| |
| |
| |
Boeken
Kerk en Theologie
Atheïstische moslims
Ondanks het grote taboe op het afzweren van de islam en het zelfs reële gevaar dat sommigen onder hen lopen getuigen meer en meer ex-moslims over hun afvalligheid. Zo staan geloofsverlaters elkaar bij op het internet en is er een toenemende publicatie van boeken waarin auteurs met een moslimachtergrond onomwonden hun geloof in vraag stellen. Ook in twee recentelijk naar het Nederlands vertaalde boeken, De atheïstische moslim, van Ali Rizvi en het ‘aan de atheïstische moslims’ opgedragen Vernietig het islamitisch fascisme van Zineb El Rhazoui wordt de islam zwaar op de korrel genomen.
Afgaande op de titel van Rizvi's boek en Rhazoui's opdracht zou je aanvankelijk kunnen denken dat je belijdenissen van niet-gelovige cultuurmoslims te lezen krijgt. Een verdediging van de islam als cultuur zit wel degelijk in hun werk vervat, maar in de eerste plaats willen Rizvi en El Rhazoui een gezicht geven aan de groeiende groep van twijfelaars en ongelovigen die publiekelijk vaak niet anders kunnen dan zich als moslim te identificeren. Want ondanks de gestage secularisering van de moslimwereld worden in verschillende islamitische landen godslastering en afvalligheid actief bestreden; van onvoorwaardelijke gevangenisstraf tot zweepslagen en de doodstraf. Maar ook wanneer men de autoriteiten niet meteen hoeft te vrezen is er vaak nog de wurgende groepsdruk van de moslimgemeenschap en de dreiging van moslimfanatici die het recht in eigen hand nemen. Om maar aan te stippen dat een meer ontspannen verhouding tot het eertijdse geloof nog lang niet iedereen gegeven is.
Vanuit die optiek bezien, is de felheid die spreekt uit het strijdschrift van de Frans-Marokkaanse Zineb El Rhazoui niet eens zo verwonderlijk. El Rhazoui ontvluchtte haar geboorteland waar ze ijverde voor vrouwenrechten en godsdienstvrijheid, ontsnapte als toenmalig medewerkster van Charlie Hebdo aan de aanslag van 7 januari 2015 en staat sedertdien onder strenge bewaking. In haar pamflet betoogt ze dat islamisme, voor haar niet meer of minder dan de gestrenge toepassing van de islamitische voorschriften, alle karakteristieken van fascisme vertoont.
De in Pakistan geboren, in Libië en Saoedi-Arabië groot geworden en in Canada gevestigde arts, musicus en schrijver Ali Rizvi geeft zijn persoonlijk relaas van de beweging die hij maakte van gelovige moslim naar agnost en uiteindelijk atheïst. Hij put hiervoor voornamelijk uit eigen ervaringen, talloze andere getuigenissen van uit de islam getreden moslims en haakt aan bij de literatuur van als godsdienstvijandig bekend staande intellectuelen als Richard Dawkins, Sam Harris, Daniel Dennett en wijlen Christopher Hitchens; auteurs die zijn denken duidelijk mede hebben gevormd. Het moge zo zijn dat voor velen deze godsdienstkritiek als te weinig geschakeerd en eenzijdig voorkomt; voor vele (jonge)
| |
| |
