Streven. Jaargang 85
(2018)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 489]
| |
Herman Simissen
| |
[pagina 490]
| |
Nationaal socialisme en nationaalsocialismeOm de vraag te kunnen beantwoorden of Oswald Spengler al dan niet moet worden beschouwd als een nationaalsocialist, is het raadzaam in te gaan op de herkomst en betekenis van deze term. Het gangbare gebruik ervan gaat uiteindelijk terug op de Eerste Wereldoorlog. Vrijwel meteen na het uitbreken van dit conflict in augustus 1914 werd door tal van Duitse intellectuelen gesproken over de ‘geest van 1914’: een euforisch gevoel van saamhorigheid, plichtsbetrachting, wederzijdse opofferingsbereidheid en lotsverbondenheid dat zich in de hele Duitse samenleving - van links tot rechts, van arm tot rijk, jong of oud, man of vrouw - zou hebben voorgedaan, en dat de hele Duitse bevolking zou hebben verenigd achter keizer Wilhelm ii en diens regering en leger. - Terzijde zij overigens opgemerkt dat deze euforie veel minder algemeen en veel minder verspreid was dan vaak wordt aangenomen, en dan de Duitse regering, gesteund door veel Duitse intellectuelen, wilde doen geloven. In een baanbrekende studie, The Spirit of 1914, heeft de Amerikaanse historicus Jeffrey Verhey aangetoond dat het enthousiasme over de oorlog zich vooral beperkte tot enkele grote steden, en in die steden voornamelijk tot de burgerij. Onder de arbeiders in de grote steden en op het platteland overheerste daarentegen bezorgdheid.Ga naar eind3 - Nadat het eerste enthousiasme over de oorlog was weggeëbd, probeerden Duitse publicisten deze ‘geest van 1914’ te behouden door haar te vertalen in duurzame politiek-maatschappelijke idealen, waarvoor de Duitse socioloog en publicist Johann Plenge (1876-1963)Ga naar eind4 de term ‘ideeën van 1914’ bedacht: Wanneer we deze oorlog ooit zullen gedenken in een herdenkingsplechtigheid, dan zal dit het feest van de mobilisatie zijn: het feest van 2 augustus! Het feest van de innerlijke overwinning! Toen is een nieuwe geest geboren: de geest van de sterkste samenballing van alle economische en alle politieke krachten tot een nieuw geheel, waaraan allen in gelijke mate deel hebben. De nieuwe Duitse staat! De ideeën van 1914!Ga naar eind5 Deze ‘ideeën van 1914’ waren - volgens Plenge, maar nog in veel sterkere mate volgens zijn geestverwanten - uitdrukkelijk bedoeld als antwoord op de ‘ideeën van 1789’, dat wil zeggen als tegenwicht tegen de idealen van de Franse Revolutie. Droeg deze revolutie vrijheid, gelijkheid en broederschap uit voor iedereen, ongeacht zijn of haar nationaliteit, de ‘ideeën van 1914’ daarentegen waren uitdrukkelijk bedoeld voor de eigen, Duitse natie: zij hadden betrekking op de eigen bevolking. Plenge zelf nam in dezen overigens een enigszins afwijkende positie in ten opzichte van het merendeel van zijn geestverwanten, in die zin dat hij niet uitsloot dat vergelijkbare ideeën ook voor bijvoorbeeld Engeland of Frankrijk zouden kunnen wor- | |
[pagina 491]
| |
den ontwikkeld, maar dit terzijde. Van de ‘ideeën van 1914’ maakte volgens Plenge en zijn geestverwanten ook een ‘nationaal socialisme’ deel uit: een vorm van nationale solidariteit die tussen alle geledingen van de Duitse bevolking zou moeten heersen. Plenge beweerde, overigens ook nog na de ondergang van het Derde Rijk in 1945, dat hij de eerste was geweest die de term ‘nationaal socialisme’ had gebruikt, en dat alle latere gebruik van deze term - ook in de variant ‘nationaalsocialisme’ en ook door de Nationalsozialistische Deutsche Arbeiterpartei (nsdap) en door haar Führer Adolf Hitler - aan hem schatplichtig was. Anders dan in het socialisme zoals het gewoonlijk wordt opgevat, betreft de vorm van socialisme die Plenge en zijn geestverwanten voorstonden geen wederkerige solidariteit tussen