| |
| |
| |
Mengelingen.
| |
| |
Mengelingen.
I.
Verslag van den Staat en de Werkzaamheden van het. Departement der Maatschappij: Tot Nut van 't Algemeen, te Paramaribo.
Reeds in den jare 1794 bestond er in deze Kolonie eene Afdeeling der Maatschappij: Tot Nut van 't Algemeen. Verschillende oorzaken deden dat Departement kwijnen, en eindelijk in het jaar 1800 geheel te niet loopen.
Overtuigd van het onberekenbaar nut, hetwelk deze verdienstelijke Maatschappij in verschillende kringen heeft bewerkstelligd, en in de hoop, dat hare weldadige bedoelingen ook in deze Kolonie zouden kunnen worden bereikt, werd er op den 1en. April 1816, onder het bestuur van den Wel-Eerwaarden Heer H. Uden Masman, een nieuw Departement hier opgerigt; - hoe klein het getal der Oprigters ook ware, wij mogen echter niet dankbare erkentenis hunne namen noemen en aan de vergetelheid onttrekken.
| |
| |
Behalve genoemde Voorzitter bestond de eerste Bijeenkomst van dit Departement uit acht Leden, namelijk:
Mr. H.E. van Meerten, |
J.N. Braam, |
G. Gisius, |
J.A. Knipschaar, |
E.G. Veldwyk, |
W.O. Bentinck, |
J.J.F. de Friderici en |
J.H. Franke. |
Het Departement, aldus tot stand gekomen, knoopte dadelijk deszelfs verbindtenis aan met het Hoofdbestuur dezer Maatschappij, met dat gunstig gevolg, dat het als een deel der Maatschappij erkend, onder het getal der Departementen aangenomen, en als zoodanig op de Jaarlijksche Algemeene Vergadering vertegenwoordigd werd.
Dit Departement, het éénige punt van vereeniging in deze Kolonie uitmakende van allen, die in de instandhouding, verbreiding en vermeerdering van wetenschappelijke kennis, nationale opvoeding en huishoudkunde belang stellen, mogt dan ook het aantal van deszelfs Leden zien aanwassen, en weldra in bloei toenemen.
De werkzaamheden van dit Departement werden niet weinig begunstigd, door het, aan deszelfs Le- | |
| |
den goedgunstig ingeruimd lokaal - het ledigstaand voormalig kerkgebouw der Hervormden, waardoor, de kosten tot het houden van bijeenkomsten niet slechts aanmerkelijk verminderd werden, maar het Departement ook een verblijf ontving, allezins geschikt tot deszelfs oogmerk en bedoelingen.
Aldaar trachtte het Departement werkzaam te zijn tot bevordering van algemeen nut en welzijn; terwijl het alle die middelen bezigde, welke de plaatselijke toestand en de bijzondere betrekkingen dezer Volkplanting toelieten.
Om in den geest dezer Maatschappij te arbeiden, en volksverlichting en volksgeluk, zoo veel mogelijk, te bevorderen, in de in vele opzigten anders gewijzigde behoeften van dit Gewest, stelde dit Departement verscheidene maatregelen dáár, in evenredigheid met den plaatselijken toestand dezer Kolonie.
Onder deze mogen wij tellen, in de eerste plaats, het oprigten van eene Boekverzameling, ten gebruike en ten nutte van de bijzondere Leden des Departements, tot welk einde een der Leden van het Bestuur des Departements zich wel wilde verledigen.
Voorts: het daarstellen van gezette Maandelijksche Bijeenkomsten, welke zoodanig werden ingerigt, dat zij aan verbreiding van nuttige wetenschappen, vermeerdering van kennis, en uitbreiding van beschaving, beantwoordden.
| |
| |
Beredeneerde en wèldoordachte voorlezingen, van onderscheiden' aard en inhoud, alle het groote doel der Maatschappij: Tot Nut van 't Algemeen, in het oog houdende, veraangenaamden deze Bijeenkomsten; verscheidene Proeven kunnen daarvan getuigen, en inzonderheid de schoone Verhandeling van het waardig Medelid dezes Departements, Mr. A.F. Lammens, ten betooge: ‘Dat de sterfte of het afnemen van het getal der Negerslaven in de Kolonie Suriname niet aan mishandelingen, maar hoofdzakelijk aan andere oorzaken moet worden toegeschreven.’
