Studia Neerlandica. Jaargang 1971
(1971)– [tijdschrift] Studia Neerlandica– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 351]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
W. van Langendonck
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 352]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
nen, naast ‘partikular’, ook als ‘generell’ geïnterpreteerd worden. Hij vraagt zich daarbij af of een onderzoek naar de verhouding van die laatste twee eigenschappen tot de grammatikale of tot de semantische komponent behoort. Het euvel waaraan m.i. een dergelijke klassifikatie lijdt, is haar ‘oppervlakkigheid’ in de transformationele zin van de term: hier wordt nl. alleen rekening gehouden met de oppervlaktestruktuur van de determinator, zodat dieperliggende en meer syntagmatische kriteria niet aan bod komen. b. Een andere indeling, die dit gebrek impliciet poogt op te lossen, vinden we o.m. bij Kraak (1966: 119-30) en Kraak & Klooster (1968: 98-112). Zij stellen een drieledig determinatief systeem op, waarbij een bepaald, een onbepaald en een kategoriaal lidwoord op hetzelfde niveau geplaatst worden. Dit soort driedeling is evenwel niet nieuw in de linguïstische literatuur. Voor het Engels stelt ook Sørensen (1958: 143) - in een streng strukturalistisch denkkader - drie klassen van lidwoorden op: definite, indefinite, generic. Fillmore (1967: 110) geeft eenzelfde drieledig schema. Doch reeds Jespersen (1933: 212-4) hanteerde de term ‘generic article’. Ook bij deze auteurs gaat het wel in hoofdzaak om semantische noties. Sørensen (1958) doet wel een poging om formele argumenten aan te halen, geldig voor het Engels (p. 145); deze worden echter betwist door recensenten van dit werk. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
1.2 Het generische (kategoriale) lidwoordBij Kraak & Klooster (1968) vinden we een aantal formele kenmerken om in het Nederlands zgn. kategoriale van niet-kategoriale lidwoorden te onderscheiden. In de loop van mijn betoog zal evenwel blijken dat deze formele karakteristieken geen argumenten vormen voor een onderscheid / + kategoriaal/ vs. / - kategoriaal/; het is nl. zo dat vele karakteristieken die de auteurs voor kategoriale NP's opstellen, in feite trekken zijn die deze laatste gemeenschappelijk hebben met definiete NP's. Voor mijn verder betoog zijn deze syntaktische feiten van fundamenteel belang. Andere kenmerken, zoals selektierestrikties, hangen nauw samen met de beweerde semantische status van generische NP's. Ook de semantische basis van het feature ‘generisch’ is echter wankel. In de optiek van Kraak & Klooster (1968: 106) heeft een kategoriaal onderwerp een predikaat dat inherente eigenschappen aangeeft van de in het onderwerp benoemde entiteit. Een niet-kategoriaal onderwerp zou daarentegen in het gezegde een incidentele eigenschap vereisen. In een zin als brood is gesneden ‘wordt een incidenteel kenmerk van brood toegekend aan de categorie | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 353]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
‘brood’, aan alles wat maar brood is, en de zin is dus niet grammaticaal'. Zo'n zin schijnt mij echter niet ongrammatikaal toe: hij is blijkbaar alleen in strijd met de referentiële orde: in ons wereldbeeldervaren wij dat het geen inherente eigenschap is van brood dat het gesneden is.Ga naar eind1 Omgekeerd is een zin als bv. de melk (hic et nunc) is wit nog niet als ongrammatikaal te brandmerken omdat de aan melk inherente eigenschap wit i.c. toegekend wordt aan een bepaalde hoeveelheid en niet aan de hele kategorie ‘melk’. Kennelijk houdt het taalsysteem er geen rekening mee of een bepaalde inherente resp. incidentele eigenschap op al dan niet objektieve wijze wordt toegekend. Indien een bepaalde eigenschap echter willekeurig als inherent of als incidenteel kan optreden, vervallen de selektierestrikties en kan men aan dat onderscheid bezwaarlijk een syntaktisch kriterium vastknopen. De teorie i.v.m. de inherente eigenschap die een predikaat aan een kategoriaal onderwerp toekent, leidt de auteurs er ook toe te stellen dat deze eigenschap geldt voor elk exemplaar van de klas. Kraak & Klooster (1968: 104) ontleden een zin als: (5) Je moet een formule (of: formules) eerst uitwerken. als volgt: ‘Die zin betekent dat een formule volgens de spreker voor de toegesprokene de eigenschap heeft dat hij eerst moet worden uitgewerkt. Die eigenschap komt niet alleen toe aan de een of andere onbepaalde formule, maar geldt voor elke formule’... ‘het gaat om alles wat tot de categorie der formules behoort’. Deze opvatting vindt men weer bij Klooster, Verkuyl & Luif (1969: 21). Jespersen (1933: 212) brengt een enigszins andere opvatting naar voren door te suggereren dat generische NP's een bewering doen over een hele soort of klas, die eveneens toepasselijk is op elk lid van de klas.Ga naar eind2 De uesp (1968: 110) merkt daarbij op: ‘in addition to the problems raised for such a claim by predicates such as extinct and numerous (which do apply to a class or species but not to its members), there is an important distinction between quantified expressions like all men and simple generics like men. The simple generic NP is used of a whole class or species, but does not necessarily implicate every single member as all N does: (85) (=6) does not assert that no men are bachelors’: (6) In our society men marry one wife each. Evenzo is in het Nederlands een zin als (7) niet gelijk aan (8): (7) vrouwen worden ouder dan mannen. De stelling dat alle generische NP's verwijzen naar de ganse klas of soort, | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 354]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
lijkt echter even aanvechtbaar: hoe moeten we immers de generische NP's met predikaatsnomina als extinct en numerous van de andere onderscheiden? Er is een semantisch onderscheid, dat overeenkomt met het verschil gemaakt door Kraak & Klooster (1968: 109-12), vgl. hun voorbeelden: (9) De mens is reeds meer dan 200.000 jaar oud. In zin (9) verwijst de NP de mens naar de biologische soort, de klasse van alle mensen, niet naar ‘elke mens, welke mens dan ook’ (p. 111). De NP's een mens, mensen kunnen enkel verwijzen naar al de exemplaren van de soort (in de visie van Kraak & Klooster). Ook bij Seuren (1969: 186) vinden we deze opvatting, waar hij in de NP a gentleman in zin (12) een ‘universal quantifier’ ziet: (12) A gentleman doesn't sneeze when taking snuff. Zoals de uesp terecht opmerkt, kunnen we een generische NP niet zonder meer als een realizatie van een NP met universele kwantor beschouwen.Ga naar eind3 Robbins (1968: 239) vergelijkt volgende zinnen: (13) The cheetah attains great speeds. Volgens de auteur zijn (13) en (14) synoniem, maar zijn beide niet gelijk aan (15) en (16). Ze voegt eraan toe: ‘Generic the is generalizing in the direction of what is normal or typical for members