de leden van een bepaalde maatschappelijke klasse - te weten de arbeidersklasse in binnen- en buitenland -, maar een solidariteit tussen alle klassen en geledingen van een samenleving binnen één natie. De nadere invulling van deze vorm van solidariteit die Plenge en zijn medestanders bepleitten, vertoont sterke overeenkomsten met corporatistische opvattingen die in dezelfde tijd opgang deden in verschillende Europese landen als onder meer Italië en Portugal. Als symbool voor dit ‘nationaal socialisme’ werd in Duitsland vaak de ‘frontervaring’ genoemd: de vanzelfsprekende solidariteit tussen de manschappen aan het front - ongeacht hun rang, afkomst of leeftijd - tijdens gevechtshandelingen. In de vorm van socialisme die Plenge en zijn geestverwanten aanhingen stonden zo, anders dan in het socialisme zoals gewoonlijk opgevat, niet de economische verhoudingen centraal: hun socialisme betrof een vorm van nationale solidariteit die naast de economie ook alle andere aspecten van de samenleving omvatte. Deze ideeën over een ‘nationaal socialisme’ kregen een belangrijke, zelfs overheersende plaats in de ideologie van de nsdap; daarnaast omvatte deze ideologie ook verschillende andere elementen zoals een extreem antisemitisme en racisme. Het uitgesproken anticommunisme en een afkeer van de democratie hadden het nationaal socialisme en de ideologie van de nsdap dan weer wel gemeen. Het is op grond van dit alles onjuist de ideeën over een ‘nationaal socialisme’ die tijdens en na de Eerste Wereldoorlog werden ontwikkeld door Plenge en zijn geestverwanten volledig te vereenzelvigen met de ideologie van de nsdap - maar dat er een meer dan sterke inhoudelijke verwantschap tussen beide bestaat moge duidelijk zijn. De houding van Plenge zelf tegenover de nsdap was bepaald veranderlijk. Hij verwachtte, of beter: verlangde aanvankelijk dat zijn betekenis als ideologische bron van inspiratie voor de partij openlijk zou worden erkend, omdat hij immers als eerste de term ‘nationaal socialisme’ had gebruikt. Daartoe zocht hij toenadering tot bijvoorbeeld Alfred Rosenberg, de ideoloog van de nsdap, en tot Joseph Goebbels. Maar dit leidde tot niets: | |
[pagina 492]
| |
beiden voelden zich bepaald niet geroepen te reageren op de brieven van Plenge. In later jaren stelde Plenge het voor, alsof hij de opkomende nsdap eerst had gezien als een middel om zijn eigen ideeën over een nationaal socialisme te verwezenlijken - met een belangrijke, zelfs leidende rol voor hemzelf -, en dat hij vervolgens onmiddellijk afstand van deze partij had genomen toen dat niet het geval bleek. Hij presenteerde zich na 1945 zelfs als een slachtoffer van het Derde Rijk, omdat hij door toedoen van leden van de nsdap voortijdig met pensioen zou zijn gestuurd als hoogleraar in Münster. Maar aan de juistheid van de ideeën van 1914, daarbij inbegrepen een nationaal socialisme, bleef hij ook na de Tweede Wereldoorlog vol overtuiging vasthouden. | |
Spengler en het nationaal socialismeOswald Spengler nu moet naast Johann Plenge worden beschouwd als een van de belangrijkste voorsprekers van de ideeën van 1914 en van een nationaal socialisme. In zijn politieke commentaren, met name in het boek Preuβentum und Sozialismus (1920), bracht hij deze opvattingen naar voren. In dit werk zette hij zich scherp af tegen het marxistisch socialisme, dat hij beschouwde als de bron van zowat alle ellende die Duitsland tijdens en na de Eerste Wereldoorlog was overkomen, en dat hij afdeed als een oneigenlijke vorm van socialisme. Juist daarom wees hij de Duitse Novemberrevolutie van 1918 af: Maar een ware revolutie is alleen die van een heel volk, een kreet, een ijzeren greep, een woede, een doel. En in andere bewoordingen: ‘Het ware socialisme verkeerde in de laatste worsteling aan het front, of lag in de massagraven van half Europa, dat [socialisme] dat in augustus 1914 was opgestaan en dat men hier verried’Ga naar eind7 door middel van deze Novemberrevolutie. Ook Spengler betoonde zich zo een uitgesproken voorstander van een Duits, nationaal socialisme - een ideaal van nationale saamhorigheid en onderlinge solidariteit waarvan de oorsprong werd gezocht in de algemeen gedeelde euforie die bij het uitbreken van de oorlog in de eerste dagen van augustus 1914 zou hebben bestaan. | |
