symbool, met woorden die in hun eerbiedige stilte van inhoud gespannen staan. Daarna verebt dan nederiger het realisties verhaal, dat door de beweging van de symboliese geboorte schijnt aan de gang gebracht te zijn.
Zijn koel bewuste, superieure realistiek is hier weer werkzaam, een apolloniese, terwijl die van Timmermans met haar overvloed van genietingen dionysies is. Want de realistiek van Van de Woestijne is een omstandigheid, een eigenschap van het ras waartoe hij behoort, en als afzonderlik eenling tracht hij hartstochtelik naar het verklarend en verbindend begrip, terwijl bij Timmermans tot nog toe de dingen zelf door hun schoon en velerlei bestaan tegen alle verlangen opwegen.
Er zijn geringer karaktertrekken: zijn woordedienst. Zijn voorliefde voor Vlaamse verkleiningswoorden, voor sommige dialekt-of techniese woorden om het bizonder beeld dat ze oproepen (op blz. 14 en vlgg. herhaaldelik de ‘bol-lantaren’). Zijn taal is voortdurend vol diepere inzichten en intenties en zijn proza is meer visionair dan dat van Timmermans. Het heeft zeker iets tweeslachtigs in: Het is uiterst geestelik en impressionisties samen. Maar het bouwt met gevoelens evenzeer als met de rede. Dit is duidelik in een beeldherhaling in de laatste ‘verbeelding’, waar op blz. 160 geschreven staat: ‘hier en daar, maar dag aan dag vereenzaamd, het loome gewicht eener jongste vrucht waat-omheen de heele lucht verdichtte als om de koestering van een laatste hoop’, en twee blzz. verder: ‘Er waren nog alleen die laatste vruchten: zij vielen niet eens meer af. En daar-omheen, verdund maar koppig nochtans als een oude geur.... de lucht, de ledige lucht.’
Van de ‘Eerste Verbeelding’ wendden we ons af, waar het verhaal rustiger voortging. Na weinig bladzijden begint de schrijver opnieuw symbolen te verbeelden: Het licht dat rond het kindeken is wordt, letterlik, uitgebeeld, krijgt vormen, wordt omringende engelen die nauwkeurig beschreven en verklaard worden. En we zijn er niet meer. We kunnen aan deze engelen niet geloven. Deze mystiek verwekt geen weerklank in ons; zij heeft meer met moderne artistisiteit te maken dan met wezenlike geestvervoering.
De kristal-helle en broze idylle van het ontwaken van de herders is weer hoge kunst. En dan de drie inkomsten van de koningen, met hun mirakuleuze zinnelikheid, en de lamentabele beevaart van het lijdend mensdom. Waren de koningsstoeten fijn en scherp Rubeniaans, in die beevaart herleeft de geest van Breughel. Heeft Timmermans het landschap van Breughel herschapen, van de Woesijne herschept zijn mensen. Broeders zijn deze twee smartelike Vlamingen, de schilder en de dichter, die de pijnlike zwaarte van de schone aarde kennen.
‘De Tweede Verbeelding’: Een verschijning van Jezus, die literair spreekt, en in de aanvang blijkt te denken, als de schrijver wanneer hij niet vol is van de geest.
De rijke voeler en genieter van de Woestijne spreekt graag van schamelheid. Jezus verschijnt als een schamel en helemaal niet verheven iemand, die aarzelend en onbeholpen doet waar hij niets gewichtigs heeft mee te delen.
Anders een trotse onderneming: die van het uitbeelden van de bekoringen in de woestijn. Na de inleiding stijgt het proza op de hoogte van de wel ontzaglike taak. 's Werelds driften glijden aan ons voorbij. Een verheerliking niet, maar een onderlijning, een bewijs, een uitlegging van de strijd met het wereldwezen.
In de ‘Laatste Verbeelding’ is een wrangheid, die nauw plaats laat voor de godsidee die er in is uitgedrukt. Zij verbeeldt de scheppingsmoeheid en laat ons voortdurend denken aan versterving. De schrijver heeft hier een hoogte bereikt, die niet kan worden overtroffen. Deze verbeelding kan zelfs niet scherper of fijner worden herhaald.
Haar paroxisme voert evenwel tot een poging om plasties uit te drukken wat nauweliks te denken is: de schepping van de Zede, de scheiding van Licht en Duister, waar een grauwe on-kleur ontstaat, gelijk kinderen verkrijgen als ze zonder kennis kleuren dooreenmengen. God zelf is verschrompeld tot een bepaalde persoonlikheid. Is ook de scheppende godvader van Michel-Angelo niet een groots gewrocht, - maar ten slotte een mislukking? Het on-naïeve van van de Woestijne belet ons om deze verbeelding te lezen als een heidense mythologie, wat het godsfiguur zou hebben kunnen redden. Maar dit