of a class, which only sometimes coincides with what is true of all the members’. Deze definitie lijkt ten dele aanvaardbaar, maar schiet m.i. nog te kort om exklusief de semantische samenstelling van de eigenschap ‘generisch’ aan te wijzen. Vergelijk volgend zinspaar waarvan (17) in de traditionele visie een generische (en pluralische) NP bevat, en (18) een definiete (en pluralische) NP: (17) jongens voetballen graag. In beide gevallen gaat het om de leden van een bepaalde (sub)klas of verzameling, waarover iets typisch wordt uitgezegd. Het onderscheid tussen ‘generisch’ en ‘niet-generisch’ blijkt dus niet te vatten binnen het raam van Robbins' definitie. Het komt me, op semantische en formele gronden, gerechtvaardigd voor, in dit verband het begrip dispersieve kwantifikatie te introduceren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 355]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Dispersieve en niet-dispersieve kwantifikatie2.1 Semantische kenmerking en dieptestruktuur van /± dispersieve/ quantifiersAls hypotese stel ik voorop dat het begrip ‘generisch’ linguïstisch gereïnterpreteerd moet worden als de kombinatie van definiet en de dispersieve niet-specificerende quantifier (voortaan: QN). Op het eerste gezicht lijkt deze verklaring de grammatika te kompliceren. Het tegendeel is echter waar, aangezien we de genoemde drie noties reeds nodig hebben voor andere verbindingen, zoals verder moge blijken. Vooraleer de eigenschap ‘definiet’ te behandelen, dient eerst het begrip ‘dispersieve QN’ te worden geïntroduceerd.Ga naar eind4 De /+ disp/ QN en de / - disp/ QN zijn treffende voorbeelden van ‘covert categories’: er zijn geen suffixen of funktoren om deze covert categories aan de oppervlakte te brengen. Het onderscheid laat zich echter wel illustreren aan syntaktische eigenaardigheden. Naar de betekenis kan een / -disp/ QN gedefinieerd worden als een kwantifikatie van gelijksoortige entiteiten in eenzelfde eenheid van tijd en ruimte; de /+ disp/ QN slaat op een kwantifikatie van gelijksoortige entiteiten die zich voordoet in uiteenliggende tijdstippen en/of plaatsen, m.a.w. in een als gespreid voorgestelde tijdspanne en/of ruimte.Ga naar eind5 Hoewel in het raam van dit opstel slechts zeer beknopt gehandeld kan worden over verbale kwantifikatie, is het van belang erop te wijzen dat de notie ‘dispersief’ eveneens toepasselijk is op de kwantifikatie van de VP: ook ‘handelingen’ of ‘eigenschappen’ uitgedrukt door de VP, kunnen al dan niet in een gespreide tijdspanne en/of ruimte gesitueerd worden. Onder een niet-specificerende QN verstaan we een QN die geen aanduiding verschaft over het aantal, en normalerwijze fonologisch uitgedrukt wordt door 0 of de pluralisuitgang (bv. brood; appel-en).Ga naar eind6 In het licht van deze hypotese geef ik dan ook de voorkeur aan de opvatting van bepaalde transformationalisten dat de kategorieën lidwoord en determinator niet als dieptestruktuur aan te nemen zijn: ze vormen slechts een oppervlaktefenomeen, nl. vaak een versmelting van een deiktisch feature (o.m. ± definiet) en een QN. Dit feature kunnen we als een soort van ‘qualifier’ beschouwen.Ga naar eind7 Allebei (quantifiers en qualifiers) vormen ze dan subgroepen van de groep van operatoren die op de propositie opereren.Ga naar eind8 Hierbij dient echter geprecizeerd dat de QN rechtstreeks slaat op de NP (of de VP) en slechts onrechtstreeks op de propositie. Zodoende bekomen we voor de NP een kruisgewijze klassifikatie: zowel de dispersieve als de niet-dispersieve QN kan vóór zich de qualifier /+ definiet/ of / - definiet/ krijgen.Ga naar eind9 | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 356]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Laten we de distinktie /± disp/ QN bij de NP aan de hand van een aantal voorbeelden illustreren:
In de voorbeelden onder a) en b) gaat het in de gekursiveerde NP's om in tijd en/of ruimte uiteenliggende entiteiten; in c) en d) daarentegen hebben we te maken met een kwantifikatie in eenzelfde eenheid van tijd en ruimte.Ga naar eind10 De gespreidheid in tijd en/of ruimte is relatief;Ga naar eind11 soms kan / + disp/ op een relatief korte tijdspanne betrokken worden, bv. in (19); absolute gespreidheid vinden we in definiërende uitspraken zoals (20): (19) auto's waren hier in 1950 goedkoper. Het duidelijkst is het onderscheid / + disp/ QN vs. / - disp/ QN wanneer beide operatoren na mekaar optreden; de verplichte volgorde is dan / + disp/ QN∼/ - disp/ QN. De tweede operator ligt dus in het bereik (scope) van de eerste: dit is semantisch verklaarbaar: de ruimere dispersieve eenheid omsluit de minder ruime niet-dispersieve eenheid. Dit wordt soms ook weerspiegeld in de oppervlaktestruktuur, nl. in een verplichte volgorde van twee adverbiale bepalingen met resp. een / + disp/ en een / - disp/ QN als verbale kwantifikatie, vgl.: (21) Jan belt soms twee keer De bepaling twee keer kwantificeert een handeling die plaatsvindt in een een- | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 357]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
heid van tijd en ruimte; deze eenheid wordt dan opgenomen in de grotere temporele en/of lokale spreiding gemanifesteerd in het bijwoord soms. Bij de NP is deze volgorde niet aanwezig in de oppervlaktestruktuur: deze laat nl. tegelijkertijd geen / + disp/ en / - disp/ QN toe in prenominale positie, vgl.: (23) *vele twee dokters in een dorp zijn rivalen voor mekaar. Hier grijpt vóór de oppervlaktestruktuur een transformatie plaats waardoor de verst verwijderde QN, nl. die met /+ disp/, als een adverbiale bepaling opduikt; schijnbaar slaat deze laatste wegens haar adverbiale karakter en haar schikking in de zin op de VP, in werkelijkheid echter op de NP, vgl.: (25) twee dokters in een dorp zijn vaak rivalen voor mekaar. De bijwoorden vaak en soms kunnen omgezet worden in resp. in vele gevallen en in sommige gevallen; het geldt hier dus niet zonder meer tijdsbepalingen: evenals een prenominale / + disp/ QN slaat het bijwoord op de ‘occurrences’ van het benoemde, gespreid in tijd en/of ruimte (cf. infra). In de regel slaan bijwoorden als vaak, soms e.d. op de VP zoals in (21). Dan hebben we te maken met verbale kwantifikatie of wat men traditioneel bepalingen van frekwentie heet (zie ook Verkuyl 1970: 8). Dressler (1968) verstrekt een schat aan gegevens uit verscheidene talen over ‘verbale pluraliteit’, d.i. allerlei frekwentatieve Aktionsarten. Hij spreekt o.m. over een verbale pluraliteit in het Litouws, die alleen kan voorkomen in de echte tegenwoordige tijd (Gegenwart); dit lijkt overeen te stemmen met / - disp/ kwantifikatie. In de Slavische talen daarentegen is de verbale pluraliteit niet verenigbaar met de echte tegenwoordige tijd. Een zin met deze eigenschap in zijn VP kan niet als antwoord dienen op een vraag als ‘was tust du da jetzt?’ (p. 61). Dat zou dan overeenkomen met /+ disp/ kwantifikatie, vgl. de Slovaakse zin met een ‘iteratieve’ verbale uitgang: ‘chodieval som do divadia (früher ging ich ins Theater)’. Ik zal hier niet verder uitweiden over verbale kwantifikatie, om nu nader in te gaan op de nominale kwantifikatie. Zoals al gebleken zal zijn, wordt hier een parallellisme voorgestaan tussen NP en VP. Dressler (1968: 94) doet reeds een poging in die richting: ‘In der allgemeinen Grammatik wird man wohl nominalen Plural und Aktionsarten der verbalen Pluralität als kombinatorische Varianten des Semems Pluralität bei Nomen und Verbum bestimmen’. Dit lijkt wel voorbarig, juist omdat Dressler nergens expliciet een onderscheid formuleert tussen wat ik noem / - disp/ en /+ disp/ kwanti- | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 358]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