[pagina 493]
| |
Spengler betreurde het overigens ten zeerste dat hij in 1914 te oud was geweest om zelf aan de oorlog te kunnen deelnemen. ‘Mijn God, hoe anders, hoeveel mooier had mijn leven kunnen zijn, als de Grote Oorlog mij had gevangen toen ik 18 of 20 was’, schreef hij in zijn - niet gepubliceerde - autobiografische notities.Ga naar eind8 Zijn Untergang des Abendlandes moest dan maar worden beschouwd als zijn persoonlijke bijdrage aan de strijd, de bijdrage van een weliswaar betrokken, maar vooral onmachtige toeschouwer aan de zijlijn. En hij hoopte dat zijn werk tegenover de prestaties van de Duitse legers niet al te bleek, en vooral niet onwaardig zou afsteken. Oswald Spengler moet dus net als Johann Plenge - hoewel er nuanceverschillen tussen beider opvattingen bestonden, en zij zelfs stevige kritiek op elkaars denkbeelden hadden - worden beschouwd als een nationaal socialist, en zelfs als een belangrijke vertegenwoordiger van deze stroming. Maar hoe verhield hij zich tot de nsdap? Deze partij zag, van haar kant, in Spengler een duidelijke geestverwant, en benaderde hem dan ook verschillende malen om voor de eigen periodieken te schrijven. Zo werd hij in 1925 uitgenodigd door Gregor Strasser (1892-1934) - veteraan uit de Eerste Wereldoorlog en deelnemer aan de Hitler-Putsch van 1923 -, destijds een van de leidende figuren binnen de nsdap en medeverantwoordelijk voor de propaganda van deze partij, om artikelen te schrijven voor de Nationalsozialistische Monatshefte. Twee jaar later volgde een soortgelijke uitnodiging, nu van het tijdschrift Deutsches Volkstum. Beide verzoeken wees Spengler af, omdat hij een afkeer had van het in zijn ogen vulgaire, want biologische antisemitisme van de nsdap; dit wil overigens bepaald niet zeggen dat hij zelf geen antisemiet was. Na de machtsovername van deze partij in januari 1933 deed Joseph Goebbels een nieuwe poging: hij vroeg Spengler te spreken bij de opening van de nieuw gekozen Rijksdag op 21 maart 1933, de zogeheten ‘Dag van Potsdam’, waarbij het nationaalsocialistische bewind op plechtige wijze probeerde te laten zien hoezeer het in de traditie van het Duitse Keizerrijk stond (- waarmee het zich tegelijkertijd uitdrukkelijk afzette tegen de zo gehate Republiek van Weimar). Maar ook deze uitnodiging wees Spengler van de hand. Enkele maanden later, op 25 juli 1933, kwam het tot een persoonlijke ontmoeting tussen Hitler en Spengler, die bepaald stroef verliep omdat beiden niet erg onder de indruk van de ander waren. Drie weken daarna verscheen een nieuw boek van Spengler, Jahre der Entscheidung, waarin hij zich uitsprak ten faveure van het Italiaanse fascisme en zijn leider Benito Mussolini, en enige afstand nam van het nationaalsocialisme en Hitler. Desondanks stuurde hij een presentexemplaar van het boek naar de Führer, met een begeleidend schrijven: | |
[pagina 494]
| |
Zeer Geëerde Heer Rijkskanselier In oktober 1933 waagde Goebbels een nieuwe - en naar zou blijken: laatste - poging om Spengler bij de nsdap te betrekken, toen hij hem uitnodigde een reactie te schrijven op het uittreden van Duitsland uit de Volkenbond. Ook deze uitnodiging werd niet aanvaard. En toen op 30 juni 1934 bij de ‘Nacht van de Lange Messen’ verschillende bevriende geestverwanten van Spengler werden vermoord, nam hij definitief afstand van de nationaalsocialistische partij. Was Spengler een nationaalsocialist? Niet in de strikte zin van het woord - hij is nooit lid van de nsdap geweest. Maar dat zijn politieke overtuigingen meer dan dicht tegen het nationaalsocialisme aanschurkten, moge duidelijk zijn. Een volmondig ‘nee’ is daarmee als antwoord op deze vraag ook niet juist. | |
