Streven. Jaargang 86
(2019)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 298]
| |||||||
Paul Pelckmans
| |||||||
Dubbele kroongetuigeDe Franse Revolutie decreteerde in 1789 de eerste Verklaring van de Rechten van de Mens en verdwaalde vier jaar later in oeverloze Terreur. Die dubbele erfenis leidde twee eeuwen lang tot zo mogelijk nog oeverlozer debatten, waar voor- en tegenstanders van de moderne democratieën keer op keer episodes of personages vonden om hun diverse theorieën, adviezen of prognoses kracht bij te zetten: de bewogen jaren tussen 1789 en 1793 hielpen iedereen aan indrukwekkende precedenten voor en tegen ongeveer alles. Robespierre (1758-1794) werd de meest besproken revolutionair van allemaal. Hij had niet echt meegeschreven aan de Verklaring, maar werd, toen ze er eenmaal was, haar meest onvoorwaardelijke verdediger, die in al zijn stellingnames teruggreep naar dat charter en vlijmscherp protest aantekende tegen alle maatregelen die de Rechten in welke zin en om welke reden dan ook te kort deden. Hij haalde zelden zijn slag thuis, maar werd wel een | |||||||
[pagina 299]
| |||||||
morele autoriteit, die de hoogste idealen van de Revolutie even rechtlijnig als gedreven bleef verwoorden. Na de val van het koningschap en de uitroeping van de Republiek kwam de eeuwige opponent, die tot dan vooral de fouten van vriend en vijand had gehekeld, meer en meer in het centrum van de macht te staan en probeerde hij zijn hoge ideaal met harde hand op te leggen. De Republiek waarvoor hij zich met zijn Jacobijnse medestanders inzette, zou uitlopen op Vrijheid en Gelijkheid, garandeerde die zelfs in een nieuwe grondwet, maar besliste meteen die zegeningen vooralsnog op te schorten om eerst hun vele belagers te elimineren via genadeloze Terreur. Het werd een lang jaar van soms compleet ongerijmde beschuldigingen, die telkens nieuwe samenzweerders ontdekten en op het schavot brachten. Toen iedereen begon te vrezen dat het Harmagedon eindeloos zou blijven doorrazen en niemand zich nog veilig kon voelen, grepen Robespierre's tegenstanders in Thermidor (juni 1794) hun kans om te ontdekken dat hij zelf de meest perfide samenzweerder van allemaal was. Zijn executie werd het eindpunt van de Terreur. Of dat helemaal de bedoeling was valt te betwijfelen. Robespierre had de Terreur evident niet alleen georganiseerd en veel van de leidende thermidoriens waren oude bondgenoten, die hun voorman en meest opvallende symboolfiguur opofferden om hun eigen aandeel in de horror te verdoezelen of gewoon om de macht over te nemen. Ze merkten al gauw dat ze het, nu hij de Terreur niet meer met zijn onverbiddelijke autoriteit dekte, anders moesten aanpakken. Het leek daarmee, omdat de ellende zo abrupt ophield, helemaal evident dat hij de bron van alle kwaad was geweest. Hij werd en bleef zo de meest omstreden figuur van de Revolutie, die enerzijds het ambitieuze programma van de Rechten van de Mens tot in zijn uiterste consequenties had verdedigd, maar die anderzijds de leiding had (of minstens leek te hebben) van de meest radicale én uiteindelijk falende poging die idealen via revolutionaire Terreur te realiseren. De mooie droom was in enkele korte jaren een nachtmerrie geworden; Robespierre speelde in beide een hoofdrol. | |||||||
Niet alleen de omstandighedenDie bloedige ontsporing wordt vaak verklaard door een moeilijke context. We lezen dan dat de revolutionairen hun programma moesten realiseren in een land waar lang niet iedereen voor de nieuwe orde gewonnen was en waar zelfs de koning, ook al had hij de Verklaring en een eerste grondwet formeel goedgekeurd, de vernieuwingen in het beste geval aarzelend volgde en ze dikwijls, in wisselende doseringen berekend of quasi instinctief, te- | |||||||