fikatie. M.i. ontbreekt er bij hem een schakel om een overeenkomst te rechtvaardigen tussen NP en VP: we komen er niet met een drieledig schema als:
De traditionele noties singularis en pluralis volstaan niet, omdat ze alleen op / - disp/ kwantifikatie slaan (cf. infra). Om in dit opzicht het parallellisme te vervolledigen is een notie als / + disp/ onontbeerlijk. 1. Het parallellisme tussen verbale en nominale / - disp/ kwantifikatie is vooral duidelijk wanneer nomen en verbum dezelfde lexikale stam hebben. Dit is vaak het geval met zgn. gebeursubstantieven.Ga naar eind12 McCawley (1968: 162) stelt in dit verband: ‘not only phrases but also verbs allow a distinction between set index and individual index’, vgl. (27a) John denied the accusation five times. McCawley vervolgt: ‘Semantically, five times is identical to the five of five horses: it specifies that the cardinal number of a certain set is five; these examples suggest that time is an “empty” morpheme which is inserted to support a numerical adjunct to an unnominalized verb.Ga naar eind13 2. Bij / + disp/ kwantifikatie kan men eveneens parallelle konstrukties maken met gebeursubstantieven, vgl. (28a) Jan wandelt soms. In principe kunnen echter niet alleen de gebeursubstantieven, maar ook de andere nomina gekwantificeerd worden als / - disp/ resp. / + disp/. Om de linguïstische geldigheid van beide soorten kwantifikatie te ondersteunen, zullen we nu enkele formele, nl. syntaktische argumenten aanvoeren. Daaruit moge tevens al blijken dat /± disp/ zowel met / - def/ te verbinden is als met / + def/. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2 Formele kenmerking van /± dispersief/2.2.1 Dispersief in relatie tot tijd en tempus Het optreden van een dispersieve VP of NP in een zin heeft gevolgen m.b.t. tempus en tijdsaanduiding. Bij Dressler (1968: 61) lazen we reeds dat wat we hier /+ disp/ noemen, in de Slavische talen niet verenigbaar is met de echte | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 359]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
tegenwoordige tijd. Volgens Seuren (1969: 147) zijn er redenen om naast de gewone tempora ook een ‘universeel tempus’ aan te nemen, dat o.m. voorkomt in universele vaststellingen als: (30) snow is white. Vanuit semantisch standpunt staan volgens Seuren dergelijke zinnen niet in het ‘presens’ en kan een ‘universele tempus-operator’ ingevoerd worden.Ga naar eind14 Ook reeds Jespersen (1965, iv 2.1) onderscheidt tussen ‘generic’ en ‘non-generic’ present tense, zij het met gradaties. Overeenkomstig de hier gestelde hypotese zullen we van een dispersieve tijd spreken, en dus van een dispersieve tijdsoperator in zinnen als (30) en (31). Aan de oppervlakte wordt hij hier gerealizeerd door het presens-tempus. De /± disp/ tijd kan evenwel voorafgegaan worden door Heden, Verleden of Toekomst: a) / - disp/:
b) / +disp/: Als regel schijnen de tempora niet bij machte te zijn op zichzelf een dispersieve tijd uit te drukken die gesitueerd wordt in Heden, Verleden of Toekomst: er lijkt een adverbiale bepaling nodig die een dispersieve spreiding in de tijd suggereert; niet zozeer relevant is hier de vraag in welke mate onderstaande a-zinnen ongrammatikaal zijn, als wel het feit dat zowel a-zinnen met een indefiniete dispersieve NP als die met een definiete dispersieve NP eenzelfde mate van afwijking vertonen in de aangeduide lezing, vgl.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 360]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Om in zinnen met een dispersieve QN tegelijkertijd Heden, Verleden of Toekomst + Dispersieve Tijd uit te drukken, dienen de tempora dus vergezeld te gaan van een geschikte adverbiale bepaling, tenzij kontekst of situatie deze laatste redundant maken,Ga naar eind15 vgl. mammoets leefden in de bossen; bij de oude Spartanen waren meisjes niet welkom; zal de interplanetaire mens nog godsdienstig zijn?; was mei vroeger een warme maand? ja, mei was een warme maand. Uit de kursieve delen blijkt dat de entiteiten in kwestie als dispersief zijn op te vatten. Zo roept bv. het woord mammoets hier een relatief lange tijdspanne op in het verleden. Wat de rol van het tempus betreft, kan men stellen dat het op zichzelf ofwel alleen een dispersieve tijd, ofwel alleen Heden, Verleden of Toekomst vermag uit te drukken, niet beide tegelijk. Die eerste funktie komt overigens enkel toe aan het presens: slechts dit tempus kan op zichzelf ofwel de dispersieve tijd ofwel het Heden (in bepaalde gevallen ook Verleden of Toekomst) uitdrukken. Zodra er een verbinding van Heden, Verleden of Toekomst met de dispersieve tijd optreedt, zijn tijdsbepalingen nodig, tenzij deze laatste redundant gemaakt worden door kontekst of situatie.
2.2.2 Dispersief in relatie tot ‘achievement terms’ Vendler (1957: 147, 150) onderscheidt een klas van VP's die hij als ‘achievement terms’ betitelt: ‘achievements occur at a single moment, while states last for a period of time’. Een toepasselijke vraag die naar ‘achievements’ vraagt, luidt bv.:‘At what time did you reach the top?’. Als voorbeelden van achievements somt Vendler op: ‘recognizing, realizing, spotting and identifying something, losing or finding an object, reaching the summit, winning the race, crossing the border, starting, stopping, and resuming something, being born...’. We kunnen daaraan toevoegen: beginnen, ophouden, arriveren, opkijken, voorbij zijn, enz. Dit soort verba of VP's vertoont een momentaan, dus een niet-dispersief karakter. Het valt dan ook te verwachten dat ze niet zonder meer te ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 361]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
binden zullen zijn met een dispersieve NP als zinsdeel. Om een grammatikale zin te verkrijgen is een adverbiaal komplement of een bijzin nodig met een dispersieve QN, vgl.: a) / - disp/:
b) / +disp/:
Ongeveer zoals bij het vorige kriterium kan ook hier de kontekst de adverbiale bepalingen in kwestie redundant maken, vgl.: (herkennen studenten mekaar overal?) ja, ze herkennen mekaar zeker.