De geschiedopvatting van SpenglerDan de tweede vraag: biedt Der Untergang des Abendlandes, ondanks de bepaald kwalijke politieke overtuigingen van zijn auteur, belangwekkende inzichten in het verleden? Uitgangspunt bij het beantwoorden van deze vraag moet zijn, wat Spengler beoogde met deze lijvige studie. Voor een goed begrip daarvan dient zijn geschrift in zijn historische context te worden bezien. De opkomst van de professionele geschiedschrijving mag wel een van de belangrijkste ontwikkelingen in de cultuurgeschiedenis van de negentiende eeuw worden genoemd. Deze professionele geschiedschrijving ontstond eerst en vooral in het Duitse taalgebied. Als reflectie op deze ontwikkeling gingen met name Duitse filosofen zich afvragen, wat nu eigenlijk de status van deze discipline was. Hoe verhoudt de geschiedschrijving zich tot de zo succesvol gebleken natuurwetenschappen? Kan geschiedschrijving, net als de natuurwetenschappen, objectief zijn? Kan historische kennis waar zijn? Mag geschiedschrijving eigenlijk wel als een wetenschap worden beschouwd? In de filosofie ontstond een stroming die stelde dat geschiedschrijving net zo goed als de natuurwetenschappen een | |
[pagina 495]
| |
vorm van wetenschap is, maar een wetenschap met een eigen karakter, dat duidelijk verschilt van de aard van de natuurwetenschappen. Anders dan de natuurwetenschappen is de geschiedschrijving bijvoorbeeld niet gericht op het verklaren van gebeurtenissen, maar op het begrijpen van (de uitingen van) het gedrag van mensen. Spengler nu wilde met Der Untergang des Abendlandes inhaken op dit debat: hij wilde een nieuwe benadering van de geschiedenis ontwikkelen, want ‘een geschiedopvatting die helemaal vrij zou zijn van de methode [...] van de systematische, op het oorzakelijkheidbeginsel berustende natuurwetenschappen, bestaat in het geheel nog niet’Ga naar eind10 beweerde hij. De alternatieve benadering die Spengler ontwikkelde, duidde hij aan als een ‘morfologie’ een vormenleer van de wereldgeschiedenis. Uitgangspunt daarvan is de idee dat in de wereldgeschiedenis verschillende culturen kunnen worden onderscheiden, en dat de ontwikkeling die deze culturen onafhankelijk van elkaar doormaken - van onderlinge beïnvloeding kan geen sprake zijn volgens Spengler - steeds hetzelfde patroon vertoont, dat wil zeggen steeds dezelfde vorm heeft. Dat deze ontwikkeling steeds dezelfde vorm heeft, verklaart hij daaruit dat culturen naar zijn idee moeten worden beschouwd als organismen, en dus de ontwikkeling doormaken die alle organismen doorlopen. ‘Iedere cultuur doorloopt de leeftijdsfasen van de individuele mens’, aldus Spengler, ‘elk kent haar kindertijd, haar jeugd, haar volwassenheid, en haar ouderdom’Ga naar eind11 Op grond hiervan meende Spengler parallellen binnen de ontwikkeling van culturen te kunnen aanwijzen. Zo zou bijvoorbeeld de Ionische periode voor de klassieke beschaving dezelfde betekenis hebben als de barok voor de huidige westerse cultuur - niet zozeer in inhoudelijk opzicht, maar wel in functioneel opzicht. Juist omdat alle culturen dezelfde ontwikkeling doormaken, is het volgens Spengler zelfs mogelijk de toekomst te voorzeggen: In dit boek wordt voor het eerst de poging gewaagd, de geschiedenis vooraf te bepalen. Het gaat hierom, het lot van een cultuur, en wel van de enige die tegenwoordig op deze aarde haar voltooiing nadert, de West-Europees-Amerikaanse, te volgen in de nog