[pagina 300]
| |||||||
genwerkte. Vanaf de zomer van 1792 was Frankrijk bovendien in oorlog met heel Europa, een oorlog die, zeker in het begin, allesbehalve een triomftocht was; de verdenking lag voor de hand dat de vijandige mogendheden in het verdeelde land overal op een ruime vijfde colonne konden rekenen. De Revolutie voelde zich op alle fronten bedreigd en moest, omdat de oorlog niet wachtte, terugslaan zonder alle verdenkingen uitvoerig te toetsen. De Terreur was in die zin het gevolg van een ongelukkige samenloop van omstandigheden - of zelfs, volgens andere historici, het enige gepaste antwoord op die extreme omstandigheden. Het gaat dan om een gruwelijk uit de hand gelopen paniekreactie of om een noodzakelijk kwaad, een ongezien expeditief snelrecht waarmee de belaagde Republiek haar vele binnen- en buitenlandse vijanden tijdig en afdoend weerwerk kon geven. Kerngedachte blijft in elk geval dat de Revolutie ontspoorde onder de druk van haar tegenstanders en dat haar programma, ook al was het de inzet van het hele drama, als zodanig niet bijdroeg tot de dramatische ontwikkelingen die volgden. Gauchet vertelt - in vorige werken en nu dus opnieuw - een ander verhaal, waarin dat programma intrinsiek explosief lijkt. Zijn essay ontkent uiteraard niet dat de omstandigheden hun rol speelden en dat de zaken zonder oorlog minder abrupt hadden hoeven te escaleren. Hij noteert tegelijk dat veel verdenkingen zo evident gratuit en uit de lucht gegrepen waren dat de aanklagers zelf bezwaarlijk in ernst konden geloven dat ze met hun doodvonnissen echt gevaarlijke vijanden uitschakelden. De executie van Lodewijk de Zestiende was op haar manier nog rationeel te noemen; hij werd onder de guillotine gevolgd door enkele van de grootste voormannen van de Revolutie, van wie Robespierre en zijn Jacobijnen keer op keer ‘ontdekten’ dat ze verkapte partijgangers van de monarchie waren geweest of zich door Engels goud hadden laten omkopen. De Terreur was behalve gruwelijk dikwijls te gek voor woorden. De ontsporing was ook een verdwazing en dus zeker niet de drastisch-efficiënte noodoplossing die sommige historici er graag in zagen. Ze wou de vele vijanden, zoals haar naam aangeeft, intimideren, maar maakte het regime onvermijdelijk juist minder populair. Toen Robespierre daar in Thermidor het slachtoffer van werd, vertelden zijn overwinnaars eerst nog dat hij van plan geweest was de enige overlevende dochter van Lodewijk xvi te huwen en zelf koning te worden. Het idiote gerucht was de laatste stuiptrekking van een politiek bestel dat ruim een jaar lang vooral gefocust had op alsmaar schimmiger complotten. | |||||||
[pagina 301]
| |||||||
Van fundering in het absolute...Hoe had het zover kunnen komen? De Revolutie was - in de optiek van Marcel Gauchet - een cruciale etappe in een eeuwen omspannend proces, die een radicaal novum inluidde en tegelijk in een impasse terechtkwam. Gauchet beschreef het hele proces in zijn eerste grote werk, Le Désenchantement du monde. Une histoire politique de la religionGa naar eindnoot2. We vernemen daar dat de traditionele maatschappijen (het verhaal begint in de prehistorie) hun spelregels liever niet naar eigen goeddunken uittekenden: het leek veiliger hen te verankeren in een ongenaakbare sacrale orde die, juist omdat ze alles en iedereen oversteeg en alle betrokkenen zich er zonder meer aan dienden te onderwerpen, alle interne geschillen uitsloot of minstens omkaderde