2.2.3 Dispersief en de plaats van de quantifiers Hierboven werd gekonstateerd dat, wanneer beide QN's tesamen optreden, de / + disp/ aan de / - disp/ QN voorafgaat, althans in de dieptestruktuur. In de oppervlaktestruktuur is deze volgorde bewaard in de VP. Bovendien sluit de / - disp/ QN het nauwst aan bij de verbale kern. Schijnbaar is dit in zin (21) niet zo. Doch men moet hier rekening houden met het syntaktische ordeningsprincipe van het Nederlands. In deze taal (en nog meer in het Duits) staan de zinsdelen des te dichter bij het zinseinde naarmate ze enger bij het werkwoord horen. Het gaat hier dus om de befaamde tangstruktuur waarbij een verbale begingroep en een verbale eindgroep bepaalde zinsdelen kunnen omsluiten. In (21) kan men dan spreken van een verbale nulrest,Ga naar eind16 vgl. nog: (38) de man heeft dikwijls viermaal moeten kloppen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 362]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Daarenboven kan de / + disp/ QN in zulke gevallen als (38) naar voren gehaald worden in het inleidend zinnetje ‘het is... zo dat’; dit is echter uitgesloten met de / - disp/ QN, vgl.: (40) het is dikwijls zo geweest dat de man viermaal heeft moeten kloppen. Alleen wanneer de / - disp/ QN zonder de / + disp/ QN voorkomt, lijkt vooropplaatsing wel mogelijk, doch alleszins zeldzaam: (42)?het was viermaal zo dat het bliksemde. De mogelijke vooraanplaatsing illustreert het operatorkarakter van kwantificeerders; niettemin opereert de QN rechtstreeks hetzij op een VP, hetzij op een NP, vgl. (44) haar zoon is soms stout. De QN slaat in (44) blijkens zin (45) rechtstreeks op de VP, i.c. een adjektief met copula. Nu zijn er gevallen waarbij de VP geen kwantificerende bijwoorden kan hebben: *soms zacht van aard zijn; *dikwijls groot van gestalte zijn; *meestal sterk van konstitutie zijn; *soms familie zijn van, enz. Het betreft hier predikaten die inherente eigenschappen aanduiden. Met een niet-dispersief subjekt verbonden, vormen dergelijke VP's een ongrammatikale zin, vgl. (46) *Jan is soms zacht van aard. Zulke zinspatronen kunnen alleen grammatikaal zijn als de QN op het (dispersieve) subjekt slaat zoals in: (48) een boer is vaak sterk van gestel. De bijwoorden zijn omzetbaar in een voorzetselgroep van het type ‘in + QN + geval(len)’, waarbij geval(len) een expletief morfeem voorstelt zoals keer in bv. twee keer (vgl. boven McCawleys analyse van five times). Dat de bijwoorden in (46)-(49) geen gewone temporele bepalingen zijn, blijkt uit de ongrammaticiteit van zinnen als: (50) *een moeder is regelmatig zacht van aard. Een bijwoord als regelmatig blijkt enkel op de tijd te kunnen slaan en parafrazeerbaar te zijn met de voorzetselgroep op regelmatige tijdstippen. Dat bijwoord kan dus geen nomen zoals moeder kwantificeren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 363]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Dat de bijwoorden in (48) en (49) rechtstreeks betrokken zijn op de NP en slechts indirekt op de propositie, net als de gewone prenominale QN's, blijkt voorts uit de ongrammatikaliteit van zinnen die een NP bevatten waarop tegelijk een prenominale en een adverbiale QN betrekking hebben die allebei / + disp/ zijn, vgl.: (52) *vele huizen zijn soms sterk van konstruktie. Vergelijk bovendien het patroon: (54) *het is vaak zo dat boeren doorgaans sterk van gestel zijn. Ten slotte treft men grammatikale zinnen aan met twee adverbiale bepalingen waarvan de eerste op het subjekt slaat, de tweede op de VP, bv. (55) moeders zijn soms dikwijls te zacht. (55) en (56) kunnen als synoniem beschouwd worden. In zinnen als (25) en (26) is de prenominale QN twee / - disp/, maar de adverbiale QN / + disp/.Ga naar eind17 Het ziet er overigens naar uit dat een adverbiale QN bij een NP alleen dispersief kan zijn.Ga naar eind18 Daarentegen zijn verplaatste QN's van het type alle(maal), ieder, allebei vermoedelijk steeds / - disp/, vgl.: (57) de meisjes waren allemaal meegegaan. In dergelijke gevallen van QN-verschuiving zal een transformatieregel dienen te voorzien zoals bv. in het geval van / + disp/: QN + NP + VP ⇒ NP + verbale begingroep... Prep + QN + expletief element. Vaak optioneel is dan een verdere transformatie tot hetzij een prepositiegroep, hetzij een bijwoord, hetzij een bijwoordelijke bepaling (vgl. in sommige gevallen - soms - sommige keren).Ga naar eind19 Tot nu toe heb ik in punt 2.2.3 slechts definiete subjekten gebruikt om het verschil /± disp/ aan te duiden. In deze patronen met adjektivische predikaten kan echter niet gewerkt worden met indefiniete NP's. Een indefiniet subjekt in bv. zin (48) maakt de uiting ongrammatikaal: (59) *er is een boer vaak. sterk van gestel. Omschrijving met een relatiefzin maakt de zin eveneens ongrammatikaal of wijzigt de betekenis blijkens: (60) *er is een boer die vaak sterk van gestel is. Om het onderscheid tussen / - disp/ en / + disp/ NP's door te trekken tot de indefiniete, moeten we twee zinnetjes na mekaar plaatsen waarvan de | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 364]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
eerste een indefiniete NP als onderwerp heeft en de tweede een anaforisch pronomen dat ernaar verwijst; in dat geval krijgen we weerom alleen in het samenstel met / - disp/ onderwerp ongrammatikaliteit, vgl. (62) *er zijn (hic-et-nunc) boeren; ze zijn vaak sterk van gestel. 2.2.4 Sommige zelfstandig gebruikte kwalificerende adjektieven komen als (niet-agentief)predikaatsnomen voor in verbinding met het lidwoord een.Ga naar eind20 Hiermee kan enkel een / - disp/ subjekt verbonden worden, of dit nu / - def/ of / + def/ heeft, vgl.
2.2.5 De uesp (1968: 112) wijst op de speciale manier waarop zgn. ‘generics’ zich gedragen bij ‘conjunction reduction’ en bij de insertie van respectively. Belangrijk lijkt me deze laatste proef: ‘A syntactic reflex of coreferentiality (or absence of non-coreferentiality) of generics is the fact that respectively cannot be used with generics unless they are formally different. The obvious deduction is that since respectively occurs only with non-coreferential items, generics cannot be non-coreferential: i.e., they must be considered either coreferential or else nonreferential altogether’: (64) *Dogs are mammals and carnivores respectively. In zin (64) zou ik het subjekt analyseren als een/ + def & + disp/ NP. Het respectively-kriterium blijkt echter ook te gelden wanneer we met / - def & + disp / NP's temaken hebben, vgl. ndl.