niet afgelegde stadia.Ga naar eind12 Dit is waar de titel Der Untergang des Abendlandes naar verwijst: Spengler meende, op grond van het patroon in de ontwikkeling die alle culturen doormaken, te kunnen vaststellen in welke fase de westerse cultuur zich bevindt, en zo te kunnen voorzien dat deze cultuur zal gaan afsterven, zoals alle organismen ooit afsterven. Zijn titel was dus niet bedoeld als uiting van pessimisme, zoals vaak werd en wordt gedacht, maar als een constatering ten aanzien van de fase in haar ontwikkeling waarin de westerse cultuur verkeerde. | |
[pagina 496]
| |
Op grond van dit uitgangspunt werkte Spengler in zijn boek uitvoerige beschouwingen uit, overigens met overvloedige en uitgesponnen herhalingen, met behulp waarvan hij de juistheid van zijn methode wilde aantonen - hij trekt in het bijzonder allerlei parallellen tussen de klassieke cultuur en de hedendaagse westerse cultuur, die zijn gelijk zouden moeten aantonen ten aanzien van de stelling als zou iedere cultuur hetzelfde patroon doorlopen. | |
Kritiek op Der Untergang des AbendlandesAl snel na het verschijnen van Der Untergang des Abendlandes kreeg Spengler kritiek op zijn werk, hetgeen overigens geenszins ten koste van de verkoopcijfers ging. Deze kritiek betrof veelal detailkwesties: specialisten op een bepaald vakgebied verweten de auteur een gebrek aan kennis bij de behandeling van een onderwerp op hun specifieke terrein. Kenners van de Ionische periode in de klassieke Oudheid betwistten de parallellen die Spengler trok met de Barok, omdat hij de Ionische periode niet helemaal juist beschreef; kenners van de Barok betwistten dezelfde parallellen omdat hij de Barok niet helemaal juist beschreef. En uiteraard kunnen veel meer voorbeelden worden genoemd, waarbij kenners wezen op de talrijke feitelijke onjuistheden in Der Untergang des Abendlandes, juist op het gebied waarop zijzelf bij uitstek deskundig waren. Maar er kwam vrijwel meteen ook heel wat fundamentelere kritiek. Zo wees de Duitse filosoof Theodor Lessing (1872-1933) erop, dat Spengler ten onrechte biologische concepten - kindertijd, jeugd, volwassenheid, ouderdom - toepast op de geschiedenis. Er is geen reden, aldus Lessing, om aan te nemen dat een cultuur een organisme is: Spengler verwisselt verschillende sferen met elkaar, want de natuur is nu eenmaal iets wezenlijk anders dan door mensen gemaakte cultuur. Spengler kan zijn uitgangspunt in dezen dan ook niet staven, volgens Lessing, laat staan overtuigend onderbouwen.Ga naar eind13 Ook de Engelse filosoof R.G. Collingwood (1889-1943) uitte fundamentele kritiek op Spengler. Collingwood wees er om te beginnen op, dat de benadering van Spengler niet zo nieuw is als deze wil doen voorkomen. De idee dat culturen zich volgens een vast patroon ontwikkelen is immers al te vinden bij bijvoorbeeld de Napolitaanse filosoof Giambattista Vico (1668-1744), die in zijn Scienza nuova (1725) stelt dat alle beschavingen achtereenvolgens een tijdperk van de goden, een tijdperk van de helden, en een tijdperk van de mensen kennen; en de idee dat kan worden voorzegd hoe het historisch proces zich zal gaan voltrekken is een belangrijk element in het denken van Karl Marx (1818-1883) en van tal van auteurs die zich door hem lieten inspireren. Net als anderen wijst ook Collingwood op de talrijke feitelijke onjuistheden in Der Untergang des Abendlandes. Deze overvloed | |
[pagina 497]
| |