moslims verschaft ze wellicht een geheel ander perspectief op hun geloof. En ongetwijfeld dragen onderhavige boeken op hun beurt hiertoe bij. Daarenboven geeft Rizvi als geen ander blijk van de verwevenheid van religie met identiteit en schetst hij met veel inlevingsvermogen de prijs die moslims vaak moeten betalen wanneer ze met hun geloof breken. Rizvi ontkent niet dat kolonialisme, de contraproductieve Amerikaanse buitenlandse politiek en de slechte ervaringen van moslims met seculiere dictaturen radicalisering in de hand hebben gewerkt, maar laat net als Rhazoui zien dat alle onderdrukking, terreur en geweld begaan in de naam van de islam wel degelijk wortelen in de islamitische doctrine. Ook al zijn de islamitische religieuze teksten door de geschiedenis heen door allerlei diverse groepen op verschillende manieren geïnterpreteerd, het punt is, volgens Rizvi, echter dat wanneer men vasthoudt aan het goddelijke, onfeilbare en dus onveranderlijke karakter van de Koran de lezing van de islam als vreedzame religie het moet afleggen tegen een meer rechtlijnige en consistente uitleg van op het eerste zicht elkaar tegensprekende fragmenten: ‘De agressieve verzen gaan over de behandeling van buitenstaanders en zondaars, de vreedzame verzen over de omgang met de medegelovigen’ (blz. 49). Rizvi schrijft dan ook dat het overgrote deel van de moslims, die een vreedzame en tolerante versie van de islam praktiseren, ofwel weinig op de hoogte zijn van de inhoud van de Koran en de Hadith of zich in allerlei bochten moeten wringen om onwelgevallige passages te verschonen. Beide auteurs geven aan dat vele moslims die de islam de rug toekeren zich in de steek gelaten voelen wanneer islamkritiek door links in Europa en liberals in Noord-Amerika wordt afgedaan als islamofobie en vijandschap jegens moslims. Waar het in de moslimlanden de wetten op blasfemie en apostasie zijn, zijn het in het Westen de
beschuldigingen van islamofobie die dissidenten de mond snoeren, klinkt het eensluidend. Rizvi is zich evenwel bewust van het belang om goed de grens te bewaken tussen kritiek op de islam als geloofssysteem en moslimhaat: ‘Het is nu belangrijker dan ooit om de leer van de islam in twijfel te trekken en te bekritiseren. En het is belangrijker dan ooit om de rechten van moslims te beschermen en te verdedigen’ (blz. 152).
Alles samengenomen zijn beide geschriften valabele staaltjes van islamkritiek van binnenuit, al mist het beknopte boekje van Rhazoui wat van de meerlagigheid en nuance die Rizvi aan de dag legt in zijn pleitrede voor secularisering. Dat daargelaten verdienen beide auteurs het op zijn minst om gehoord te worden in de huidige polemiek over de islam.
Frederik Polfliet
Ali Rizvi, De atheïstische moslim, Een weg van geloof naar rede, Nieuw Amsterdam, Amsterdam, 2018, 288 blz., 19,99 euro, isbn 9789046822746. |
Zineb El Rhazoüi, Vernietig het islamitisch fascisme, Prometheus, Amsterdam, 2018, 72 blz., 10 euro, isbn 9789044638004. |
| |
| |
| |
Spiritualiteit en psychotherapie
Zowel in de christelijke traditie als in de psychotherapie vormen de leeuw en het lam belangrijke symbolen. Ze verbeelden als begrippenpaar alle subjectieve dimensies van kracht en zwakheid, zoals bijvoorbeeld woede en verdriet of zelfverzekerdheid en openheid naar anderen. In zijn nieuwste boek gebruikt dominicaan Patrick Lens niet toevallig net deze twee symbolen om een aantal bruggen te slaan tussen de christelijke spiritualiteit en de psychotherapie.