Deze syntaktische feiten wijzen er blijkbaar op dat het woord respektievelijk alleen kan slaan op / - disp/ NP's, nl. NP's betrokken op topics die in eenzelfde spatio-temporele eenheid gedacht worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
3. De operatoren/ + definiet/ en / - definiet/De oppositie / + def/ vs. / - def/ doorkruist de oppositie / + disp/ vs. / - | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 365]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
disp/. De eerste oppositie is van een andere, met name deiktische aard; de tweede betreft de manier van kwantificering; de notie ‘generisch’ blijkt aldus een verzamelterm te zijn voor drie linguïstische kenmerken: / + def/, / + disp/ en de niet-specificerende QN. De vraag is nu of de noties / + def/ en / + disp/ inderdaad kombineerbaar zijn op een zinvolle wijze. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
3.1 Semantische kenmerking en dieptestruktuur van / ± definiet/Een semantische beschrijving van /± def/ die adekwaat lijkt, vinden we bij Wandruszka (1966: 212): ‘Der unbestimmte Artikel - eine Brücke - zeigt uns ein erstes Erkennen an, eine erste Bestimmung, Zuordnung, Einordnung: was ich da vorgefunden habe, gehört zu den uns als Gattung schon bekannten Dingen, die wir Brücken nennen’. ‘Der bestimmte Artikel - die Brücke - weist uns darauf hin, dass von ihr schon die Rede war, dass wir schon wissen, um welche Brücke es sich handelt: die erwähnte, die bewusste, die bekannte Brücke, die bestimmte Brücke (individualisierend), oder aber die Brücke schlechthin bestimmt als Vorstellung und Begriff (generalisierend)’. Annear (1965) legt / + def/ eveneens uit in termen van ‘prior knowledge’, van ‘shared knowledge by speaker and hearer’ (cf. ook uesp: 90 ss.; Kraak 1970: 47-8). Bij / + def/ gaan we er dus van uit dat er een bekendmaking heeft plaatsgehad van de ‘entiteit’ door kontekst, situatie of konventioneel weten: de entiteit wordt als gegeven ondersteld. Bij / - def/ wordt daarentegen naar een bekendmaking van iets gestreefd, introduceert men iets in de spreeksituatie. Een kombinatie van / + def/ met een / + disp/ QN doelt dan op het geïntroduceerd-zijn, het gegeven-zijn van entiteiten van eenzelfde soort die voorkomen in een gespreide tijdspanne en/of ruimte.Ga naar eind21 In andere determinatoren dan het lidwoord een wordt impliciet of expliciet wel een samengaan van / + def/ en ‘generisch’ aanvaard, vgl. Jespersens voorbeeld (1965: v, 1 ss.): ‘Those who live by the sword will die by the sword’. M.i. is dat voor het lidwoord een evenzeer verdedigbaar. Over de wijze waarop /± def/ gegenereerd dient te worden in een tgg, lopen de meningen uiteen. Sommigen oordelen dat /± def/ in de basiskomponent gegenereerd moet worden, anderen menen dat het artikel transformationeel ontstaat. De uesp (1968: 11 ss.) neemt de middenpositie in dat ‘at least anaphoric definite articles should be transformationally derived’, ook al kan de uesp nog geen definitizeringsregels opstellen; de uesp kiest dan ten slotte eenvoudig definiete en indefiniete lidwoorden in de eerste ‘lexical lookup’ (p. 17). Perlmutter (1970) introduceert the als een feature bij de NP, terwijl hij a(n) afleidt van het telwoord one in de dieptestruktuur. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 366]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Mattens (1970: 147) heeft het over de zgn. singularizerende rol van ndl. een, dat aldus, evenals a(n) bij Perlmutter, niets met /± def/ te maken zou hebben. Zo ver kan men m.i. moeilijk gaan; ik meen dat het lidwoord een niet altijd / - def/ uitdrukt, maar dan op andere gronden: bij / + disp/ kan een zowel in een / + def/ als in een / - def/ NP optreden. Bij / + disp/ wordt normaal evenwel ook het singulare karakter van een opgeheven, zodat we in een zin als een jongen kan lopen, een / + def & + disp/ NP hebben met een niet-specificerende QN.Ga naar eind22 Een funktie die het lidwoord een, net als eng. a(n), steeds op relevante wijze realizeert, is de aanduiding van telbaarheid, nl. van ‘divided reference’. Dit gebeurt zelfs in het patroon ‘die slimmerd van een bakker’ (met de onderliggende struktuur ‘de bakker is een slimmerd’). Het lidwoord een kan hier echter niet afgeleid zijn van het telwoord één: in dit paradigma zijn telwoorden uitgesloten;Ga naar eind23 bovendien treedt het lidwoord een hier ook op met eigennamen, vgl. ‘die slimmerd van een Karel’ (uit ‘Karel is een slimmerd’). Bij Seuren (1969: 111) gaat / - def/ op in de existentiële kwantor ontleend aan de logika: E(x) = ‘there is/are a/some x such that...’; zo heeft de zin John didn't eat an apple de dieptestruktuur: ‘Neg E (apple): John Past eat the apple’ = ‘it is not true that there is an apple such that John ate the apple’ (cf. ook reeds Kraak 1966: 164). Door het invoeren van de existentiële QN wordt m.i. evenwel het linguïstisch relevante onderscheid tussen het deiktische element / - def/, het kwantificerende element en de wijze van kwantificering (± disp) verdoezeld. Seuren (1969: 105, 186) schept bovendien geen klaarheid aangaande / + def/; de oppositie / - def/ vs. / + def/ gaat in feite eveneens verloren. Om soortgelijke redenen lijkt me de universele QN linguïstisch niet adekwaat om ‘generisch’ aan te duiden: hij verenigt in zich / + def/, het kwantificerende element en / + disp/, cf. het voorbeeld a gentleman doesn't sneeze when taking snuf (p. 186). Bovendien doelt, zoals boven betoogd, ‘generisch’ niet noodzakelijk op alle leden van een klas.Ga naar eind24 Ten slotte zou in Seurens optiek de universele QN eigenlijk ook toepasselijk moeten zijn op / + def & -disp/ NP's in de pluralis, zoals bv. in: de studenten hebben gisteren betoogd. Er loopt m.i. een parallel onderscheid bij / - disp/ en bij / + disp/ aangaande het verschil tussen al en de niet-specificerende QN,Ga naar eind25 vgl.:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 367]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Dit ‘quasi-alle’-karakter nu lijkt een wezenlijk aspekt van een definiete NP met een niet-specificerende QN: de qualifier ‘definiet’ verleent een zekere waarde aan de niet-specificerende QN, waardoor deze i.c. tot de funktie van de maximale QN alle nadertGa naar eind26 (vgl. Reschers ‘plurality-QN’, noot 6). Dit kan als volgt uitgelegd worden: doordat bij / + def/ het gespreksobjekt reeds geïntroduceerd is op de wijze hierboven beschreven (kontekst, situatie, konventioneel weten), heeft de spreker een bepaalde, afgebakende (deelverzameling van entiteiten op het oog waarover geprediceerd wordt als over een totaliteit of quasi-totaliteit. (Vandaar ook dat de QN al(le) definietheid impliceert). Het doet er echter niet toe of deze quasi-alle-kwantifikatie al dan niet gespreid (dispersief) wordt voorgesteld. Het quasi-alle-karakter van zgn. generische NP's blijkt dus toe te schrijven aan de betekeniskomponent ‘definiet’ daarvan. Zowel bv. zin (67) als zin (65) kunnen voorafgegaan worden door een kontekst waarbij de betrokken NP / - def/ heeft:
De zinsparen (69) en (70) tonen meteen het vermogen van definiete NP's aan tot anaforische funktie. De quasi-alle-kwantifikatie, de anaforische funktie en de gegevenheid van het objekt waaraan de spreker refereert d.m.v. de NP, blijken aldus ten nauwste samenhangende aspekten van / + def/ te vormen. Het aspekt gegevenheid (bekendheid) speelt echter ook eea rol in het zgn. feature ‘specifiek’, dat de laatste jaren inz. de aandacht geniet van Amerikaanse transformationalisten. Het gaat hier om een soort van indefiniete NP's waarbij de spreker een bepaalde, voor hemzelf geïdentificeerde referent op het oog heeft (cf. o.m. Fillmore 1967: 98; uesp: 113;Karttunen 1968: 7). Deze laatste illustreert (p. 6) het onderscheid /± spec/ aan zinsparen als: (71a) John tried to find a piano, but he didn't succeed. In (71a) gaat het blijkbaar om een of andere, niet geïdentificeerde piano (- spec), terwijl in (71b) een welbepaalde, geïdentificeerde piano bedoeld wordt (+ spec). Karttunen (: 8) tracht het onderscheid /± spec/ op te vangen in een verschillende logische notatie, die z.i. intuïtief bevredigender is en een grotere explanatorische kracht bezit dan de niet-geanalyseerde features /± spec/. Verwant met deze redenering is de manier waarop Seuren (1969: 108, 113, 137; 1971: 6, 10) en Bach (1968: 106-7) impliciet het onderscheid /± spec/ oplossen, nl. door een verwisseling van de existentiële operator resp. de some-operator met een andere zoals Negatie, Question, Assertie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 368]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
De ambiguïteit in een zin als somebody has stolen my money schrijft Seuren (1969: 137-8) aan scope-ambiguïteit toe, vgl. de twee dieptestrukturen:
Lezing (a) komt overeen met / - spec/, (b) met / + spec/. Bij de tweede interpretatie is het zo dat ‘the speaker wants to suggest that he knows, or has an idea, who stole it’. Relevant daarbij is dat in de lezing / + spec/ de existentiële operator naar voren komt. Dit wordt weerspiegeld in bepaalde oppervlaktestrukturen door o.m. de neiging van / + spec/ NP's om voorin de zin te figureren. Nu is dat ook een kenmerk van definiete NP's. Vandaar dat zekere volgordepatronen eigen aan definiete NP's evenzeer gelden voor / +spec/ NP's.Ga naar eind27 Wat dan de dieptestruktuur van /± def/ aangaat, schijnt het me plausibel toe, een operator ‘definiet’ en een operator ‘indefiniet’ aan te nemen.Ga naar eind28 Daarbij komt de QN in het bereik te liggen van die operatoren. Deze beïnvloeden bv. de niet-specificerende QN: ‘definiet’ verwekt aldus het quasialle-karakter van die QN. De semantische interpretatie die aan /± spec/ beantwoordt, lijkt in dit raam het best te worden verdiskonteerd in de geschikte plaatsing van de operator ‘indefiniet’. Met een elftal syntaktische argumenten zal getracht worden deze dieptestrukturen te verantwoorden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2 Formele kenmerking van /± definiet/We zullen eerst een aantal kenmerken behandelen die / + def/ onderscheiden van / - def/, en dit zowel van / + spec/ als / - spec/.Ga naar eind29 De laatste vier te bespreken argumenten zonderen wel / - spec/, maar niet / + spec/ af van / + def/.
3.2.1 Alleen definiete NP's (nl. die met een niet-specificerende QN) kunnen gevolgd worden door een beperkende toevoeging van het type hoewel + niet + al(le) + een fakultatieve herhaling van de NP en/of de VP; bij /± spec/ indefiniete NP's is dit uitgesloten, vgl.:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 369]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze syntaktische feiten illustreren inz. het quasi-alle-karakter van definiete NP's (zie bovendien noot 26).
3.2.2 Terugwijzing met behoud van dezelfde referent d.m.v. een herhaling van de geïntroduceerde NP (met dezelfde feature-samenstelling) is onmogelijk wanneer die NP de eerste maal indefiniet (± spec) is, vgl.
Met dit formeel kenmerk wordt de mogelijke anaforische funktie van definiete NP's aangetoond; indefiniete NP's kunnen daarentegen niet terugwijzen, daar ze per definitie een introducerende funktie vervullen.
3.2.3 Alleen in een konjunktie van definiete NP's (niet in een van indefiniete NP's) met bepalingen, waarbij de kern gelijk blijft, kan pronominalizering van de tweede kern met definiete pronomina gebeuren,Ga naar eind30 vgl.
3.2.4 In een konjunktie van twee zinnen met tenminste één verschillende NP (bv. het subjekt), met een identiek verbum en een NP met identiek no- | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 370]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
men, kan deze laatste in de tweede zin gepronominalizeerd worden als volgt: a) alleen met een definiet pronomen als de overeenkomstige NP in de eerste zin definiet is; b) met een definiet of een specifiek indefiniet pronomen (Ø bij pluralia) als de overeenkomstige NP. specifiek indefiniet is; c) alleen met een niet-specifiek indefiniet pronomen (Ø bij pluralia) als de overeenkomstige NP niet-specifiek indefiniet is. Hierbij dient opgemerkt dat indefiniete pronominalizering een verschil van referent met zich brengt, vgl.:
Deze discourse-eigenaardigheden tonen o.m. een zekere verwantschap aan tussen / + def/ en / + spec/, nl. de gemeenschappelijkheid van het aspekt ‘geïdentificeerdheid’, maar stellen tegelijk het verschil qua anaforisch vermogen tussen / + def/ en / - def/ in het licht.
3.2.5 Men kan een verschil konstateren in de wijze waarop negatie plaatsvindt in zinnen met resp. definiete, specifieke en niet-specifieke NP's: bij definiete NP's is de gewone negatie het partikel niet; als stilistische variant treffen we evenwel ook de voorbepaling geen aan;Ga naar eind31 bij specifieke NP's is per se geen ontkenning mogelijk (een eventuele negatie slaat op een andere konstituent); niet-specifieke NP's laten slechts negatie met geen toe (zie Fillmore 1967: 98-9 en vgl. Kraak & Klooster 1968: 101, 107):
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 371]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.6 Indefiniete (± spec) NP's lijken ook m.b.t. de aanhechting van (niet-) restriktieve relatieve zinnen beperktere mogelijkheden te vertonen dan definiete NP's. Het is een feit dat definiete NP's zowel restriktieve als niet-restriktieve relatieve zinnen kunnen aanhechten.Ga naar eind32 Het blijkt eveneens dat niet-specifieke NP's uitsluitend restriktieve relatieve zinnen krijgen. Karttunen (: 10) stelt, met enige aarzeling, dat na specifieke NP's enkel nietrestriktieve relatieve zinnen mogelijk zijn, precies zoals dat na eigennamen het geval is: beide soorten NP's verwijzen immers naar unieke, geïdentificeerde referenten. Deze m.i. plausibele stelling lijkt door volgend syntaktisch argument bevestigd te worden. Men vergelijke vooreerst (72) met (73): (72) de direkteur wil een (bepaalde) sekretaris. Hij is verstandig. Blijkens de discourse is in (72) de NP een sekretaris specifiek, maar in (73) nietspecifiek (cf. ook Dirven 1971). De specifieke NP van (72) nu blijkt geen restriktieve relatieve zin te verdragen, wel daarentegen de niet-specifieke NP van (73), vgl.: (74) *de direkteur wil een (bepaalde) sekretaris die jong is (geen andere). Hij is bovendien verstandig. Een specifieke NP met een niet-restriktieve relatieve zin is bv. (76) ik vertrouw een (bepaalde) jongen, die hier aanwezig is, niet. Het ziet er aldus naar uit dat / + spec/ alleen verenigbaar is met / - restr/ en / - spec/ enkel met / + restr/. Alles hangt uiteindelijk af van de interpretatie van /± spec/. Verder onderzoek is geboden.