aan onjuistheden is geenszins toevallig, aldus Collingwood: zij zijn het gevolg van wat hij omschrijft als ‘het opofferen van de waarheid aan de methode?’Ga naar eind14 De werkwijze van Spengler komt erop neer dat ‘zijn geschiedenis bestaat uit kant-en-klare feiten die hij in boeken heeft gevonden; en wat hij probeert te doen is deze [feiten] te ordenen volgens patronen’.Ga naar eind15 Met andere woorden, Spengler doet geen onderzoek naar wat zich in het verleden heeft afgespeeld, maar wat hij doet is - uitgaande van de veronderstelling dat hij al weet wat er is gebeurd - het generaliseren over de structuur van bepaalde gebeurtenissen in vergelijking met andere gebeurtenissen. ‘Hij beoefent geen geschiedenis, maar praat erover, in de veronderstelling dat iemand anders het werk al heeft gedaan - het werk, te weten het onderzoeken van wat er is gebeurd, het werk van de historicus?’Ga naar eind16 Het oordeel van Collingwood over Der Untergang des Abendlandes is dan ook niet mis te verstaan: ‘Hoewel briljant aan de oppervlakte, schitterend in de details met een ogenschijnlijke slimheid en schijnbare diepzinnigheid, ontbreekt het zijn filosofie van de geschiedenis aan richting, is zij ondeugdelijk in haar grondslagen, slecht doordacht, en bijgevolg gebonden aan een methode die als het erop aankomt nog het kleinste detail vervalst?’Ga naar eind17 De kritiek van Lessing en Collingwood op Spengler is even steekhoudend als juist: het valt niet in te zien hoe zij zou kunnen worden weerlegd. En met deze kritiek slaan Lessing en Collingwood het fundament weg onder het hele werk van Spengler: diens uitvoerige vergelijkende beschouwingen over de wereldgeschiedenis berusten uiteindelijk op weinig meer dan drijfzand. Enigszins oneerbiedig geformuleerd: in wezen bestaat Der Untergang des Abendlandes daarmee uit borrelpraat - weliswaar borrelpraat van iemand die buitengewoon veel heeft gelezen en ook veel weet, maar toch: borrelpraat, en niet meer dan dat. De vraag of Spengler inderdaad belangwekkende inzichten in het verleden biedt, moet daarmee uiteindelijk ronduit ontkennend worden beantwoord. Hoe kan dan worden verklaard dat de belangstelling voor Spengler en Der Untergang des Abendlandes de laatste tijd is toegenomen? Waarom zijn diens beschouwingen over de wereldgeschiedenis klaarblijkelijk weer aantrekkelijk voor hedendaagse lezers? Een mogelijke verklaring zou kunnen zijn, dat zijn beschouwingen inhoudelijk samenvallen met een punt van kritiek op het Verlichtingsdenken dat de laatste decennia in bredere kring naar voren is gebracht. Een belangrijk aspect van het denken van de Verlichting is de idee dat de geschiedenis door de mens wordt gemaakt: het historisch proces is volgens het Verlichtingsdenken niet van God gegeven - zoals in de Middeleeuwen werd gedacht, volgens gangbare opvattingen in de geschiedschrijving -, maar het resultaat van menselijk handelen. Een belangrijke implicatie hiervan is, dat de toekomst wordt gezien als ‘maakbaar’: | |
[pagina 498]
| |
als de handelingen van mensen het verloop van de geschiedenis bepalen, kunnen mensen ook zelf bepalen hoe hun toekomst eruit zal zien. Maar juist deze idee van de maakbaarheid van de toekomst is de laatste tijd sterk bekritiseerd. Het bleek immers maar al te vaak het geval, dat allerlei prachtige (beleids-)voornemens uitliepen op faliekante mislukkingen, dat de mens juist niet in staat was zijn eigen toekomst vorm te geven. Het leek alsof de geschiedenis zich voltrok volgens een eigen logica, waarop de mens weinig of geen invloed had. Dit inzicht nu past goed in de geschiedopvatting van Spengler: ook hij stelde dat de geschiedenis zich voltrekt zonder dat de mens daarop invloed heeft. De mens kan, aldus Spengler, uiteindelijk weinig meer dan de geschiedenis ondergaan; de loop van de geschiedenis voltrekt zich onafwendbaar, zoals een organisme onafwendbaar ouder wordt, zonder dat de mens daaraan iets kan veranderen. Het Avondland gaat ten onder, wat de mens er ook van vindt. Wellicht verklaart deze overeenkomst tussen enerzijds de opvattingen van Spengler, en anderzijds die van hedendaagse critici van de idee van de maakbaarheid van de geschiedenis iets van zijn weer toegenomen populariteit. | |