In het breed opgezette eerste deel beveelt de auteur de psychotherapie aan als een methode om spiritualiteit meer menselijk te maken. In de klassieke spirituele stromingen, niet in de laatste plaats onder de toenemende invloed van oosterse religies, krijgen menselijke behoeften, emoties en zelfs lichamelijkheid een steeds kleinere plaats toebedeeld. Vandaag roept spiritualiteit bij westerse mensen een beeld op van een onbewogen inwendig schouwen, zonder beelden of gedachten, waarin uiteindelijk zelfs het eigen subject wordt losgelaten. Teneinde dit scheefgegroeide idee omtrent spiritualiteit te doorbreken begint Patrick Lens zijn verhaal met een moedig getuigenis van een persoonlijke crisis, waarna hij stap voor stap de manier beschrijft waarop hij de genezende werking van het geloof terug in zijn leven bracht. Een belangrijke stap in dit proces vormde de ervaring dat helende spiritualiteit slechts kan bestaan als het eigen menszijn in al zijn lichamelijke en emotionele aspecten er daadwerkelijk deel van uitmaakt. Via de symbolen van de leeuw en het lam bracht hij een aantal inzichten uit de psychotherapie in verband zijn eigen geloof en slaagde hij erin om lichamelijkheid, emotie en zelfbewustzijn opnieuw een meer centrale plaats te geven in zijn leven. Of zoals de auteur het zelf zegt: ‘Wie God buiten de mens plaatst kan diens aanwezigheid niet aanvaarden en zijn liefde niet leren toelaten’.
In een - al even omvangrijk - tweede deel maakt Patrick Lens de omgekeerde beweging. Binnen de bestaande psychotherapie is er vaak weinig aandacht voor spiritualiteit, terwijl spirituele methodes wel degelijk een bijzondere en effectieve vorm van therapie kunnen zijn. De genezende kracht van christelijke spiritualiteit zit voor de auteur vooral in de relationele component. Voor christenen is het geheel aanspreekbaar en ze gebruiken hiervoor het beeld van een persoonlijke God die liefde is en voor wie de schepping geen toeval is maar een betekenis heeft. Dat betekent dat binnen de christelijke traditie genezing veel dieper kan gaan dan een genezing van het subject. Er is een kern die gezond en zuiver is op een dieper niveau. In een aantal krachtige hoofdstukken staat de auteur vervolgens uitgebreid stil bij de ervaring van de woestijnvaders die - weliswaar met soms moeilijk herkenbare terminologie (geesten en demonen) - ook vandaag kunnen helpen om de bevrijdende maar ook radicale en emotionele kracht van de christelijke spiritualiteit op het spoor te komen.
| |
| |
De leeuw en het lam is een uitdagend en opmerkelijk actueel boek geworden waarin de auteur veel zaken bij elkaar heeft geplaatst waarvoor de lezer vaak zelf een plaats dient te zoeken. Maar voor wie zich hiervoor de moeite getroost, kan dit boek heel wat waardevolle en vaak vergeten inzichten uit de rijke spirituele traditie van het christendom terug aan de oppervlakte brengen.
Gert Van Langendonck
Patrick Lens, De leeuw en het lam. Spiritualiteit en psychotherapie, Uitgeverij Carmelitana, Gent, 2018, 444 blz., 26,95 euro, isbn 9789492434128.
| |
Wat Paulus bezielde. Een ontdekkingsreis in zijn brieven
Een beetje thuis geraken in de brieven van de apostel Paulus is geen eenvoudige opgave. Het is dan ook niet zo verwonderlijk dat Lucas Grollenberg ruim veertig jaar geleden een boekje publiceerde onder de veelzeggende titel Die moeilijke Paulus (Baarn, 1977).
Joop Smit, voor velen geen onbekende vanwege zijn vier boeken over de evangeliën (2007-2015), neemt in zijn onlangs verschenen boek de lezer mee op een ontdekkingsreis in de brieven van Paulus. De brieven beslaan meer dan een kwart van het Nieuwe Testament en kunnen daarom alleen al niet zomaar terzijde worden geschoven. Het weerbarstige van deze brieven is dat elke brief een andere situatie veronderstelt, en inspeelt op concrete vragen en problemen die in een bepaalde gemeente (Korinthe, Efese, Rome) aan de orde zijn - het zijn dus echte gelegenheidsgeschriften. De antwoorden die Paulus stuurt zijn daardoor zo divers dat ze zich niet tot een systematisch overzicht van zijn theologisch denken laten samenvoegen. Daarom heeft Joop Smit ervoor gekozen om uit elke brief één of twee sleutelteksten te bespreken, waardoor de lezers zich dus telkens op een nieuwe situatie moeten instellen. Maar de keuze van die teksten is zodanig gekozen dat er naar zijn overtuiging geleidelijk toch een soort rode draad zichtbaar wordt. Bovendien heeft hij aan het slot van het boek zijn bevindingen rond Paulus' persoon en werk in grote lijnen samengevat.