Verscheidene bijdragen der Leden werden van tijd tot tijd op deze Maandelijksche Vergaderingen geleverd, waarvan vele, waardig om meer algemeen bekend te worden, alsnog onder de Archieven dezes Departements berusten: de inhoud van eenige door het Bestuur te belangrijk geoordeeld wordende, om aan de vergetelheid ter prooije te strekken, werd in de gedrukte berigten opgenomen, en den Leden alzoo bewaard.
Dit Departement, niet zoo als de in het Moederland gevestigde Departementen onzer Maatschappij, in de gelegenheid zijnde, om edelmoedige daden, in deze Kolonie voorvallende, ter kennis van het Hoofdbestuur te brengen, of, om dezelve, belang- | |
| |
rijk genoeg geoordeeld wordende, met de daartoe staande eereblijken, spoedig genoeg te erkennen en te beloonen, verzocht aan het Hoofdbestuur, om voor rekening van dit Departement te mogen ontvangen 12 Zilveren Medailles met daarbij gevoegde oningevulde getuigschriften, ten einde bij voorkomende gelegenheden, ter belooning van edelmoedige daden, te kunnen dienen. Gunstig werd dit verzoek opgenomen; het Hoofdbestuur, overtuigd van deszelfs billijkheid en doelmatigheid, gaf aan hetzelve gehoor, en verleende aan dit Departement de magt, om deze Eereblijken, behoudens de wetten der Maatschappij en het doel dier Eerebetooningen, ter geschikter tijd en bij voorkomende gelegenheden uit te reiken: - een gunstig verlof voorwaar, waarvan dit Departement dan ook driemaal reeds in de gelegenheid gesteld werd, gebruik te maken. -
De eerste maal aan Evert Oudeneel op den 22 November 1819, voor het menschlievend en zelfopofferend redden van zijnen medemakker D. Samuëls, gelijk ook voor zijne bij herhaling betoonde menschenliefde in het redden van een in de rivier Suriname gevallen en door den stroom medegevoerd kind aan de zoogenoemde Joden-Savane.
De tweede maal op den 13 Mei 1822 aan Coenraad Foks, insgelijks voor het, met gevaar van zijn eigen leven, redden van een' mensch, die bijna reeds geheel de prooi was van de snel vlietende rivier Suriname, bij de Forteres Nieuw-Amsterdam.
| |
| |
De derde reis op den 18 November 1822 aan Jacob Heymans, die zich insgelijks door het redden van eene ongelukkige uit het water, waarbij hij zelf bijna een slagtoffer zijner menschenliefde geworden ware, verdienstelijk gemaakt had.
Aldus deed dit Departement, in dit vergelegen gewest, den waren geest en het verheven doel der Maatschappij kennen.
Het Departement oordeelende, regelmatiger aan de oogmerken der Maatschappij: Tot Nut van 't Algemeen te kunnen werkzaam zijn, besloot tot de daarstelling van onderscheidene Commissiën, waarvan Eene zich bijzonder zoude bezig houden met de verbetering der nationale opvoeding der jeugd;
Eene andere ten doel zoude hebben: Bevordering van de zedelijke verbetering en wetenschappelijke kennis bij meergevorderden in jaren.
Eene derde, de nationale Oeconomie of huishoudkunde;
Eene vierde eindelijk: het inwinnen van berigten omtrent edelmoedige en menschlievende daden, welke door dit Departement opgemerkt, aangemoedigd en beloond konden worden.
Gebruik makende van alle de middelen, onder
| |
| |
deszelfs bereik zijnde, nam het Departement het besluit tot het uitgeven van een periodiek werkje, waarvan, naar den eersten aanleg, vier stukjes jaarlijks zouden in het licht verschijnen, en hetwelk zoude moeten bevatten al hetgeen strekken kan tot verspreiding van algemeen nut, inzonderheid geschikt naar de behoeften dezer Kolonie, en ten opschrift dragende:
Berigten van de Maatschappij: Tot Nut van 't Algemeen, Departement Paramaribo.
Het Bestuur heeft echter slechts vier Nummers van deze Berigten kunnen uitgeven, daar inzonderheid de moeijelijkheid en de kostbaarheid van het drukken te groot waren en eene uitgave vorderden, niet opwegende tegen de slechts bepaalde inkomsten van het Departement.