3.2.7 Bij indefiniete (± spec) subjekts-NP's is in de regel een expletief er mogelijk, in bepaalde gevallen noodzakelijk; bij definiete subjekten is het expletieve er, behoudens speciale gevallen, uitgesloten (vgl. Nieuwborg 1968: 182-214), bv.:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 372]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.8 Bij gelijk aksent op een NP-objekt en op de (niet-)verbale rest kunnen een definiete en een specifieke NP wel, maar een niet-specifieke NP niet voor zgn. ‘beweeglijke zinsdelen’ (grosso modo bepalingen buiten de VP) staan, bv.
Met dit volgordekriterium laten / + def/ en / + spec/ zich niet onderscheiden. Blijkbaar hangt dat samen met hun gemeenschappelijk aspekt ‘bekendheid’, wat meebrengt dat beide features uiteraard gemakkelijk topicfunktie hebben en dus meer voorin de zin figureren. Een gelijkaardige beschouwing geldt voor de twee volgende kriteria.
3.2.9 In patronen van het type ‘adjektief + voegwoord + onderwerp... persoonsvorm...’ heeft het onderwerp alleen / + def/ of / + spec/ (zie en vgl. Postal 1966: 180, 200; uesp 1968: 108, 111), bv.:
3.2.10 Na een bijwoordelijke bepaling van beperking (voor + NP) kan de NP die naar de NP in de bepaling verwijst, slechts / + def/ of/ + spec/ hebben:Ga naar eind33
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 373]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.11 Het door Droste (1970) behandelde exklamatieve lidwoord een blijkt wel mogelijk bij / - spec/ NP's, maar niet bij / + spec/ of / + def/ NP'sGa naar eind34, vgl.:
Men kan hier geredelijk aannemen dat bij / + def/ en (althans voor de spreker) ook bij / + spec/ het aantal of de kwaliteit mede gegeven zijn, samen met de entiteit, terwijl bij / - spec/, evenals bij / - def & + disp/, het aantal of de kwaliteit mede geïntroduceerd worden, gebeurlijk met exklamatieve verwondering daarover. Dit kan dan resulteren in een exklamatief een. We moeten hier volstaan met deze summiere uiteenzetting over de semantische en formele kenmerking van / + def/ en / - def/, van de / + disp/ en de / - disp/ QN. Wanneer we al deze syntaktische en semantische overeenkomsten tussen de ‘gewone’ definiete NP's en de zgn. generische NP's over het hoofd zouden zien, zou heel wat belangrijke generalizatie in de grammatika verloren gaan. Dit lijkt maar te verhelpen door ook in de zgn. generische NP's een aspekt / + def/ (in de vorm van een operator) aan te nemen. Tot slot zullen we pogen enige aanwijzingen te verschaffen over de wijze waarop bovenstaande operatoren, en inz. de QN's, kunnen worden ingebouwd en omgezet in oppervlaktestrukturen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Enkele basisregelsOver de manier waarop QN's gegenereerd moeten worden, is men het grondig oneens. In de transformationele standaardteorie worden QN's beschouwd als pre-articles en/of post-articles (cf. Jackendoff 1968; 1970; uesp: 120-35; Chomsky 1970). Lakoff (1970) en Carden (1967) opteren voor een ‘predicate source’, waarbij de QN als een verbum in een ‘higher sentence’ gegenereerd en vervolgens transformationeel in de NP geïnserteerd wordt. We laten deze kontroverse hier onaangeroerd; alleen komt het ons voor dat een van Jackendoffs argumenten (1970: 6) tegen Carden vervalt: deze | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 374]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
laatste beschouwt QN's en ‘generisch’ als verwante kategorieën in de dieptestruktuur. I.t.m. dit ‘logische’ standpunt meent Jackendoff: ‘the syntax of generic sentences is on the whole different from that of quantifiers, since it involves the verbal auxiliary system as well as the article. The higher verb account of generics provides no intuitively satisfying account of this interaction’. Wanneer men echter aanneemt dat ‘generisch’ in de dieptestruktuur uiteenvalt in / + def & + disp & niet-specificerende QN/, houdt Jackendoffs argument geen steek. Seuren (1969: 119-34) werkt met de existentiële en de universele QN en neemt daarin o.m. numerieke elementen op. Met deze beregeling kunnen evenwel, zoals hij zelf zegt (p. 186), geen gewone definiete NP's met numeralia gegenereerd worden zoals bv. the two men.Ga naar eind35 De QN zelf wordt gegenereerd vóór een nomen in de nucleus van de propositie, waarna een transpositieregel zorgt voor de plaatsing van de QN vooraan buiten de nucleus, vóór of na de tense-operator (p. 181-2, 185, 192, 198). Een dergelijke analyse kan in principe voorlopig als geschikt bevonden worden. I.t.m. Seuren vermoed ik echter dat elk nomen resp. elk verbum een QN heeft in de dieptestruktuur. Dit impliceert dat singularis en pluralis verwerkt worden als QN's. Men kan een eerste onderscheid maken tussen maximale kwantifikatie (al, ieder, elk) en minimale kwantifikatie (het telwoord één en het lidwoord een voor singulare telbare nomina, / - disp/ iets voor niet-telbare nomina, bv. iets brood, Ø bij singulare definiete NP's met de/het of bij singulare eigennamen, bv. de Ø man, Ø Jan). Het ziet ernaar uit dat in onze moderne westerse talen de singularis- en pluralis-morfemen normaal alleen bij / - disp/ kwantifikatie een één-méér-oppositie kunnen vormen; bij / + disp/ wordt de oppositie als regel geneutralizeerdGa naar eind36 (vgl. voor / + def/: een mens is sterfelijk = mensen zijn sterfelijk). Bij / - def & + disp/ gebruikt men bij telbare nomina normaal enkel de pluralisvorm.Ga naar eind37 Niet-specificerende QN's hebben de NP's in zinnen als: er komen auto's aan; de auto's zijn weg; een auto is een voertuig; auto's zijn voertuigen; de auto is een voertuig dat nooit zal verdwijnen; juni is een warme maand; er is brood; brood is voedzaam; enz. Bij de specificerende QN's kan men buiten max en min nog meer onderscheidingen aanbrengen: mult (veel, heel wat, talrijke, verscheidene, verschillende, meerdere (vgl. Seuren 1969: 185, 131; Fillmore 1967: 113); Pauc (een aantal, enige, enkele, een paar, een beetje, een weinig, wat); select (sommige, bepaalde, zekere: vgl. de ongrammaticiteit van het patroon *er zijn sommige/bepaalde/ zekere lieden, zonder restriktieve aanvulling); num (hoofdtelwoorden). | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 375]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Wat de wijze van kwantificering aangaat, kan men buiten /± disp/ nog andere aspekten bij QN's aantreffen. Een interessante observatie maakt nl. Lakoff (1970: 12-18) waar hij bij QN's een ‘group-reading’ en een ‘quantifier-reading’ ontdekt, vgl.: (77) That archaeologist discovered nine tabiets (amb). Zin (77) kan betekenen dat de archeoloog ‘discovered a group of nine tablets or that the number of tablets that he discovered altogether totalled nine, though they may not have been in a group’. Zin (78) vertoont dezelfde ambiguïteit. In één lezing korrespondeert hij met de betekenis van (79), nl. de ‘true quantifier reading’. In (79) en (80) vinden we echte QN's (groep-lezing uitgesloten). Het komt ons voor dat een dergelijk verschil - dat we zullen benoemen als /± kollektief/ - ook bij de niet-specificerende QN mogelijk is;Ga naar eind38 daarbij moeten we dan nog rekening houden met het onderscheid /± disp/, vgl. enkele voorbeelden met definiete NP's:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 376]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Voortgaande op deze summiere gegevens, kan men poneren dat de kombinatie / + def & + koll & + disp & niet-specif. QN/ het dichtst het logischfilosofische begrip ‘soort’ benadert, vgl. nog: bevers sterven uit; de bever sterft uit; *een bever sterft uit (vgl. Perlmutter 1970: 239, noot 10).