In twaalf hoofdstukken komen bijna alle brieven aan bod, ook geschriften die hoogstwaarschijnlijk niet van Paulus zelf zijn. Het boek opent met een belangrijk statement over ‘uitgangspunten en opzet’ van de publicatie en wordt gevolgd door een uiteenzetting over het fenomeen ‘brief’ en de retorische aspecten die dat met zich meebrengt. De resterende hoofdstukken nemen, zoals gezegd, steeds één of twee passages uit een brief onder de loep.
Vanuit theologisch oogpunt neemt Joop Smit een duidelijk standpunt in. De ‘klassieke’ lezing van Paulus, sterk door Maarten Luther bepaald, handelde om de vraag: ‘Hoe vind ik een genadige God’? Toch blijft de vraag of het existentiële probleem van Luther ook het probleem van Paulus was. Smit kiest daarom voor een ander brandpunt. Hij leest de brieven met het oog op de brandende kwestie: op welke voor- | |
| |
waarden mogen niet-joden die geloven dat Jezus de Messias is meedoen in de kring van Jezus' volgelingen?
Zoals we van deze Bijbelgeleerde gewend zijn, blinkt ook dit boek weer uit door de methodisch uitstekend opgezette werkwijze.
Panc Beentjes
Joop Smit, Wat Paulus bezielde. Een staalkaart van zijn brieven, Berne Media, Heeswijk, 2017, 160 blz., 16,90 euro, isbn 9789089722126.
| |
Jezus, een mensenleven
Emeritus hoogleraar Cees den Heyer (*1942) is binnen de reformatorische kerkgenootschappen in Nederland, maar ook daarbuiten, geen onbekende. Hij heeft het bijvoorbeeld aangedurfd om over sommige hete theologische hangijzers (met name de verzoeningsleer) zijn mening onomwonden kenbaar te maken. De hoogleraar Nieuwe Testament (Kampen) heeft zich in verschillende publicaties beziggehouden met vragen betreffende de betekenis van leven en sterven van Jezus. Daarbij is zijn visie op de man uit Nazareth gaandeweg fundamenteel veranderd.
In zijn meest recente boek over Jezus volgt Den Heyer de weg terug naar de bronnen, naar de Bijbel en naar de theologische traditie. Hij blijkt onder meer afscheid te hebben genomen van klassieke dogma's en huldigt het standpunt dat Jezus geen godenzoon is geweest, maar een mens van vlees en bloed, ‘een mens onder de mensen’. In deze zoektocht, die iets meer dan 600 pagina's beslaat, staat de vraag centraal: hoe heeft het beeld van Jezus zich in de 2000 jaar na zijn geboorte ontwikkeld?
Het boek opent met een beschrijving van het Jodendom in de eerste eeuw van onze jaartelling en wat zich in de eeuwen ervoor heeft afgespeeld. In de eerste 160 pagina's houdt Den Heyer zich uitdrukkelijk bezig met het Nieuwe Testament (Paulus, de evangeliën) en met de vraag welke politieke en godsdienstige achtergronden daarbij een rol hebben gespeeld. Dan duikt de auteur de (kerk)geschiedenis in en schrijft hij over hoe jodendom en christendom van elkaar vervreemdden en er een breuk ontstond. Daarbij komt van alles aan de orde: de apocriefe/deuterocanonieke literatuur, concilies, kerkvaders, sekten, ketters, de opkomst van de islam, Karel de Grote, de kruistochten, de pausen, humanisme en Renaissance, de Reformatie.