BesluitBestaat er, ten slotte, een verband tussen beide kwesties die in het voorstaande aan de orde zijn gesteld? Bestaat er een verband tussen het nationaal socialisme van Spengler en zijn beschouwingen over het verleden in Der Untergang des Abendlandes? Spengler werkte in dezelfde tijd, ongeveer vanaf 1910, aan de politieke beschouwingen die werden gebundeld in Preuβentum und Sozialismus en aan het eerste deel van Der Untergang des Abendlandes. Het is dan ook geenszins toevallig dat er allerlei dwarsverbanden tussen beide boeken bestaan, en nogal wat opvattingen die in beide naar voren worden gebracht. Zo spreekt uit beide werken een duidelijke afkeer van de idealen van de Franse Revolutie. En de democratie, zoals deze in de slagschaduw van de revolutie van 1789 in West-Europa tot ontwikkeling is gekomen, is volgens Spengler uitgelopen op een onwenselijke heerschappij van de massa's in de metropolen, en op een verwerpelijke vorm van kapitalisme. Spengler staat daarom bij uitstek wantrouwend tegenover de constitutionele democratie en tegenover de rechtsstaat. Zijn alternatief is een nationaal socialisme zoals omschreven in Preuβentum und Sozialismus: een vanzelfsprekende solidariteit tussen en binnen alle geledingen van de Duitse samenleving, die daarmee een organisch geheel vormt waarin conflicten tussen leiding en bevolking zich niet voordoen. In Der Untergang des Abendlandes bepleit hij soortgelijke ideeën. De westerse beschaving bevindt zich, zo meent | |
[pagina 499]
| |
Spengler te kunnen vaststellen, in de overgangsfase van ‘Napoleontisme’ naar ‘Caesarisme’ - een stadium dat in alle culturen aan te wijzen zou zijn. Daarom bestaat er volgens Spengler in de westerse wereld geen behoefte aan democratie, maar aan een specifiek soort sterke leider. Daarbij dacht hij aan iemand als de Italiaanse leider Benito Mussolini. De strekking van Der Untergang des Abendlandes is daarmee uitgesproken antidemocratisch. Naast deze antidemocratische opvattingen spreekt zowel uit Preuβentum und Sozialismus als uit Der Untergang des Abendlandes een organicistische opvatting van geschiedenis. Culturen worden immers voorgesteld als organismen, die - net als alle andere organismen - een levenscyclus doormaken. Eenzelfde organicistisch denken over geschiedenis kenmerkt de ideologie van de nsdap, waarin niet zozeer culturen als wel naties worden opgevat als organismen. De implicaties van deze voorstelling van zaken in de ideologie van de nsdap zijn velerlei - met als meest weerzinwekkende uitwas de vervolging van Joden als ‘bacillen’ die wezensvreemd heetten te zijn aan het organisme van de natie. Al verwierp Spengler zelf het biologisch racisme van de nsdap, ook zijn vorm van organicistisch denken over de geschiedenis opent de deur voor dergelijke kwalijke ideeën, en de eruit voortvloeiende uitwassen. De terugkeer van Oswald Spengler, een kleine eeuw nadat zijn werk oorspronkelijk verscheen, was onvermoed, maar zij is even onwenselijk als onvermoed. Hij verkondigde opvattingen die op geen enkele wijze passen in een samenleving die hecht aan haar democratische karakter. Het vergoelijken van die opvattingen omdat 's mans inzichten in de geschiedenis zo interessant en meeslepend zouden zijn, valt evenmin te verdedigen: zijn beschouwingen over de wereldgeschiedenis zijn doordesemd van dezelfde onwenselijke antidemocratische opvattingen. Daarenboven bevatten zij tal van onjuistheden, omdat Spengler zijn ‘feiten’ stelselmatig aanpaste aan het door hem opgestelde ontwikkelingspatroon dat alle culturen zouden doorlopen. Wie staat voor democratische waarden, en geeft om de ‘waarheid’ - hoe lastig en omstreden dat begrip ook moge zijn -, kan zich maar beter verre houden van het werk van deze auteur. |
|