en zo een stabiele Umwelt garandeerde. Voor initiatieven was er dan nauwelijks plaats, maar dat was precies de bedoeling. Van die quasi immobiliteit naar onze moderne wereld is een lange weg, die Gauchet globaal beschrijft als een zeer geleidelijke uittocht uit de onheuglijke sacrale orde en die ik hier niet in detail samenvat. Ik stip alleen aan dat zijn exodus (al) start bij de overgang naar de eerste grote monotheïsmes, die voor het eerst ruimte creëren voor zoiets als politiek. In een polytheïstisch regime kwam men voortdurend en overal verschillende goden tegen, die elk hun eisen stelden en diverse wegen oplegden of afsloten. De Ene Ware is weliswaar almachtiger dan ooit, maar laat, omdat hij de hele wereld in zijn hand houdt en geen andere goden naast zich duldt, toch meer speelruimte aan zijn schepselen, die hem nu niet meer om elke hoek ontmoeten. De nieuwe bewegingsvrijheid beperkt zich in die eerste aanleg wel tot enkele absolute heersers, die hun gezag met gepaste nadruk aan een hemelse investituur ontlenen, maar die hun onderdanen dus kunnen mobiliseren voor ambitieuze ondernemingen. De vele wereldrijken en min of meer nationale staten die volgen blijven, tot ver in de geschiedenis, variaties op datzelfde thema. Er is altijd sprake van machtscentra die, ook hier in wisselende dosering, aan politiek kunnen doen en diverse projecten nastreven, maar die hun autoriteit intussen blijven funderen op een bovennatuurlijk mandaat en dus in laatste instantie de aloude heteronomie aanhouden. Aan de vooravond van de Revolutie regeren alle Europese koningen nog steeds bij de gratie gods en de Franse koning noemde zich, als opvolger van Clovis, zelfs de oudste zoon van de Kerk. Voor de vele onderdanen die niet of nauwelijks beroerd waren door de Verlichting verwees zijn gezag dus nog steeds naar een overkoepelende kosmische orde die de nodige eenheid en stabiliteit leek te verzekeren. | |||||||
[pagina 302]
| |||||||
...Naar een menselijke ordeDe vroege moderniteit was intussen wel gaan dromen van een radicaal vernieuwd bestel, dat zich niet meer zou beroepen op tradities of op een goddelijke opdracht. Het leidde, van de renaissance tot de Aufklärung, tot een stortvloed aan theoretische tractaten en utopieën, die blauwdrukken uittekenden voor een voortaan exclusief menselijk opgezette samen-leving. Veel theoretici geloofden trouwens graag dat ook de bestaande maatschappijen berustten op afspraken: ze hadden het dan over een ‘sociaal contract’ waarmee de eerste mensen, tot dan tamelijk geïsoleerde zwervers, uit eigen beweging en dus zonder hemelse opdracht zouden hebben beslist zich liever te groeperen. Toen Rousseau in 1762 met Du contrat social tekende voor de beroemdste variant van het genre, was het thema al ruim honderd jaar oud. Het bleef al die tijd bij boeiende ‘filosofische’ debatten, waar verlichte despoten soms een idee of een modewoord oppikten, maar waarvan niemand verwachtte dat ze ooit de reële gang van zaken ingrijpend zouden beïnvloeden. Een kwart eeuw later probeerde de Franse Revolutie voor het eerstGa naar eindnoot3 in real time en in de echte wereld een nieuw sociaal contract af te sluiten. Het moest de oudste en meest prestigieuze monarchie van Europa een nieuwe, rationeel doordachte en exclusief menselijk gemotiveerde basis geven. De revolutionairen schreven hun Verklaring van de Rechten voordat ze aan hun eerste grondwet begonnen: de nieuwe wetten zouden alleen maar legitiem zijn als ze die Rechten wisten te garanderen en hadden, als ze daarin slaagden, geen verdere religieuze of historische legitimatie nodig. Die insteek lijkt ons, omdat hij sindsdien onze democratische doxa werd, zo goed als evident, maar was toen een ongezien novum. Het lag voor de hand dat lang niet alle partijgangers van de Revolutie in 1789 meteen beseften hoe radicaal ze alle vanouds vereerde bakens verzetten. Robespierre, die het scherper zag dan veel anderen, ontleende in die zin ook een deel van zijn autoriteit aan het feit dat hij zijn collega's duidelijk wist uit te leggen met wat voor een ongehoorde onderneming ze zonder het te beseffen bezig waren. | |||||||