Omstreeks bladzijde 450 komt Den Heyer weer expliciet over Jezus te spreken, wanneer aan het einde van de achttiende eeuw het historisch-kritisch onderzoek van de Bijbel een aanvang neemt (Reimarus, Lessing, Strauss, Baur) en later een hoge vlucht neemt (Schweitzer, Van Harnack, Bultmann). Ook joodse geleerden hebben zich vanaf het midden van de twintigste eeuw met deze problematiek beziggehouden (onder andere Klausner, Flusser). Het uiteindelijke resultaat van al die verschillende geleerden is dat ‘de evangeliën geen historische informatie bevatten die ons in staat zou kunnen stellen een biografie over Jezus te schrijven’ (blz. 479). Aandacht is er in het boek ook voor een aantal Neder- | |
| |
landstalige theologen die zich met deze specifieke tak van Bijbelonderzoek hebben beziggehouden.
De geïnteresseerde niet-theoloog krijgt in dit boek een goed overzicht van alles wat zich, gedurende vele eeuwen, in en rondom het Jezusonderzoek heeft afgespeeld. Toch wil ik een paar kanttekeningen plaatsen. Een boek als dit schreeuwt om één of meer registers, maar bevat er helaas geen enkel. Ook had ik bij een aantal citaten graag de vindplaats vermeld gezien; want waar staat die tekst van M.A. Beek, van C.H. Haskins, van Robin Lane Fox, van Stefan Zweig? En bij een zo opmerkelijke verwijzing naar de Psalmen van Salomo, naar Flavius Josephus of de Heliand zou de precieze vindplaats best interessant kunnen zijn om verdere informatie of verdieping te krijgen. Het boek kent achterin wel 558 voetnoten, maar die verwijzen nagenoeg allemaal alleen naar passages in Nieuwe Testament.
Panc Beentjes
Cees den Heyer, Jezus, een mensenleven. Een geschiedenis van een mens onder de mensen, Uitgeverij Van Waveren, Kampen, 2017, 606 blz., 32,50 euro, isbn 9789492421395.
| |
Filosofie
Walter Benjamin
De Duits-joodse auteur Walter Benjamin (1892-1940) was een bijzonder vruchtbaar publicist - werkend op het snijvlak van filosofie, literatuur en journalistiek. Hij kreeg pas postuum grotere bekendheid, vanaf het midden van de jaren vijftig, toen zijn werk werd herontdekt; tegenwoordig geldt hij als een belangwekkende cultuurfilosoof, verwant aan de neomarxistische Frankfurter Schule. Na het autobiografische Kinderjaren in Berlijn rond 1900 heeft de Nederlandse uitgeverij Vantilt onlangs met Denkbeelden een tweede titel van deze schrijver in Nederlandse vertaling uitgebracht. Het is bepaald niet eenvoudig deze bundel te rubriceren: zij bestaat uit prozastukken van wisselende lengte, over heel uiteenlopende onderwerpen. Toch vormt het boek door de wijze waarop Benjamin zijn indrukken verwoordt een eenheid - indrukken van de reizen die hij maakt, de steden die hij bezoekt, het voedsel dat hij tot zich neemt. In deze teksten klinkt steeds, maar onnadrukkelijk, de filosofische achtergrond van de auteur door: hij beperkt zich niet tot vluchtige observaties, maar probeert in precies geschreven proza verder door te dringen in zijn onderwerp. Deze benadering leidt tot mooie beschouwende teksten, en vaak ook tot opmerkelijke zinnen die er welhaast om vragen te worden aangehaald en overdacht, bijvoorbeeld: ‘Parijs is een grote bibliotheekzaal, waar de Seine doorheen stroomt’ (blz. 63); ‘Kinderen namelijk rekenen het tot hun honderdvoudige, nooit voor één gat te vangen praktijk om op gebiedende manier te zorgen voor de vernieuwing van het bestaan’ (blz. 103); en ‘Wie een poging wil wagen om tot zijn eigen weggedolven verleden toegang te krijgen, moet zich gedragen als iemand die graaft’
| |
| |
(blz. 116).