Het Bestuur heeft dus van het uitgeven dezer Berigten moeten afzien, en in plaats daarvan, bij algemeen besluit des Departements, het uitgeven van eenen Surinaamschen Almanak, op de wijze, waarop dezelve in het vorige jaar is in het licht verschenen, bepaald.
Niet onbelangrijk zijn echter de vier uitgegevene Nummers der Berigten, en dragen althans bewijzen van den algemeenen toeleg der Leden dezes Departements, om naar derzelver vermogen en aanleg tot het groote doel onzer Maatschappij mede te werken.
| |
| |
Alle middelen bij de hand grijpende, welke onder het vermogen zijn, om aan het volksgeluk te arbeiden, besloot het Departement tot het uitschrijven van eenige voor de Kolonie hoogstbelangrijke prijsvragen, met uitloving van voegzame Eereprijzen, waarvan het Programma in den Almanak van 1825 te vinden is, en welker beantwoording voor eenen bepaalden tijd is opengesteld.
Aldus arbeidt dit Departement aan volksverlichting en beschaving, bezigende de onder deszelfs bereik zijnde middelen, toegejuicht van elk, die belang stelt in den waren welstand dezer Kolonie, aangemoedigd door telkens zich bijvoegende nieuwe Leden, en alzoo kan dit Departement billijk aanspraak maken, om, onder den rei der Afdeelingen van de Maatschappij: Tot Nut van 't Algemeen, met onderscheiding te worden genoemd. Een bloei voorwaar, welke den bedachtzame en der zaak kundige des te meer verblijden moet, daar de gedurige afwisseling van omstandigheden, zoo door den dood als door vertrek naar het Moederland van vele leden, het tot stand brengen en in stand houden van vele goede inrigtingen in elke Overzeesche Volkplanting in het algemeen, meer dan elders, zoo uiterst maeijelijk maakt, en dit Departement in het bijzonder, bovenal ook in de geduchte ramp, welke deze Kolonie op den 21 Januarij 1821 getroffen heeft, zoo rijkelijk heeft moeten deelen. Deze ramp toch beroofde het Departement van een allezins geschikt lokaal voor
| |
| |
de bijeenkomsten, benevens van vele benoodigdheden tot dezelve, gelijk ook van eene pas in orde geschikte Boekverzameling; een algemeen verlies en verlegenheid in de Kolonie verspreidende, deed zij met grond vreezen, dat zij ook den ondergang van dit werkzaam en bloeijend Departement zoude na zich slepen.
Dan de geest van vele Leden, van den eersten schrik bekomen, uitte het verlangen, om het Departement uit de algemeene ramp te redden.
Hoewel in een minder geschikt lokaal, werden de bijeenkomsten echter hervat en 's maandelijks geregeld voortgezet. Het Departement herstelde zich aldra, vatte de werkzaamheden weder op, en ofschoon onder onvermijdelijke bezwaren en groote onkosten, hief hetzelve het hoofd uit den druk, en zette het werk met nieuwen moed voort; de algemeene medewerking der Leden getuigde niet alleen van hunnen goeden geest, maar ook tevens van het gevoel, om in eene behoefte als deze te voorzien.
De goede bestiering der Financiën deed geenen hinderpaal vinden in de zoo aanmerkelijk vermeerderde onkosten, noch noodzaakte tot eene verhoogde contributie. De kas kon, met verstandig overleg, de kosten blijven bestrijden, en het Departement behoefde van deze zijde voor geen gevaar te vreezen.
Eene der zalen van de Loge Concordia werd aan hetzelve, tegen eene aanzienlijke huur, ten gebruike toegestaan, en het was aldaar, dat de maan- | |
| |
delijksche Vergaderingen geregeld werden voortgezet.
De gunstige dispositie van Z.E. den Heer Gouverneur dezer Kolonie, waarbij de zaal boven het nieuwe Waaggebouw ten gebruike aan het Departement werd toegestaan, kwam hetzelve aanmerkelijk te stade, en deze gunst zal gewis elk Lid van dit Departement met dankbaar gevoel erkennen, daar voorzeker geene andere plaats in deze Kolonie gevonden wordt, welke deze in geschiktheid tot dit oogmerk overtreft.
