Streven. Jaargang 86
(2019)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 285]
| |
Guido Vanheeswijck
| |
[pagina 286]
| |
bij de ‘midterm’ verkiezingen in de Verenigde Staten bleef de door velen verhoopte democratische ‘blauwe storm’ die het republikeinse Alt-Right zou wegblazen, grotendeels uit. Is de democratie in gevaar?, zo luidt vandaag de veelgehoorde vraag. Waarom hapert het democratisch systeem? Over die vraag is al veel inkt gevloeid. Een van de gezaghebbende stemmen in dit debat in Vlaanderen is die van David Van Reybrouck. In oktober 2013 schreef hij zijn ophefmakende pamflet, Tegen verkiezingen. In verkiezingen zag hij eerder een rem dan een hulpmiddel voor de uitbouw van een heuse democratie en daarom bepleitte hij alternatieve procedures om het democratische proces een nieuw elan te geven. Want we lijden aan een ‘democratisch vermoeidheidssyndroom’, noteerde hij, en een verkiezing fungeert veeleer als verzieking van de democratie. Als remedie tegen dit ‘democratisch vermoeidheidssyndroom’ - iedereen lijkt ernaar te verlangen, maar niemand lijkt er nog echt in te geloven - bepleiten een aantal opiniemakers in het zog van Van Reybrouck de overgang van een representatieve naar een deliberatieve en participatieve democratie. Voorstellen over herwaardering van referenda, invoering van gestuurde loting van burgers in plaats van algemene verkiezingen om de zoveel jaren doen daarbij de ronde. Hoe controversieel deze voorstellen in de ogen van velen ook mogen zijn, de vraag die Van Reybrouck in zijn boek opriep blijft het overwegen waard: indien we vandaag de democratie als uitdrukking van de algemene volkswil uitvinden, zouden we dan als de meest geëigende procedure elke burger alleen maar om de zoveel jaar een bolletje zwart laten kleuren? Red de democratie, het meest recente boek van Manu ClaeysGa naar eind2, heeft diezelfde vraag als vertrekpunt. Het is trouwens niet zijn eerste boek over dit onderwerp. In 2013, hetzelfde jaar waarin Van Reybroucks pamflet verscheen, publiceerde Claeys een vuistdik boek, Stilstand, waarvan de ondertitel de teneur treffend samenvatte: ‘Over machtspolitiek, betweterbestuur en achterkamerdemocratie’. Het boek leest als een gedetailleerde kroniek van het reilen en zeilen in de actiegroep stRaten-generaal, waarvan Claeys voorzitter is, en van het getouwtrek met het stadsbestuur rond het Antwerpse mobiliteitsplan. In dat boek voel je niet alleen tussen de lijnen maar ook heel expliciet de ergernis doorschemeren over bekrompen machtspolitiek in besloten achterkamertjes, die echte inspraak van burgers vaak in de weg staat en democratische participatie in de kiem smoort. Maar in maart 2017 konden de actiegroepen (naast stRaten-generaal, ook Ademloos en Ringland) een doorbraak forceren. Samen met het Antwerpse stadsbestuur en de Vlaamse Regering kwamen de activisten uit de burgerbeweging tot een akkoord over de Oosterweelverbinding. En die doorbraak zorgt voor een heel andere toonaard in het nieuwe boek van Manu Claeys. | |
[pagina 287]
| |
Red de democratieRed de democratie is een aanstekelijk boek. Het is uitermate gedreven geschreven, zonder dat het enthousiasme de helderheid van het betoog in de weg staat. Het leest vlot en is tegelijk erudiet. Het verhaal is gelardeerd met hedendaagse Amerikaanse en Antwerpse voorbeelden, maar ook verweven met historische voorbeelden uit de eigen Antwerpse en bij uitbreiding Vlaamse en Nederlandse geschiedenis - de slag bij Oosterweel in 1567, in de naam stRaten-generaal zit de verwijzing naar de oude Staten-Generaal verscholen. En zelf is het boek het verslag van een stuk hedendaagse geschiedenis, waarin de auteur in hoogst eigen persoon een bepalende rol heeft gespeeld. | |