Er weze gewaarschuwd dat het lidwoord de/het bij dispersieve NP's in de singularisvorm niet noodzakelijk op / + koll/ hoeft te wijzen, vgl.: (81) de appel valt niet ver van de boom. Het lidwoord de geeft hier niet / + koll/ aan, maar een korrelatie met een andere NP. Zin (81) is immers te interpreteren als: ‘de appel van de boom valt niet ver van de boom die de appel voortbrengt’. We hebben in dezen blijkbaar te maken met wat men ‘relational nouns’ noemt (cf. o.m. Bach 1968). Sommige nomina zijn vanuit hun lexikale betekenis reeds relationeel, bv. vader, zoon, vriend. Het relationele aspekt hoeft echter niet geaktueerd te worden. In dat geval lijkt bij zgn. generisch gebruik het lidwoord een aangewezen, zoals in: (82) een vriend is een schat. Bij relationeel gebruik kan de relationele bepaling weggelaten worden, en dan lijkt het lidwoord de/het verplicht zoals in (81). Vervangt men in zo'n zin de/het door een, dan verdwijnt de relationele funktie, vgl.: (83)? een appel valt niet ver van een boom. Men kan in (83) de korrelatie herstellen door ofwel de nodige bepalingen aan te hechten zoals in (84), ofwel een door de/het te vervangen zoals in (81), ofwel beide bewerkingen uit te voeren, vgl.: (84) een appel van een boom valt niet ver van die boom (die die appel voortbrengt). Andere voorbeelden waarbij de/het een verzwegen relatie kan aanduiden, zijn: ik lees de krant (nl. van de dag) altijd; de ouders (van het kind) zijn vaak niet zonder schuld; enz. Op te merken valt nog dat bij relationeel gebruik van / + disp/ NP's de singularis-pluralis-oppositie niet opgeheven blijkt, noch bij / + def/, noch bij / - def/, vgl.: (85) ik lees elke dag de (een) krant. Klaarblijkelijk is verdere studie van relationele NP's onontbeerlijk i.v.m. de problematiek van het lidwoord. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 377]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Met verwaarlozing van de verbale kwantifikatie zou men in een zeer voorlopig (en overigens onvolledig) regelschema bovenstaande observaties betreffende QN's kunnen samenvatten als volgt:Ga naar eind39
(Met deze regel wordt aangegeven dat het bereik van de QN de nucleus is, vgl. Seuren 1969: 198, cf. ook 185).
Een lexikaal item zoals het beruchte lidwoord een/'n kan men dan uitschrijven als volgt:
Konstante funkties van een/'n blijken dus alleen / - koll/ en /+ count/ te zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
5. BesluitAls konklusie van het onderzoek kan men o.m. stellen dat de zgn. determinator het best als een oppervlakte- of low-level-fenomeenis te beschouwen, dat teruggaat op verschillende dieptestrukturen (qualifiers en quantifiers). Er is inz. ook gebleken dat de zgn. ‘semantic marker’ generisch (kategoriaal) een | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 378]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
kombinatie vormt van onderscheiden dieptestrukturen. Bij sommige auteurs impliceert ‘generisch’ / - koll/. In het geval van / + koll/ spreken Kraak & Klooster (: 109-12) van ‘generalizerend’ (zie zin 9). Doorgaans zal men bij ‘generisch’ impliciet ook het aspekt ‘relationeel’ uitsluiten (zie zin 81). In hun ‘zuiverste’ vorm bevatten ‘generische zinnen’ bovendien slechts een dispersieve tijd, nl. zonder toevoeging van de (eveneens relationele!) tijdsaanduiding Heden, Verleden of Toekomst. Deze generische zinnen zijn dan de geschikte formule om definities uit te drukken (zie zin 20). Als logisch-filosofisch begrip kan men de term ‘generisch’ eventueel aanhouden; linguïstisch beschouwd lijkt me deze ‘verzamelnaam’ echter het best te interpreteren als: / + def & + disp & - koll & - relationeel & niet-specif. QN/. Men spaart daarenboven een feature uit door dit te vervangen door een bepaalde kombinatie van reeds elders voorkomende kategorieën. Indien dit in wezen juist is, moeten we het standpunt van Smith (1964) en de uesp (: 108) afwijzen dat ‘at least with the generic article the, there are no purely distributional properties which distinguish generic from non-generic’. Smith suggereert: ‘genericness might better be viewed as a matter purely for interpretive rules, since there are apparently no distinctions of grammatical/ungrammatical that rest on the generic/non-generic distinction’. Deze stelling pleit impliciet voor de standaardteorie met haar interpretatieve semantische komponent. Boven heb ik echter trachten aan te tonen dat de semantische kenmerken die we onderkend hebben, beantwoorden aan syntaktische eigenaardigheden. Deze vaststellingen bevatten dan eerder een steun voor de generatieve semantiek, d.i. de semantische syntaxis; immers: ‘For Semantic Syntax all semantic facts are also syntactic facts’ (Seuren 1971: 16). Anderzijds houdt onze hypotese aangaande ‘generisch’ nog geen veroordeling in van de autonome syntaxis met haar interpretatieve regels, daar hier toch ook vele semantische regels korresponderen met syntaktische dieptestrukturen.
Wat het verband tussen logika en linguïstiek betreft, komt deze studie inzoverre tegemoet aan de formele logika als ze ‘generisch’ laat teruggaan op (o.m.) een kwantor. Anderzijds distantiëren we ons ervan door de universele en de existentiële QN voor de linguïstiek te verwerpen; in feite komt het erop neer dat beide gesplitst worden in qualifiers (± def) en quantifiers (o.m. de niet-specificerende QN en de maximale QN). Overigens lijkt de logika zelf het niet altijd te kunnen stellen met haar eigen kwantoren. Dat wordt in Edwards (1967: iv, 386-7) gedemonstreerd aan | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 379]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
een zin waarin de NP-subjekt noch door de universele noch door de existentiële QN gekwantificeerd kan worden (m.i. trouwens ook niet door Reschers ‘plurality’-QN),Ga naar eind40 vgl.: (87) the president of the United States is elected every four years. Zin (87) heeft m.i. een subjekts-NP met de operatoren / + def & + disp & - koll & niet-specif. QN/. Deze feiten tonen o.m. aan dat een wisselwerking tussen logika en linguïstiek vruchtbaar kan zijn.Ga naar eind41 | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 383]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 384]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|