak, betreffende den eigendoms-overgang, de verhuring of verpanding van Slaven, eenig appointement, vonnis of decisie te geven, alvorens dezelve zich door een behoorlijk extract zal hebben overtuigd, dat zoodanige Slaaf
| |
| |
of Slaven op de Registers der Opgaven bekend zijn, en wel op poene van nietigheid van zoodanige uitspraak.
| |
Art. 16.
De Raad-Fiscaal der Kolonie Suriname wordt gelast, om in het algemeen voor de stipte nakoming van alle bepalingen, in dit besluit vervat, de meest mogelijke zorg te dragen. In het bijzonder wordt aan hem de verpligting opgelegd, om in de maand Maart van elk jaar van de Registers der Opgaven visie te nemen, dezelve te onderzoeken en met de driemaandelijksche rapporten der Kapiteins van de respective Burger-Divisiën, alsmede met de Registers van vroegere jaren, te vergelijken, ten welken einde de Sekretaris van den Hove gehouden zijn zal, om den Raad-Fiscaal op deszelfs vordering zoodanige driemaandelijksche rapporten, tegen recepis, in originali ter hand te stellen; zullende de Raad-Fiscaal verpligt zijn, om van den uitslag dezer verrigting een summier rapport aan den Gouverneur te doen toekomen, alles behoudens de bevoegdheid van den Raad-Fiscaal, om, zoo dikwerf hij zulks bovendien noodig zal oordeelen, tot zoodanige visie, onderzoeking en vergelijking over te gaan.
| |
Art. 17.
Wanneer het aan den Raad-Fiscaal, hetzij bij zoodanige visie, onderzoeking en vergelijking, hetzij
| |
| |
op welke andere wijze ook, mogt gebleken zijn, dat iemand eigenaar van een' of meerdere Slaven is geworden, zonder dat hij zich alvorens heeft verzekerd, dat dezelve, tijdens dien eigendoms-overgang, op de Registers der Slaven bekeed stonden, ten ware hij van zoodanigen Slaaf of Slaven regtstreeks bij wege van legalen invoer Eigenaar ware geworden, of ook wanneer het aan den Raad-Fiscaal daaruit mogt komen te blijken, dat iemand Eigenaar van eenen Slaaf is geworden, zonder dat hij binnen den bij dit Besluit bepaalden termijn den Slaaf of de Slaven op zijnen naam heeft doen overbrengen, of wel wanneer het bij dit onderzoek aan hem mogt voorkomen, dat van de vermindering, welke eenig Eigenaar in het getal van zijne Slaven heeft ondergaan, binnen den evengemelden termijn geene declaratie is ingediend, zal hij, al ware de declaratie van het een en ander ook later ingediend geworden, niettemin ten allen tijde gehouden en verpligt zijn, om tegen den nalatigen te procederen tot de toepassing van zoodanige straffen, als bij art. 6 der meergezegde Publicatie van den 18 Augustus 1823 zijn vastgesteld, en bij art. 4 van ons tegenwoordig besluit zijn geïnhaereerd.
| |
Art. 18.
Wanneer het aan den Raad-Fiscaal, bij de visie, het onderzoek en de vergelijking der Registers, mogt gebleken zijn, dat in de jaarlijksche Opgaven Slaven
| |
| |
vermeld staan, welke in de opgaaf van het vorige jaar niet voorkomen, en van welker verkrijging niettemin geene aanteekening mogt gevonden worden in de kolom van Mutatiën, zal hij gehouden zijn daaromtrent het noodige onderzoek te doen, en den Eigenaar oproepen, om te verklaren, op welke wijze hij in het bezit van zoodanigen Slaaf is gekomen.
| |
Art. 19.
Wanneer het ten gevolge der Procedures, door den Raad-Fiscaal naar aanleiding der beide voorgaande artikelen in te stellen, door de Eigenaren niet voldingend mogt zijn bewezen, dat zoodanige Slaaf of Slaven, welke niet, of niet binnen den gerequireerden termijn, op de Registers der Opgaven zijn gebragt geworden, in de Kolonie Suriname geboren zijn, of op eene legale wijze binnen dezelve zijn ingevoerd geworden, zullen deze Slaaf of Slaven worden verklaard vervallen te zijn ter beschikking van het Gouvernement, en daarmede worden gehandeld als zal bevonden worden te behooren, behoudens de tegen de nalatige Eigenaren bij art. 4 vastgestelde straffen.
| |
Art. 20.