Volk en deugdEr bleef intussen één cruciaal punt waarop ook hij niet verder zag dan vrijwel al zijn tijdgenoten - en zich misschien zelfs, met zijn karakteristieke neiging drang om onverstoorbaar tot het uiterste te gaan, radicaler vergiste dan alle anderen. De overstap van een sacrale naar een exclusief menselijke orde betekent ook dat de moderne democratieën het zonder absoluut ankerpunt moeten rooien. Ze kunnen aan mooie realisaties werken, misschien zelfs geloven dat ze bijdragen aan een wereldomvattende Vooruitgang, maar zijn | |||||||
[pagina 303]
| |||||||
intussen in het beste geval onderweg naar schitterende doelen die ze nooit helemaal zullen bereiken en die ze alleen maar kunnen benaderen door voortdurend overleg en compromissen. De democratie werd alleen maar een leefbaar regime doordat ze leerde leven met meningsverschillen en onvolkomenheden, anders geformuleerd: met een fundamentele relativiteit van al haar doen en laten. Marcel Gauchet schreef in veel vroegere publicaties uitvoerig over de lange leerschool die de Westerse democratieën moesten doorlopen om met die constitutieve relativiteit te leren omgaan. Het was een moeizaam proces, dat pas ver in de twintigste eeuw zijn definitieve beslag zou krijgen. Hij schreef ook toen al - en nu dus opnieuw - dat de Franse Revolutie nog niet voor dat pad wist te kiezen, maar haar in wezen profane programa eerder als een nieuw absolutum ging behandelen, dat dezelfde autoriteit moest uitstralen en voor alle betrokkenen even bindend moest zijn als de sacrale imperatieven tot dan waren geweest. Het was niet eens een bewuste keuze: ook de meest radicale nieuwlichters erven van het verleden en de revolutionairen van 1789 konden alleen terugkijken naar een geschiedenis waar geen enkel sociaal bestel ooit zonder onbetwistbaar ankerpunt had gekund. Ze dachten dus vanzelf dat hun nieuwe orde haar eigen absolute aarding nodig had. Vrijheid en Gelijkheid werden zo op hun beurt nieuwe dogma's waar geen weldenkend mens zich tegen kon of mocht verzetten. Robespierre en zijn Jacobijnse vrienden vulden dat credo aan met de overtuiging dat het Volk, dat immers van nature rechtschapen was, vanzelf voor de Revolutie gewonnen was. Ook dat was meer dogma dan vaststelling: de voorman zelf was overigens absoluut geen plebejer, eerder een kleine notabele uit de provincie die van huis weinig voeling had met de echte lagere klassen en die graag geloofde dat het enthousiasme waarmee de Parijzenaars de Bastille hadden bestormd zonder meer de vox populi vertolkte. Als steden of zelfs hele regio's zoals de Vendée tegen de Republiek in opstand kwamen, kon dat alleen betekenen dat edelen, fanatieke priesters of infiltranten uit het buitenland de goedbedoelende maar ook naïeve bevolking een rad voor de ogen hadden gedraaid. Het Volk was per definitie voor de Revolutie en wie anders handelde was dus misleid. Het sprak evengoed voor zich dat de raddraaiers alleen handelden uit misdadig eigenbelang. De republiek zou maar gedijen dankzij de onvoorwaardelijke inzet van al haar burgers, die zich voor de res publica moesten wegcijferen. Dat heette dan de republikeinse Deugd - en het moet gezegd dat Robespierre ze niet alleen in al zijn redevoeringen aanprees, maar dat hij ze ook in vergaande mate incarneerde: hij was voor iedereen de onomkoopbare, Uncorruptible, die alle persoonlijke genoegens of voordelen | |||||||