Waarom het systeem hapert?Zoals de dubbele ondertitel laat vermoeden, valt het boek uiteen in twee delen. Het eerste deel, ‘Waarom het systeem hapert?’ analyseert in drie hoofdstukken (‘De verloren jaren’, ‘De falende democratie’ en ‘De illusie van representatie’) de mankementen in het functioneren van het democratisch systeem, met de focus op de tekortkomingen van de representatieve democratie. Wat er hapert wordt in deze hoofdstukken maar al te duidelijk. Op basis van filosofische, sociologische en historische interpretaties, vaak in combinatie met empirische data en cijfermateriaal, werkt Claeys zijn basisstelling uit dat het proces van politieke democratisering het stadium van enkel representatie voorbij is. Alleen om de zoveel jaren een bolletje zwart maken of elektronisch aanvinken, het is niet langer voldoende in een samenleving waarin ongeveer de helft van de bevolking een diploma hoger onderwijs heeft. Op die manier degradeer je de burger immers tot eenmalige deelnemer aan verkiezingen zonder verdere inspraak. Het soort verkiezingen dat we gewend zijn heeft daarenboven een aantal kenmerken die polarisatie in de hand werken. Het primaire doel ervan is immers dat je electoraal groter moet worden en blijven dan de ander: ‘Democratie is op basis van verkiezingen nu eenmaal een nulsomspel, het eindresultaat heeft een constante waarde, de som van winst en verlies is altijd gelijk.’ (blz. 103) Omdat de een zijn dood steevast de ander zijn brood betekent, is dit systeem van verkiezingen op maat gesneden van politieke alfadieren, die polarisatie graag oppoken, tactisch opportunisme laten prevaleren op het zoeken naar oplossingen en het koele vermogen tot electorale kansberekening beheersen. In dat proces laten de media zich trouwens graag meezuigen en het zijn zij die deze alfamannetjes (en -vrouwtjes) doorgaans omschrijven als ‘politieke talenten’. Claeys illustreert die tendens aan de hand | |
[pagina 288]
| |
van een aantal voorbeelden. De verkiezing van Donald Trump tot Amerikaans president of de strijd tussen Patrick Janssens en Bart De Wever om de Antwerpse burgemeesterssjerp in 2012. ‘Ze verschilden in ideologische visie, maar als politieke alfadieren hadden ze veel gemeen.’ (blz. 106) Toch pleit Manu Claeys niet voor het verdwijnen van de representatieve democratie. Zoals onder meer David Van Reybrouck in Vlaanderen en een aantal activisten en politicologen in de vs naar wie hij verwijst dat willen, wenst ook hij de representatieve democratie niet af te schaffen, maar wil hij ze amenderen en van binnenuit versterken via burgerparticipatie: ‘Het is mijn overtuiging dat het volwaardig integreren van burgerparticipatie in de politieke besluitvorming een essentiële stap zal blijken bij de noodzakelijke heropwaardering van die besluitvorming.’ (blz. 167) De representatieve democratie en de participatieve democratie zijn geen antipoden die elkaar als in een nulsomspel bestrijden en uitschakelen; burgerparticipatie moet het representatieve gehalte ervan juist vergroten. | |
Wat we eraan kunnen doen?Hoe dat kan gebeuren werkt hij uit in het tweed e deel, ‘Wat we eraan kunnen doen?’, dat vier hoofdstukken telt en waarin het vierde hoofdstuk ‘Het octopusmodel: een toekomst voor de democratie’ een scharnierfunctie vervult. Zoals een octopus drie harten, acht armen en een brein heeft dat zich over het hele lijf verspreidt, geeft de participatieve democratie aan haar burgers zoveel mogelijk ademruimte door hen niet langer te reduceren tot ‘kiesvee’ dat na het ritueel van verkiezingen als passieve toeschouwers machteloos de partijpolitieke strijd tussen de verkozen alfadiertjes gadeslaat. In het