Het Departement, het belangrijk oordeelende, met allen, die de belangen der Kolonie bevorderen, in verband te staan, trad in correspondentie met het Landbouwkundig Genootschap in Matappica, en had het genoegen toegang te verkrijgen tot de bij dat Genootschap berustende Verhandelingen.
Ook onttrok het zich niet, waar het op aan kwam, om werkdadig tot hulp van ongelukkige medemenschen het zijne bij te dragen, gelijk blijken kan uit het werkzaam deel, hetwelk genomen is in het lot der door den Watersnood in 1820 ongelukkig gewordenen in het Moederland, en nog onlangs uit de dadelijke hulp en ondersteuning, welke van wege dit Departement aan het ongelukkig scheepsvolk van den Willem den Eersten en de Betsy, beide in den nacht tusschen den 11 en 12 April 1825 eene prooi der vlammen geworden, is toegevoegd.
| |
| |
Alzoo heeft dit Departement, in 1816 opgerigt, nu ruim 9 jaren bestaan; deszelfs aanvang nemende met 9 leden, telt het thans ruim 200. Vele waardige leden zag het zich ontvallen, wier getal echter weder rijkelijk door anderen aangevuld werd.
En het is alzoo, dat de overgeblevene Oprigters van dit Departement met blijdschap en met dankbaarheid op den bloei van hetzelve het oog vestigen, en het oogenblik zegenen, waarin zij het eerst den grond tot dit Departement hebben gelegd.
Het kan gewis van belang gerekend worden, de naamlijst te doen volgen der leden, die van tijd tot tijd door hunne voorlezingen het hunne hebben bijgedragen tot bevordering der bedoelingen dezes Departements, benevens de onderwerpen te doen kennen, waarover zij in de Maandelijksche Vergaderingen gesproken hebben.
| |
1816.
H. Uden Masman, Het nut der Maatschappij, derzelver oorsprong, doel en werkzaamheden. |
| |
1817.
E.G. Veldwijk, De oorzaken, waaraan men het verval der Kolonie Suriname heeft toe te schrijven, bijzonder ten opzigte van den tegenwoordigen verachterden staat van vele derzelver Ingezetenen. |
| |
| |
Mr. P.J. Changuion, Het wenschelijke en mogelijke der zedelijke verbetering van den Slavenstand. |
D. Schuurman, Middelen tot redres van den vervallen' staat der Kolonie, door aanmoediging en verbetering van den Landbouw. |
H. Uden Masman, De groote bedoelingen der Maatschappij: tot Nut van 't Algemeen geschetst. |
| |
1818.
Mr. A.F. Lammens, Betoog, dat de sterfte of het afnemen der Negerslaven niet aan mishandelingen, maar aan geheel andere oorzaken moet toegeschreven worden. |
P.J. Vlier, Onderzoek naar de oorzaken, die het verval der Kolonie Suriname bevorderd hebben. |
H. Uden Masman, Over den invloed van het kleine op het groote. |
A.F. Kuhn, De aard, de natuur en de gevolgen eener verpestende en alhier zeer bekende ziekte, de Lepra of Boassi genaamd. |
H. Uden Masman, Het groote nut der verstandsbeschaving. |
| |
1819.
Mr. A.F. Lammens, De mogelijkheid, om Europeërs als arbeiders in deze Kolonie te vestigen, en de wijze, hoe men dit zoude kunnen beproeven. |
A.F. Kuhn, Belangrijke aanwijzingen en daadzaken met betrekking tot den staat der schijndooden. |
| |
| |
H.A. Mouwe, Over de ware verdiensten, (bij de uitreiking der zilveren Medailles den 13 December.) |
H.H. Dieperinck, Over de bijzondere luchtsoorten. |
| |
1820.
E.J. van den Bergh, Nieuwjaarsgroet en Hekeldicht op Romans. |
H.H. Dieperinck, Natuurkundige beschouwing van den Dampkring, en deszelfs invloed op den staat der gezondheid. |
E.J. van den Bergh, Farao en Herodes, Dichtstuk. |
Mr. A van Esch, Over het heilrijke en hoogst noodwendige van het bestaan van Godsdienst in de menschelijke zamenleving. |
N.G. Vlier, De heilzame invloed der Letterkunde. |
H.A. Mouwe, De geschiedenis van den Thraciër Spartacus. |
H.H. Dieperinck, Het nut van eene Scheikundige kennis der Dampkringslucht, toegepast op de huishoudkunde. |
J.J. Brouwer, Over de verkalking en verzuring der Metalen. |
| |
1821.