[pagina 304]
| |||||||
aan zijn grote zaak opofferde. Zoals bekend mocht hij wel graag met zijn absolute integriteit uitpakken en benadrukte hij bij elke gelegenheid dat hij, als trouwste (of zelfs enige echt geloofwaardige) woordvoerder van het Volk, voortdurend van alle kanten werd bedreigd en zijn engagement allicht niet zou overleven. Gauchet spreekt van een merkwaardig ‘victimair’ of masochistisch narcisme en geeft aan dat de obstinate ijver waarmee hij dat zelfbeeld volhield een complexe psychologische voorgeschiedenis veronderstelt, waarover we, bij gebrek aan gesprek aan geschikte documenten over de Robespierre van voor 1789, wel altijd in het ongewisse zullen blijven. Oudere biografen hebben daar gretig over gespeculeerd; Gauchet verkiest wijselijk de witte vlek niet met eigen fantasie in te vullen - en heeft trouwens stof genoeg aan het politieke discours van zijn personage, dat, postuum gebundeld, ruim tien banden vult. | |||||||
ImpassesDe psychologische vraag die zich opdringt bewijst minstens, ook al kunnen we haar niet beantwoorden, dat de Jacobijnse Deugd zoals ze Robespierre voor ogen zweefde allicht niet voor iedereen was weggelegd. De Revolutie moest idealiter uitmonden, na uitschakeling van haar vele vijanden, in een herboren Frankrijk, waar alle burgers zichzelf en hun eigen- of g roepsbelang zouden wegcijferen voor het hogere goed van de respublica. Het heette soms dat Sparta of de eerste eeuwen van de Romeinse Republiek dat ideaal gerealiseerd hadden, waarbij de bewonderaars doorgaans uit het oog verloren dat de bronnen waar ze dat dachten te vernemen dikwijls semi-legendarisch en ongeveer altijd tendentieus waren; het lijkt in elk geval moeilijk voor te stellen dat een hele moderne natie die zelfverloochening duurzaam zou kunnen opbrengenGa naar eindnoot4. De Revolutie zette dus in op een ideaal dat ze nooit kon bereiken. Dat had geen ramp hoeven te worden en geldt trouwens min of meer voor elke politieke ambitie. Het heikele punt was dat Robespierre en zijn Jacobijnen dit niet inzagen en integendeel geloofden dat het succes binnen handbereik lag: het Volk was er klaar voor en het paradijs bleef alleen uit omdat duistere krachten het uit alle macht bleven dwarsbomen. De harmonie zou dus vanzelf volgen als men die misdadige tegenstand uitschakelde. Robespierre werd zo de meest gehoorde pleitbezorger van een Terreur waarvoor men de Rechten van de Mens voorlopig tussen haakjes zette: hij had het daar niet moeilijk mee omdat hij erop vertrouwde dat men ze in hun volle luister zou kunnen herstellen zodra de machten van het kwaad definitief overwonnen waren. | |||||||
[pagina 305]
| |||||||
Het was een indrukwekkend, maar vooral een gevaarlijk verhaal. De Terreur die midden 1793, volgens een beroemde formule, a l'ordre du jour kwam te staan had alles in zich om niet zo vlug weer van die dagorde te verdwijnen. De jonge Republiek had effectief veel levensgrote problemen, die, als er weer eens een samenzwering - letterlijk - onthoofd was, uiteraard onverminderd bleven voortduren. Een beetje Jacobijn maar ook de grote voorman concludeerde dan dat er in het duister kennelijk nog andere boze krachten aan de slag waren en vonden snel de gewenste verdachten, die, als ze op hun beurt na minimale debatten