octopusmodel van een participatieve democratie worden de burgers zelf actieve actoren die deelnemen aan de bestaande procedures of nieuwe procedures opzetten. Ze fungeren nu eens als het hart, dan weer als de armen van het octopusbrein, waarmee een participatieve en sociale vernieuwing van de democratie van onderuit kan groeien. In het vijfde hoofdstuk legt Claeys vooral de klemtoon op de procedurele aspecten van de vernieuwing die burgerparticipatie moet genereren. Ook al dient vernieuwing van het democratische proces verder te gaan dan louter procedurele ingrepen - ik kom hier nog op terug -, dat neemt niet weg dat hij op dit procedurele niveau enkele interessante voorstellen doet. Zo is hij voorstander van het systeem van ranked choice voting, zoals hij dat in de Amerikaanse staat Minnesota heeft leren kennen (blz. 255-256). Ranked choice voting houdt in dat je op verschillende kandidaten mag stemmen: je voorkeurstem gaat naar kandidaat A, je tweede stem naar B, je derde naar C. Door al deze stemmen in rekening te brengen, kan de kandidaat die min- | |
[pagina 289]
| |
der voorkeurstemmen heeft, maar meer stemmen uit de tweede en derde lijn, uiteindelijk worden verkozen. In dit systeem doen kandidaten er dus goed aan zo weinig mogelijk te polariseren en zo veel mogelijk te verbinden. Dankzij het inbouwen van dergelijke procedurele checks and balances, zo meent Claeys, krijg je minder haantjesgedrag en uiteindelijk een ander type politicus. In het zesde hoofdstuk schetst hij de rollen die in zijn ogen de activist opneemt: hij of zij kan dissident, pionier, journalist of rebel zijn, en combinaties ervan. Motor van dit gelaagde activisme is de kracht van de verbeelding om nieuwe ideeën zelf te lanceren en niet te wachten op het initiatief van beleidsmakers. De concrete toepassing van die activistische, dissidente houding vinden we in het zevende en laatste hoofdstuk, ‘De kwetsbare plant’. Daarin geeft Claeys omstandig verslag van het compromis dat hij als voorzitter van stRaten-generaal en in naam van andere actievoerders met de Vlaamse beleidsmakers bereikte over het zogenaamde Toekomstverbond, een mobiliteitsplan over de overkapping van de Antwerpse ring. Dat akkoord ziet hij terecht als de bekroning van participatieve democratische besluitvorming. Het Antwerpse Toekomstverbond is ongetwijfeld een pluim die hij als gedreven activist op zijn hoed mag steken. | |
Un train peut en cacher un autreMaar participatieve democratie gaat natuurlijk om veel meer dan de overkapping van een ringweg, ze beoogt een breder project: ‘het gaat ook om gezondheid en het belang van groen in de stad en de kansen van arme wijken en de mogelijkheid van een andere mobiliteit en de mate waarin verkozen politici de eigen wetgeving ernstig nemen en finaal ook burgers.’ (blz. 296) Achter een concrete vraag over een concreet probleem gaat vaak een bredere problematiek schuil - un train peut en cacher un autre. Achter de eerste trein die voorbij raast (de controverse rond een viaduct), verbergen zich voor wie de democratie genegen is andere treinen: ‘De strijd tegen een snelweg en voor een overkapping van de ring werd [...] ook een strijd tegen machtsmisbruik en voor een correcte omgang van de overheid met burgers’ (blz. 319). Om die ambitieuze onderneming waar te maken, ontbreekt het volgens Claeys allerminst ‘aan toegewijde burgers, wel aan bestuursculturen die de toewijding alle kansen geven.’ (blz. 339). Hij wil niets meer maar ook niets minder dan de oude bestuurscultuur, verweven met de representatieve democratie, transformeren tot een deliberatieve en participatieve variant van de democratie, aangestuurd door toegewijde burgers die in samenwerking met de verschillende overheden zelf politieke actoren worden. In die alter- | |