Door deze geschreven vignetten van de meest verschillende onderwerpen - van het verzamelen van boeken tot het verstoppen van paaseieren tot de ontmaskering van de paashaas, van bezoeken aan Moskou en Marseille tot misdaadromans tot een bootreis op zee - biedt Benjamin een kijk op het Europa van rond 1930. Maar tegelijk ook geeft hij een intrigerend spiegel-portret van zichzelf, van zijn belangstellingen, voorkeuren, opvattingen en denkbeelden.
Denkbeelden is door Michel van Nieuwstadt vertaald in hedendaags, precies Nederlands, en past mooi in de serie vertaalde filosofische werken die Vantilt uitgeeft. Toch laat deze publicatie iets te wensen over: een kort nawoord bij de vertaling, en enkele verklarende noten - bijvoorbeeld ter introductie van de Letse actrice en toneelregisseur Asja Lacis (1891-1979), die zonder enige toelichting wordt genoemd als medeauteur van de tekst over Napels; Benjamin had een verhouding met haar, en zij geldt al dan niet terecht als degene die hem ‘bekeerde’ tot het marxisme - hadden iets toegevoegd aan deze uitgave.
Herman Simissen
Walter Benjamin, Denkbeelden, vertaling Michel van Nieuwstadt, Uitgeverij Vantilt, Nijmegen, 2017, 160 blz., 19,95 euro, isbn 9789460043208.
| |
Denken over dieren
In de Nederlandse vertaling van het oorspronkelijk Duitse boek Tiere Denken. Vom Recht der Tiereunde den Grenzen des Menschen van filosoof Richard David Precht wordt de kern van diens denken weergegeven. Om die reden zijn de hoofdstukken met betrekking tot toegepaste dierenethiek, dierenrechten en Duitse wetgeving in de vertaling weggelaten.
Precht stelt de vraag naar waar de grens ligt tussen dier en mens. Dit doet hij door middel van een uitvoerige analyse van wat een mens nu eigenlijk is. De verschillende denkwijzen met betrekking tot menszijn worden nauwkeurig besproken en met elkaar in dialoog gebracht. In het evolutionair primaatonderzoek zijn er verschillende criteria vooropgesteld, zoals het gebruiken van werktuigen en het rechtopstaand lopen, om de grens tussen mensaap en mens te duiden. Deze criteria werden en worden telkens weer bijgesteld door verscheidene nieuwe vondsten van lichamelijke resten uit de Homo-familie. Het is tot op heden nog steeds niet duidelijk hoe de mens is geevolueerd tot wie hij nu is en of deze evolutie met kleine of grote stappen gebeurde. Heel lang is gedacht dat de mens bovenaan de ladder van de natuur stond; dat hij als het ware als een koning over de mindere wezens van het dierenrijk regeerde. Tegenwoordig is dit beeld aan het veranderen.
Hoofdstuk per hoofdstuk deconstrueert Precht de hedendaagse (mis) opvatting dat er een duidelijke grens is tussen mens en dier. Zo kan de grens
| |
| |
tussen de mens en zijn dichtstbijzijnde soortgenoot, de aap, niet meer op basis van taal, cultuur of seksualiteit worden volgehouden. Er is zelfs een emotionele grondgelijkenis tussen mens en dier merkbaar. Precht concludeert dan ook terecht dat de grens vaag is en dat veel afhangt van de invulling van de begrippen ‘mens’ en ‘dier’.