waren gevonnist, het verhoopte happy end evenmin dichterbij brachten. Het verhaal kon eindeloos voortwoekeren. Het was zo mogelijk nog rampzaliger dat het alle legitieme meningsverschillen onbespreekbaar maakte. De grondvesting van een republiek op de ruïnes van een eeuwenoude monarchie was, met een altijd dreigend staatsbankroet en vijandige legers aan alle grenzen, een hachelijke onderneming. Het was dus niet meer dan normaal dat de partijgangers van de Revolutie het lang niet altijd eens waren over de beste manier om die enorme overstap in optimale banen te leiden. Ze slaagder er alleen niet in dat ook zelf normaal te vinden: de verabsoluteringen waar ongeveer iedereen zich toe liet verleiden en die Robespierre als geen ander verwoordde zorgden ervoor dat ze hun onvermijdelijke dissensus alleen nog konden ervaren als een strijd tussen Goed een Kwaad, waarbij tegenstrevers die het eigen Grote Gelijk betwistten dat onmogelijk te goeder trouw konden doen en dus geen antwoord maar alleen een summier proces verdienden. In zijn laatste levensmaanden probeerde Robespierre de demonen te bezweren en greep hij zelfs een moment terug naar een meer sacrale orde. De Nationale Conventie erkende op zijn aandringen het bestaan van een Opperwezen en decreteerde zelfs een Fête de l'Etre Suprème, waarvan velen hoopten dat het het einde van de Terreur zou inluiden. De plechtigheid werd gepland voor een dag die volgens de pas ingevoerde republikeinse kalender een weekdag was, maar die, zonder dat het decreet dat expressis verbis vermeldde, samenviel met Pinksterzondag 1794; men droomde ook een moment dat het traditionele Franse katholicisme ooit min of meer geruisloos in de nieuwe republikeinse religie zou kunnen opgaan. Het bleef bij een mooie dag, die hoe dan ook de echte problemen niet kon oplossen. Enkele dagen later moest Robespierre dus alweer op zoek naar nieuwe samenzweerders: hij tekende zo zijn doodvonnis omdat de schuldigen waar hij nu op mikte, en die, zoals al een paar keer gebeurd was, ook zelf tot de inner circle van de Revolutie behoorden, hem deze keer voor waren. | |||||||
[pagina 306]
| |||||||
Robespierre, Marx en LeninDe revolutionairen wilden hun nieuwe orde stevige ankerpunten meegeven en vonden het evident dat ze daarin zouden slagen: de verlichte ratio moest minstens even solide materiaal aanreiken als de traditionele religies, die immers, volgens de in de Aufklärung gangbare doxa, op bijgeloof en priesterbedrog berustten. Ze begrepen niet dat ze, nu alles zich op menselijk niveau moest afspelen, juist soepel materiaal nodig hadden en droomden van een Republiek die de Vrijheid en Gelijkheid meteen volledig en duurzaam zouden verankeren. Zoals bekend werd die Republiek in Frankrijk de eerste van een reeks van vijf en zou heel Europa tot midden de twintigste eeuw een getormenteerde politieke geschiedenis doormaken. De democratie vond pas een leefbaar evenwicht zodra de meeste betrokkenen leerden beseffen dat de Rechten van de Mens vooral bruikbaar waren als richtinggevende idealen, waar men naar toe kon werken zonder te hopen ze meteen of zelfs maar ooit volledig te realiseren. Daar waren Robespierre en de ruime meerderheid van zijn tijdgenoten nog niet aan toe. Ze betaalden leergeld voor de volgende generaties, die mettertijd uit hun mislukking zouden leren dat het moderne politieke bedrijf het moet stellen met gedeeltelijke en altijd voorlopige successen, die telkens opnieuw moeten worden heronderhandeld en bijgesteld. De grote Onomkoopbare faalde omdat hij, vanuit zijn rigide kijk op de Revolutie, met niemand kon onderhandelen