[pagina 290]
| |
natieve benadering van de democratie vallen drie punten op die tot verdere reflectie aanzetten en voer voor debat aanbrengen: zijn klemtoon op de rol van procedures, zijn afkeer van identiteitspolitiek en een daarmee corresponderende visie op wat redelijke deliberatie inhoudt. | |
Alleen procedures?De titel van het vijfde hoofdstuk ‘Burgerparticipatie: deelnemen aan de procedures’ spreekt boekdelen betreffende het eerste punt. Claeys legt de klemtoon op procedurele aspecten, roept burgers op zoveel mogelijk van de bestaande procedures gebruik te maken en alle juridische mogelijkheden uit te putten om tot inspraak te komen. Zoals aangestipt, zoekt hij ook naar mogelijke procedurele wijzigingen in de kieswetgeving om het democratisch proces te kunnen corrigeren. Op zich is dat natuurlijk waardevol, maar opvallend is dat inhoudelijke argumenten doorgaans ontbreken. Waarin de activist dissident is, waarin hij als pionier moet optreden en zich rebels moet tonen, zoals Claeys in het volgende hoofdstuk op een meeslepende manier beschrijft, is duidelijk wanneer het gaat over praktische onderwerpen en de verschillende alternatieven kwantitatief worden vergeleken (zoals in het Toekomstverbond). Maar veel minder duidelijk is de inzet van de strijd, wanneer vragen rond identiteit opduiken, morele vraagstukken aan de orde zijn of een inhoudelijk alternatief voor samenlevingsopbouw wordt gezocht. Claeys voelt zich als een vis in het water wanneer praktische problemen zich aandienen. Grote vragen die een overkoepelend maatschappijbeeld of een uitdieping van het mensbeeld viseren, lijkt hij veeleer te wantrouwen: ‘Bovendien leiden burgerparticipatieve processen veelal tot pragmatische oplossingen voor concrete problemen. Dat zijn niet meteen de bouwstenen voor een cultuuroorlog, en daarom zijn ze weinig geliefd bij polariseerders.’ (blz. 65). Tekenend voor de aanpak in dit boek is dat, wanneer morele vragen in het geding zijn, steeds wordt ingezet op procedures, die dunne identiteiten zijn, en nagenoeg nooit op substantiële, inhoudelijk gedeelde waarden en normen. Over zin en betekenis die we zouden kunnen ontvangen en die soms in gespannen verhouding staan tot onze subjectieve voorkeuren, hoor je weinig of niets. Meer nog, op sommige bladzijden klinkt een onverholen aversie door voor alles wat ruikt naar moraal, ideologie en het gepalaver over identiteit. Zo verbindt hij, steunend op bevindingen van de psycholoog Jonathan Haidt, het uitdragen van waarden en morele belangen met een losse omgang met feiten en waarheden vanuit ‘intuïtief buikgevoel’ (blz. 111). Alsof een beroep op morele verhalen per definitie paternalistisch moralisme en het verspreiden van fake news in de hand zou werken. | |
[pagina 291]
| |
Identiteit versus sociale herverdelingDe bladzijden vanaf 53 tot 70, die schuilgaan onder de tussentitel ‘polarisering’, zijn belangrijke en onthullende bladzijden, als we de achterliggende visie van Claeys' activisme willen leren kennen. Daarin stelt hij een politiek van sociale herverdeling lijnrecht tegenover een identiteitspolitiek: Steeds vaker ging identiteitspolitiek zo het maatschappelijke debat domineren. De aandacht verschoof van politics of redistribution (herverdeling) naar politics of recognition ((h)erkenning), waarbij conservatieve politici meer en meer het laken naar zich toe trokken. Dat vertaalde zich in het framen van debatten rond morele principes, polariserende thema's en intuïties over vervreemding of zelfs slachtofferschap. (blz. 62)Ga naar eind3 Voorbeelden uit de Verenigde Staten worden van stal gehaald om het