Ingeval van volstrekt onvermogen, om de bij de hiervoren vermelde Publicatie van den 18 Augustus 1823, en de bij dit besluit bepaalde boete te betalen, zal de straf voor zoodanige boetpligtigen
| |
| |
mogen gecommuteerd worden in eene gevangenzitting van eene maand tot zes maanden, terwijl de daarop te vallen kosten zullen zijn ten laste van de Koloniale Kas, behoudens echter het regt van verhaal, indien de voornoemde schuldpligtigen te eeniger tijd tot teruggave daarvan mogten in staat geraken.
| |
Art. 21.
In weerwil van de nieuwe verpligtingen, bij ons tegenwoordig besluit aan de Eigenaren der Slaven opgelegd, blijven niettemin de bij de Publicatie van den 18 Augustus 1823 ingevoerde Jaarlijksche Opgaven de grondslag van de belasting op het Hoofdgeld, zoodanig, dat hetzelve allcenlijk zal zijn verschuldigd over die Slaven, welke op den 1 Januarij van elk Jaar het eigendom van de belastingschuldigen hebben uitgemaakt.
| |
Art. 22.
Al hetgene in dit besluit omtrent de Eigenaren wordt gezegd, is ook toepasselijk op derzelver zaakgelastigden of vertegenwoordigers, die mitsdien, ingeval van overtreding, dezelfde straffen, zullen verbeuren, als daarbij tegen de nalatige Eigenaren zijn vastgesteld.
| |
Art. 23.
Het zal aan elk en een iegelijk vergund zijn, om uit de Registers der Opgaven Extracten te ligten, mits, behalve het zegel, daarvoor betalende tien gulden
| |
| |
(f 10), wanneer het getal der daarin vermelde Slaven minder dan twintig mogt zijn, en twintig gulden (f 20), wanneer dat getal meer dan twintig mogt bedragen, zullende hiervan echter worden uitgezonderd de openbare beambten; welke zoodanige Extrakten ambtshalve mogten benoodigd hebben, en aan wie dezelve gratis zullen worden uitgereikt, terwijl wijders dezelve Leges strekken zullen, ten behoeve van den bij het volgend Artikel te benoemen Ambtenaar.
| |
Art. 24.
Tot verrigting van de werkzaamheden uit dit besluit voortvloeijende, zal een afzonderlijk Ambtenaar worden benoemd en aan het kantoor der Hoofdgelden toegevoegd; deze Ambtenaar zal voor de daarstelling, aanhouding en conservatie der Registers, invoege als zulks bij dit besluit is bepaald, zorgvuldig en op zijne persoonlijke verantwoordelijkheid moeten waken.
| |
Art. 25.
Voormelde Ambtenaar zal geene Administratie van Plantaadjes of Gronden mogen voeren, of op eenigerhande wijze in het beheer van dezelve betrokken zijn.
| |
Art. 26.
Hoezeer aan den Raad-Fiscaal de verpligting is opgedragen, om van tijd tot tijd van de Registers visie te nemen, zoo zal echter de voorbedoelde Amb- | |
| |
tenaar, op de verbeurte van zijn Ambt, gehouden zijn, om bij de ontdekking, of ook bij vermoeden van eenige fraude of verzuim, ten aanzien van het tegenwoordig onderwerp, zoodanige fraude of verzuim dadelijk te brengen ter kennis van het Officie Fiscaal.
| |
Art. 27.
Hij zal dagelijks, met uitzondering van de Zonen Feestdagen, ten gerijve van het publiek, des morgens van acht tot elf, en des namiddags van twee tot vier ure, moeten vaceren, en voorts zich gedragen naar zoodanige nadere instructiën, als aan hem door den Raad-Contrôleur der Financiën, onder wiens opper-opzigt hij gesteld wordt, zullen worden gegeven.
| |
Art. 28.
Ingeval van eenige verhindering, waardoor hij, hetzij voor korteren, hetzij voor langeren tijd, van de waarneming zijner ambtspligten mogt worden afgetrokken, zal de Raad-Contrôleur van Financiën, onder goedkeuring van den Gouverneur, daartoe eenen anderen aan het Departement van Financiën verbonden' beambte aanwijzen.
| |
Art. 29.
De Registers van Opgaven zullen in de maand Januarij van elk jaar, door den Raad-Contrôleur van Finantiën, op de eerste en laatste bladzijde worden gequoteerd, en voorts op elke bladzijde worden geparapheerd;
| |
| |
ook zullen dezelve, bij het einde van elk jaar, door den Raad-Contrôleur van Finantiën worden geverifiëerd en gesloten.
| |
Art. 30.