en zich dus veroordeeld zag tot eindeloze Terreur. Hij was natuurlijk niet de laatste die het op deze manier probeerde. Zoals veel Franse intellecturelen van zijn generatie schreef Marcel Gauchet zijn oeuvre tegen de achtergrond van een alsmaar duidelijker implosie van het wereldcommunisme, waarvan hij graag stelde dat het de cruciale vergissing van de Revolutie in nog catastrofaler proporties had herhaald. De vergelijking is zeker geen centraal thema van zijn nieuwe boek, maar komt er wel een paar keer opduiken. We lezen dan dat Robespierre's geloof in het Volk tot op zekere hoogte vooruitloopt op Marx' klassieke beschouwingen over de wereldhistorische rol van het proletariaat. De zeldzame keren dat hij zijn dogma probeerde te beargumenteren suggereerde Robespierre dat het Volk, anders dan alle andere klassen in het Ancien Régime, van alle privileges verstoken was en zo vanzelf, met een door geen enkel eigenbelang geremd enthousiasme, de Revolutie door dik en dun zou steunen. Marx zou in dezelfde zin betogen dat het proletariaat, juist omdat het kapitalisme het overal ter wereld in de totale armoede duwde, ooit des te eensgezinder tegen die absolute onderdrukking zou revolteren. Het komt er inderdaad in beide gevallen (en in minder bevlogen termen) op neer dat de verworpenen der aarde, omdat ze niets te verliezen hebben, gemakkelijk stoottroepen leveren voor revoluties... | |||||||
[pagina 307]
| |||||||
Gauchet tekent elders aan dat Robespierre zeker geen ‘voorloper’ was van Marx. Hij had weinig oog voor economische wetmatighedenGa naar eindnoot5 en de vele conflicten waar hij in betrokken raakte zijn bezwaarlijk te duiden in termen van klassentegenstellingen. De geschiedenis van de Revolutie is de voorbije twee eeuwen in alle toonaarden en dus ook in marxistische termen geschreven; Gauchet vermijdt expliciet de grove veralgemeningen of geforceerde assimilaties die daar dikwijls bij te pas kwamen. Hij houdt zo uiteindelijk maar een fundamenteel raakpunt over. Zowel de Jacobijnen als de leerlingen van Marx beriepen zich op een absolute Waarheid, die de eersten aan de verlichte Filosofen ontleenden en die bij hun opvolgers zelfs positief-wetenschappelijke gezag claimde. Ze bleken allebei bereid, als de werkelijkheid zich niet gewillig naar de theorie bleek te schikken, hun waarheid dan maar via terreur door te drukken. Marx bleef wel zijn leven lang een theoreticus, die de gewelddadige ‘toe-eigening van de productiemiddelen’ met zoveel woorden legitimeerde, maar ze nooit in de praktijk hoefde om te zetten omdat zijn revolutie pas goed dertig jaar na zijn overlijden aan zet kwam. Toen Lenin eindelijk aan het echte werk kon beginnen oordeelde ook hij al vlug dat hij het alleen met geweld zou kunnen doorzetten. Het duurde deze keer enkele decennia, minstens tot de dood van Stalin, voor het duidelijk werd dat terreur op de lange duur geen haalbare kaart was. Robespierre had het traject in vier jaar afgewerkt en was zo, kort door de bocht geformuleerd, een Marx die zijn eigen Lenin werd. De nachtmerrie waar hij in terechtkwam duurde gelukkig maar een goed jaar, maar maakte hem wel, omdat hij net alles incarneerde, tot de meest omstreden figuur van de moderne Franse geschiedenis. | |||||||