polariserende karakter van de identiteitspolitiek nog te onderstrepen. Natuurlijk is er de figuur van Donald Trump, maar de erudiete essayist die Manu Claeys is verkent bredere horizonten, hij kent zijn literatuur. Zo verwijst hij naar de invloed van het in de jaren tachtig ophefmakende boek van Allan Bloom, The Closing of the American Mind, situeert hij dit boek terecht in de neoconservatieve stroming die Leo Strauss en Alexandere Kojève in gang hebben gezet en die van doorslaggevende invloed is geweest op het denken van iemand als Francis Fukuyama. Hun aandacht voor identiteit en identiteitspolitiek zet in zijn ogen de polarisering alleen maar op scherp en vormt een obstakel voor de deliberatieve en participatieve democratie: ‘Andere vormen van democratische dialogen zijn vereist, opdat de identiteitsagenda niet telkens weer het debat over gedeelde vormen van ongelijkheid opzij duwt’ (blz. 118). Nu is die tegenstelling tussen identiteitspolitiek enerzijds en herverdelingspolitiek anderzijds helemaal niet nieuw. Zij valt doorgaans samen met de sterk gepolariseerde opdeling tussen rechts en conservatief (identiteits-politiek) versus links en progressief (herverdelingspolitiek). Claeys zet zich mijn inziens terecht af tegen bepaalde (eng nationalistische, vrouwonvriendelijke, xenofobe) invullingen van de identiteitsvraag aan de rechterzijde. Maar in één beweging lijkt hij ook de vragen zelf, verbonden met identiteit, af te wijzen of op zijn minst dit soort vragen te wantrouwen en negatief te bejegenen. Daarmee situeert hij zich in een linkse traditie die, door zich vooral te concentreren op economische en sociale vraagstukken, voor rechts ruimte heeft gecreëerd om de inhoudelijke leegte op te vullen als het aankwam op identiteit en verankering. Claeys zet zich mijn inziens eveneens terecht af tegen het dictaat van economische neoliberalisering, dat onze samenleving de laatste decennia | |
[pagina 292]
| |
stevig in haar greep houdt. Maar tegelijk huldigt hij een heel ‘liberaal’ mensbeeld, waar voor een ‘inhoudelijke’ insteek nauwelijks plaats is. Elke vraag bij dat ‘liberale’ mensbeeld wordt in zogenaamd progressieve milieus vaak afgedaan als ‘conservatief’, ‘betuttelend’ en ‘polariserend’. Polarisering is in hun ogen iets van rechts. Maar waarom zouden we identiteitsvragen niet ernstig kunnen nemen, zonder daar automatisch verenging of bekrompenheid mee te verbinden? Waarom kunnen debatten over identiteit geen openingen creëren op een meer inclusieve samenleving? Juist omdat links dit soort debatten oplaadt met het odium van achterlijkheid, reageert rechts daarop door alles wat zich als progressief voordoet te omschrijven als ‘arrogant’. | |
John rawlsVanuit die aversie voor een inhoudelijke invulling van identiteit, vindt Manu Claeys ook aansluiting bij de strategie van John Rawls, wanneer het gaat over rechtvaardigheidsvraagstukken. Op basis van een gedachte-experiment kwam Rawls tot de conclusie dat mensen rechtvaardigheid invullen als billijkheid (Justice as Fairness) wanneer hun uitgangspunt samenvalt met onwetendheid (Veil of Ignorance) over hun maatschappelijke positie (Original Position), en dat billijkheid ontstaat door samenwerking met anderen op wederzijds aanvaardbare voorwaarden. (blz. 48) Voortbordurend op dit gedachte-experiment, bepleit hij de noodzaak van rationeel overleg, waarbij respect voor ieders eigenheid nagenoeg uitsluitend in subjectieve, pragmatische, procedurele en zelden in morele, inhoudelijke termen wordt verdisconteerd. Nu is Rawls' theorie al decennialang het onderwerp van politiek-filosofische controverses. Ze is het boegbeeld van een liberale mensopvatting, dat algemeen wordt erkend als een