E.J. van den Bergh, Dichtstukjes. |
J.T.F. Boon van Ostade, Over de Huishouding en het nut der Bijën. |
Mr. A.F. Lammens, Over de Brand te Paramaribo den 21 en 22 Januarij; de oorzaken en middelen tot herstel. |
| |
| |
H. Uden Masman, Over den rijkdom en de schoonheid der Hollandsche Taal. |
| |
1822.
E.J. van den Bergh, Losse Dichtstukjes. |
Mr. E.L. Baron van Heeckeren, Het waarlijk schoone en verhevene der Dichtkunst. |
Mr. A.F. Lammens, Over Horatius Spreuk: navibus atque quadrigis enz. of wij jagen het geluk na te water en te land, - het is overal, het is bij ons - wat wij zoeken. (Ter gelegenheid van de uitdeeling eener zilveren Medaille, 13 Mei.) |
A. van Hasselaar, De oorsprong en de trapsgewijze voorstellingen der Geneeskunde. Ironisch Comisch voorgedragen. |
H.H. Dieperinck, Over de Sympathie, in verband tot het dierlijk Magnetismus. |
J.J. Brouwer, De Dampkring, deszelfs bestanddeelen, invloed en uitwerkselen. |
Mr. E.L. Baron van Heeckeren, De invloed van ware verstandelijke Beschaving op 's menschen zedelijke vorming. (Ter gelegenheid van de uitdeeling eener zilveren Medaille, 18 November.) |
N.G. Vlier, Beschouwing van den invloed van het Burgerlijk Regt op de zamenleving. |
| |
1823.
J.F. Antheunis, Het nut der Letterkunde, tot bevordering van zedelijkheid en deugd. |
| |
| |
H.H. Dieperinck, De Scheikunde beschouwd als de voornaamste bron van welvaart en bloei des Koophandels. |
Mr. G.A. van der Mee, Oorzaken, die de scheuring der Noordelijke van de Zuidelijke Provinciën onzes Vaderlands, na de Pacificatie van Gend en de Unie van Utrecht hebben te weeg gebragt. |
H. Uden Masman, Luimen, derzelver oorzaken, invloed en goede en schadelijke uitwerkselen. |
L. Wetzler, Wijsgeerige beschouwing van de kracht der Rede voor Deugd en Godsdienst. |
Mr. A.F. Lammens, Ware Menschenkennis. |
Mr. E.L. Baron van Heeckeren, Grootheid en dichterlijke verdiensten van Joost van den Vondel. |
| |
1824.
E.J. van den Bergh, Dichtstukjes. |
H.H. Dieperinck, De bewaring der Gezondheid, bijzonder toegepast op deze Kolonie. |
Mr. C. Ph. Vlier, De invloed der Vrouwen op de verlichting en beschaving der volkeren. |
Mr. A.F. Lammens, Bedenkingen op het art. Koloniën, voorkomende in het 7de deel der Bijdragen tot de huishouding van Staat, door G.K. Grave van Hogendorp. |
N.G. Vlier, Voorbeeld van gestrafte, doch te laat geblekene onschuld. |
Mr. A.F. Lammens, over Vrijheid en Slavernij. |
| |
| |
J.F. Antheunis, Over den Volksgeest en de Staatkunde der Romeinen. |
| |
1825.
Mr. E.L. Baron van Heeckeren, Over de ware beteekenis van sommige woorden onzer moedertaal. |
E.J. van den Bergh, De oude Cato van Cicero. Het proza van den Heer de Perponcher in dichtmaat gevolgd. |
J.C. Muller, De Lasteraar. |
Mr. C. Ph. Vlier, Beschouwing van het Dichtstuk van Tollens: aan een gevallen Meisje. |
J.C. Muller, De schoonheid en de rijkdom der Kolonie Suriname, geschetst in eenige natuur- en landelijke tafereelen. |
H. Uden Masman, Over de vraag: ‘Hoe zal men in de zamenleving het best voorzigtigheid met opregtheid paren?’ |
|
|