Zonder programma?Over de meer pragmatische democratische regimes, die er later in zouden slagen alle bloedige doolwegen ter vermijden, heeft het nieuwe essay uiteraard weinig nieuws te vertellen. Het Robespierre-boek verklaart vooral hoe de dingen grondig verkeerd kunnen gaan. De ondertitel impliceert wel een discrete knipoog in de andere richting. Hij verwijst naar een gevleugeld woord van Adolphe Thiers, die ooit, op een moment dat dat absoluut niet evident was, verklaarde dat Frankrijk maar beter een republiek kon worden omdat die staatsvorm de Fransen het minst verdeelde: la république est le gouvernement qui nous divise le moins. Adolphe Thiers zou later de eerste president van de Derde Republiek worden, maar pleitte met zijn beroemde uitspraak nog voor de kortstondige Tweede, die enkele maanden na zijn redevoering plaats zou maken voor | |||||||
[pagina 308]
| |||||||
een Tweede Keizerrijk onder een neef van Napoleon. Het argument maakte vooral indruk omdat Thiers niet beweerde dat de republiek het meest rechtvaardige regime was of de burgers de ideale Vrijheid zou garanderen. De these was veeleer dat ze in de gegeven context de meest consensuele optie was. Hij sprak voor een publiek waar de oude monarchie, de aankomende neef van Napoleon en de pas afgezette ‘burgerkoning’ Louis-Philippe nog veel aanhangers hadden en waar al die partisanenen even verbeten tegen de twee andere pretendenten waren en probeerde zijn toehoorders te overtuigen dat de republiek ten minste ieders plan B kon zijn en vooral daarom de beste oplossing was. Het was het argument van een pragmaticus en volstond toen nog niet om de gemoederen te bedaren. Na de de val van de tweede keizer en het uitzichtloze avontuur van de Commune hoefde Thiers het zelfs niet meer met zoveel woorden te herhalen: zijn Derde Republiek zou het zeventig jaar uithouden, bijna even lang als alle vorige regimes sinds de Revolutie samen. Thiers was een alleszins getalenteerde Realpolitiker en had kennelijk een wijs woord gesproken. Het klinkt in de ondertitel van Marcel Gauchet onvermijdelijk dubbelzinniger. De keuze tussen de drie pretendenten, die Thiers dus gelijkelijk wegwuifde, stelde, voor wie er hondervijftig jaar later naar terugkijkt, intrinsiek niet veel voor; Thiers had geen ongelijk toen hij beweerde dat Frankrijk het, nu daar toch geen consensus over te vinden was, net zo goed zonder gekroond staatshoofd kon stellen. Hij had verder geen hogere ambities voor zijn republiek en werd zo, in een bijna perfecte tegenstelling met Robespierre, een founding father zonder visie. Marcel Gauchet stelt dat de Rechten van de Mens de ultieme horizon van de moderne democratie zijn, maar dat het gevaarlijk is te proberen ze meteen en volledig te realiseren; zijn Robespierre-boek toont eens te meer dat revolutionair haastwerk inderdaad geen goed idee is. Critici tekenen wel geregeld aan dat zijn analyses vooral uitnodigen om voortdurend voorzichtigheidshalve op allerlei remmen te gaan staan; we hadden misschien ook graag vernomen hoe een optimaal beleid de Rechten minstens zoveel mogelijk. hun recht zou kunnen geven. Een democratisch bestel dat zijn ideaal au sérieux neemt zou kunnen proberen zijn burgers althans maximaal van de Rechten te laten genieten; Gauchet lijkt zich zelden af te vragen hoe je zoiets best aanpakt. Een gedetailleerde verkenning van die kritiek zou ons hier te ver voeren: Gauchets studie over Robespierre was overigens niet de meest geëigende plek om veel positieve suggesties te formuleren. Het nieuwe boek beperkt zich daarmee tot een waarschuwing: de positieve kant van het democratische avontuur, die volgens critici in alle vorige werk te weinig uit de verf kwam, ontbreekt hier meer dan ooit. En het is dan waarschijnlijk niet | |||||||
[pagina 309]
| |||||||
helemaal toevallig dat Gauchet voor zijn ondertitel inspiratie vond bij de meest fantasieloze republikeinse quote uit de Franse geschiedenis. | |||||||
Literatuur
|
|