interessante poging om tot een rechtvaardige verdeling van goederen te komen, maar dat aanvulling behoeft als het domein van sociale en economische vraagstukken wordt overschreden. De kritiek vanuit ‘communitaristische’ hoek luidt immers dat John Rawls een mensbeeld hanteert, waarin aan de concrete eigenheid van elk individu geen recht kan worden gedaan. De concrete individuele identiteit gaat immers verloren achter de sluier van onwetendheid. Daarom ook dat, vooral in de Amerikaanse literatuur, heel wat pogingen zijn ondernomen om het liberalisme van Rawls te verzoenen met communitaristische inzichten.Ga naar eind4 Over die kritische bemerkingen en pogingen tot verzoening rept Manu Claeys met geen woord. | |
[pagina 293]
| |
Hetzelfde geldt voor de interessante leeswijzer die hij op het einde van zijn boek aan de lezer meegeeft. Ze illustreert zijn grote belezenheid, maar toont tegelijk een eenzijdigheid. Ze somt die werken over democratie op die zweren bij een procedurele amendering ervan. Maar ze vermeldt nergens werken die opteren voor een inhoudelijke vernieuwing van de democratie. Op die manier accentueert hij nog eens de tegenstelling tussen ‘identiteits-politiek’ en ‘verdelingspolitiek’, waarmee hij de bestaande polarisering, die hij wil verminderen, ongewild versterkt. Over de verhouding tussen identiteit en democratie is immers op een heel genuanceerde manier geschreven door diverse auteurs, die niet in dit boek aan bod komen maar die eveneens een halt willen toeroepen aan vruchteloze en nodeloos opgepookte vormen van polarisering. | |
Ressentiment en erkenningZo formuleert bijvoorbeeld de Canadese filosoof Charles Taylor in zijn Ethics of AuthenticityGa naar eind5 een gelijkaardige kritiek op Allan Bloom als Manu Claeys. Maar anders dan Claeys verkettert hij niet bij voorbaat elke kritische bedenking van Bloom als ‘conservatief’ en ‘betuttelend’. Hij tracht Blooms kritiek op een doorgeslagen vorm van formele autonomie en zelfbeschikking te integreren in zijn eigen zoektocht naar het verborgen ideaal van authenticiteit dat achter het recht op zelfbeschikking schuilgaat en een democratische samenleving dient vorm te geven. Zo formuleren Jurgen Habermas in debat met Charles TaylorGa naar eind6, Amy GutmannGa naar eind7, Kwame Anthony AppiahGa naar eind8 en zelfs Francis FukuyamaGa naar eind9 in recente boeken genuanceerde posities waarin identiteitspolitiek en verdelingspolitiek niet tegen elkaar worden uitgespeeld, maar juist als complementair aan elkaar worden voorgesteld. Voor het Franse taalgebied verwijst Claeys naar het werk van Rosanvallon, maar voor een meer inhoudelijke invulling van de democratie is het werk van Marcel Gauchet, La démocratie contre elle-même minstens even aanbevelenswaardig.Ga naar eind10 Al deze auteurs die eveneens op zoek gaan naar een herwaardering van de democratie, maar geen enkele rol krijgen in Red de democratie, beklemtonen dat het democratisch proces zowel sociale en economische vraagstukken betreft als psychologische en morele vragen rond persoonlijke erkenning en de uitbouw van een identiteitspolitiek. Een mens is inderdaad veel meer dan een homo economicus, zoals Claeys betoogt (blz. 69). Maar hij is ook veel meer dan een homo pragmaticus, slechts op zoek naar praktische oplossingen op maat gesneden van concrete problemen, een mensbeeld dat dit boek tussen de regels en te hooi en te gras lijkt te propageren. Mensen willen inderdaad gelijke kansen en inspraakmogelijkheden, maar ze wil- | |
[pagina 294]
| |
len tegelijk veel meer: ze wensen vooral erkenning voor datgene waarover ze zich trots voelen, en ressentiment duikt onvermijdelijk op wanneer ze erkenning ontberen en in hun trots worden gekrenkt. En gevoelens van ressentiment, die voortspruiten uit gekrenkte trots, vormen steevast een bedreiging voor het slagen van democratische besluitvorming. | |