Ten einde de ingezetenen van de Opper- en Neder-Distrikten Nickeri te gerijven, zullen dezelve van alle vermeerderingen of verminderingen, welke na het indienen van hunne Jaarlijksche Opgaven, in het getal hunner Slaven, mogten voorvallen, binnen den tijd van drie dagen aan den Land-Drost of Drost dier Distrikten, de noodige schriftelijke Opgaven doen toekomen, overeenkomstig het tegenwoordige besluit ingerigt, en zullen de Land-Drost en Drost elk respectivelijk gehouden zijn, om dezelve Opgaven bij de eerste scheepsgelegenheid aan den Heer Raad-Contrôleur van Finantiën te doen toekomen, ten einde, ter vervolging van dezelve, ten kantore der Hoofdgelden te worden overgebragt, en in de Registers geboekt.
| |
Art. 31.
Met alteratie van hetgene daaromtrent, bij de dikwijls genoemde Publicatie van den 18 Augustus 1823, is bepaald, zullen alle boeten, zoo uit de voormelde Publicatie als uit ons tegenwoordig besluit voortvloeijende, genoten worden, voor één derde door de Koloniale Kas, voor een derde door het Officie Fiscaal, en voor een derde door den Ambtenaar met het werk der Registers belast.
| |
| |
| |
Art. 32.
Dit besluit zal gehouden worden met den eersten dezer maand in werking te zijn gebragt, en zullen de daarbij belanghebbenden verpligt zijn, om, voor zoo verre de Stad Paramaribo aangaat, binnen den tijd van veertien dagen, en voor zoo verre het verdere gedeelte der Kolonie betreft, binnen eene maand na de publicatie van dit besluit opgaaf te doen van alle vermeerderingen of verminderingen, welke sedert den 1sten dezer tot op den dag der Opgaaf zullen hebben plaats gehad.
En is onze Minister voor de Marine en Koloniën belast met de uitvoering dezes, waarvan aan onzen Minister van Justitie en aan het Departement van Buitenlandsche Zaken zal worden kennis gegeven.
Gegeven te 's Gravenhage den 4den Januarij des jaars 1826, het dertiende van onze Regering.
(Geteekend)
WILLEM.
Van wege den Koning,
(Get.)
J.G. de Mey van Streefkerk.
Accordeert met deszelfs origineel,
De Griffier ter Staats-Secretarij,
(Get.)
L.H. Elias Schovel.
Voor copie conform;
De Sekretaris-Generaal bij het Ministerie
van Marine en Koloniën,
(Get.)
Quarles van Ufford.
| |
| |
En zoo is het, dat wij voorts inhaererende aan de bepalingen der Publicatie van Gouverneur en Raden van den 18 Augustus 1823, Gouvernements-Blad No. 5, thans nog de volgende vijf formulieren hebben vastgesteld, om door allen en een iegelijk alhier te worden opgevolgd bij hunne aangiften en opgave, naar luid van Zijner Majesteits voorsz. Besluit te doen, tot welk einde de bedoelde formulieren ten kantore der Hoofdgelden verkrijgbaar zullen zijn, als:
1o. | Formulier wegens aangifte van geboren Slaven. |
2o. | Formulier van aangifte van overleden Slaven. |
3o. | Formulier van aangifte wegens verkrijging van Slaven bij koop of eenigen anderen titel. |
4o. | Formulier van aangifte, wegens vermindering van Slaven, door verkoop of eenigen anderen titel. |
5o. | Formulier van opgave, wegens verpanding van Slaven. |
Lastende en bevelende wij, dat deze alhier naar stijle worden afgekondigd, aangeplakt, in het Gouvernements-Blad en in de Couranten dezer Kolonie geïnsereerd; alsmede van Plantaadje tot Plantaadje in de onderscheidene Divisiën en Distrikten dezer Kolonie rondgezonden, en door deze middelen algemeen bekend gemaakt; dat een ieder zich daarnaar regele, verbiedende wij, in naam van Zijne Majesteit den Koning, de overtreding van Hoogstdeszelfs voorsz. Wetbepalingen binnen deze Kolonie, onder de straffen
| |
| |
daarop gesteld, waaraan de gestrenge hand zal worden gehouden.
Gedaan te Paramaribo in de Kolonie Suriname den 19 April des jaars 1826, het dertiende Zijner Majesteits regering.
A. de VEER.
Ter Ordonnantie van Zijne Excellentie,
De Sekretaris van het Gouvernement,
J.G. Ringeling.
Gepubliceerd den 21sten
daaraan volgenden.
De Secretaris van het
Gouvernement,
J.G. Ringeling.
|
|