Theater of authenticiteit?Ik concludeer. Red de democratie is een boeiend, inspirerend boek, meeslepend geschreven door een gedreven activist en erudiete essayist, zij het met een bepaalde eenzijdigheid. Manu Claeys zet zich terecht af tegen het overheersende paradigma van de homo economicus en de homo polemicus, maar hij lijkt te vergeten dat de mens allereerst een homo symbolicus is. Ik geef daarvan een voorbeeld, dat ietwat buiten het bestek van dit boek valt. Wanneer we nadenken over Europa als een democratische Unie, dan kunnen we ons afvragen hoe de culturele en linguïstische diversiteit van Duitsers, Engelsen, Fransen, Scandinaviërs en Spanjaarden kan bijdragen tot een veelkleurige Europese identiteit, die door haar burgers wordt gedragen. Verzuimen we dat te doen, dan krijgen we een doorslag van het huidige Europa - dat van de homo economicus - met één munt, één taal, één instrumentele en pragmatische logica, los van de veelkleurige cultuur waarop de Europese beschaving is gebouwd en waaraan ze haar symbolische identiteit ontleent. Ongetwijfeld kunnen we het democratische proces verbeteren door aan procedures te sleutelen en het bereik van de burgerparticipatie te verbreden voorbij dat ene moment van verkiezingen. Maar procedurele veranderingen alleen zijn niet voldoende. Een echte democratie doet ook recht aan de behoefte van mensen om te zoeken naar antwoorden op hun diepste vragen. In een interview naar aanleiding van het verschijnen van de Nederlandse vertaling van zijn boek, Age of Anger, waaraan Claeys in positieve termen refereert (blz. 115-118), zei Pankaj Mishra: Ik denk dat we de woede die we voelen niet in politieke termen kunnen doorgronden. Politici - maar ook intellectuelen, journalisten, academici - hebben de laatste drie decennia de simplistische ideologie van de vrije markt als grote gelijkmaker omarmd, en nu we over meer dan welvaart moeten praten missen we de juiste woorden. Ik ben ervan overtuigd dat we een oud vocabulaire moeten terugvinden, en moeten spreken over dingen als de menselijke ziel. Niemand praat nog over spiritualiteit in het openbaar - dat doe je maar thuis, als niemand meeluistert - maar dat is een grote fout. Deze crisis die we nu meemaken, toont ons dat de mens zich door veel meer laat | |
[pagina 295]
| |
leiden dan hyper-rationele argumenten over economische groei. De mens streeft naar waardigheid, de menselijke ziel voedt zich niet met financiële plaatjes. [...] Pas als politici durven te spreken over vragen als ‘wat maakt ons tot mens?’ zullen ze in staat zijn onze woede te temperen. Vanuit die vraag naar waardigheid, vanuit die ‘zorg voor de ziel’ kun je ook de betekenis van de afgesleten metafoor - de politieke democratie als een theaterstuk - herschrijven en haar definitie herijken. Het herdenken van die metafoor manifesteert zich bij uitstek in het antwoord op de volgende vragen: hoe kun je een daadwerkelijk participatief proces op gang brengen, indien je mensen met volkomen tegengestelde ideeën tracht te verzoenen? Hoe kun je de democratie redden, wanneer je het dovemansgesprek tussen progressief en conservatief wenst te doorbreken? Manu Claeys introduceert - wanneer hij deze vraag beantwoordt - het onderscheid tussen het terrein van het politieke bestel en de informele ruimte waarin activisten zich ophouden: ‘Bij het identificeren van vormen van politiek burgerschap maak ik een onderscheid tussen activisme en participatie. Activisten handelen buiten de sfeer van inspraak, ze zoeken voor zichzelf een weg. Participanten nemen deel aan procedures, ze putten uit rechten.’ (blz. 237) De vraag naar identiteit wil hij dus niet uit de weg gaan, maar voor hem krijgt ze slechts een plek buiten het domein van de politieke berekening, buiten de partijpolitieke ‘bubbels’ waarin mensen zo vlug tot tegenstrevers worden als het om identiteit en politieke besluitvorming gaat. In een recente opiniebijdrage schreef hij daarover: ‘Gooi het codewoord “identiteit” in de arena, en de verzoening verdampt ter plekke’Ga naar eind11 Het heikele punt is echter of je de vraag naar identiteit uit de politieke arena kan afzonderen, als sommige politieke partijen die vraag juist om electorale redenen in het centrum van die arena brengen. En in het verlengde daarvan is er het probleem hoe je op een authentieke en eerlijke manier kan spreken over dit soort thema's. Naar aanleiding van de coalitiegesprekken in Antwerpen tijdens het najaar van 2018, schreef Manu Claeys over de vraag of de uitgestoken hand van De Wever naar linkse partijen al dan niet oprecht was: Slecht toneel, opperden velen. Dat kan zijn, maar het maakt eigenlijk niet uit. Woorden wegen licht, daden brengen verzoening.Ga naar eind12 Die laatste zin, paradoxaal genoeg bijna achteloos neergeschreven door een uitstekend schrijver - een minnaar van woorden dus - maakt wel degelijk iets uit. Die zin schetst immers het heersende paradigma waarin de politiek zich doorgaans beweegt en opiniemakers zich blijkbaar al even goed thuis voelen. Dat paradigma is bekend: politiek is een strijdtoneel, een theater | |
[pagina 296]
| |
waarin niet degene die gelijk heeft, maar wel degene die gelijk krijgt de overwinnaar is. En om gelijk te krijgen zijn alle truken van de foor goed. Als politicus moet je tactisch onderlegd zijn, retorisch begaafd, handig inspelend op zich aandienende opportuniteiten; en, als het je goed uitkomt, speel je gewoon toneel en hanteer je ondraaglijk lichte woorden. Dat type wordt vervolgens bestempeld als een ‘politiek talent’. Of je nu de representatieve of de participatieve democratie aanhangt, blijkbaar delen beleidsmakers, communicatiespecialisten en zelfs gedreven activisten de premisse dat het politieke spel het toneel is van blufpoker en schijnbewegingen. Woorden wegen echter niet licht, ze zijn in hun weerloosheid altijd van waarde. Het doet er dus wel toe of een politicus het al dan niet meent wanneer hij of zij iets zegt. De zoektocht naar een echte democratie is immers veel meer dan pragmatische strategie en gepolijste communicatie. Het voorstel dat Manu Claeys eerder lanceerde om een onderscheid te maken tussen een politicus als burgemeester en als partijvoorzitter, zit echter zelf gevangen in dit strategisch denken.Ga naar eind13 Verzoening vraagt inderdaad om verbeelding. Maar daadwerkelijke verzoening vraagt vooral vertrouwen en authenticiteit. Wie ben je echt? Wat is je ware identiteit? Waar sta je werkelijk voor? Is die vraag dan zo goed als vreemd geworden in een cultuur, waarin het theatraal uitstallen van je imago het allerbelangrijkst is en woorden licht wegen? Op bladzijde 241 zet Manu Claeys zich terecht af tegen de door politicologen gehanteerde metafoor van ‘politiek als theater’. Hij zet daartegenover de participatie van burgers, die niet langer alleen maar machteloze toeschouwers zijn van een theatraal spektakelstuk. Maar door zelf de lichtheid van woorden te propageren, de vraag naar echtheid tussen haakjes te plaatsen en zo alleen de homo pragmaticus als politiek boegbeeld naar voren te schuiven, dreigt hij ongewild opnieuw te belanden in een theaterstuk, waarvan zijn boek de leugenachtigheid met veel kennis van zaken heeft willen ontmaskeren. |
|