In de laatste hoofdstukken legt Precht de fundamenten van zijn eigen dierenethiek. Hierin pleit hij voor een ethiek van het niet-weten waarbij we ervan uitgaan dat de mens de gevoelswereld en ervaringen van een dier niet kan doorgronden omdat de mens begrensd is en in zijn eigen (denk) wereld opgesloten zit. In de huidige maatschappij proberen we dieren vaak te vermenselijken door onze menselijke gevoelens en ervaringen op hen te projecteren. Een dier, echter, is een soort kantiaans Ding an sich dat niet, of nooit volledig, door ons menselijk verstand gekend kan worden. Als mens zijn we door onze zintuigen en taal, waarmee we onze eigen werkelijkheid construeren, begrensd.
Al geeft Precht enkele voorbeelden om zijn dierenethiek op te bouwen, toch mist de vertaling het deel met betrekking tot toegepaste dierenethiek waarin concrete handelswijzen uitvoerig toegelicht worden. Desalniettemin spoort dit boek de lezer aan om met een nuchtere kijk op het onderscheid tussen mens en dier onze manier van omgaan met dieren te verbeteren. Het wordt dus hoog tijd om dieren in hun eigenwaarde te respecteren en te benaderen vanuit de onwetendheid die voortkomt uit de begrensdheid van ons menselijk verstand.
Bryan Beeckman
Richard David Precht, Denken over dieren. Waar ligt de grens van de mens?, Vertaald door Rijk Schipper, Ten Have, Utrecht, 2017, 159 blz., 18,99 euro, isbn 9789025906023.
| |
Onderdrukking en vrijheid
De Franse filosofe Simone Weil (19091943) heeft een bijzonder veelzijdig oeuvre nagelaten. In ons taalgebied kennen wij haar vooral als de auteur van spirituele, mystieke teksten. Dit eenzijdige beeld wordt nu bijgesteld door de publicatie van een aantal van Weils politieke teksten.
Onderdrukking en vrijheid bestaat uit twee inleidende essays en zeven teksten van erg verschillende lengte, die alle voor het eerst in het Nederlands verschijnen. Het eerste essay is van Thomas Decreus en zet helder in grote lijnen Weils politieke filosofie uiteen. Het tweede, van vertaler Johny Lenaerts, is een biografische schets die sterk de nadruk legt op Weils politieke engagement.
Zoals Decreus in zijn inleiding terecht aangeeft, is de kern van Weils politieke filosofie tweeledig: een kritische bevraging van de technologie enerzijds en de vraag naar de aard en werkingsmechanismen van macht en onderdrukking anderzijds. Weil maakt komaf met het naïeve vooruitgangsgeloof dat in de ontwikkeling van de technologie een verbetering van de
| |
| |
productieomstandigheden ziet: de fabrieksarbeid is misschien fysiek minder belastend geworden, de arbeiders lijden er niet minder om. Toegenomen automatisering heeft niet alleen een wig geslagen tussen de werkers en hun product, de fabriekswerkers zelf worden in grote mate geautomatiseerd. De eisen en het tempo van de machines bepalen hun handelingen, ‘waarin het verstand geen rol speelt’ (blz. 176). Politieke actie die het welzijn van de arbeiders beoogt, mag zich dus niet beperken tot het bedingen van betere uren en verloning, maar moet de impact van de technologie op de arbeiders durven bevragen.
Met deze nieuwe industriële ‘slavernij’ verschijnt ook een nieuwe klasse die aanzienlijke macht verwerft: de technici en bureaucraten. Dat technologische innovatie en massaproductie zich schijnbaar tegen alle logica in blijven uitbreiden, wijt Weil aan de perverse werkzaamheid van de macht. ‘Per definitie is macht alleen een middel [...] Het streven naar macht echter [...] sluit elke gedachte aan doelmatigheid uit en wordt daardoor in een onvermijdelijke omkering zijn eigen doel’ (blz. 102). Wie zich laat meesleuren door het spel van de macht is voor Weil evenzeer een onpersoonlijke speelbal als de arbeider die gedwongen zijn repetitieve werk doet. Macht, of beter: het streven ernaar, is een oncontroleerbare kracht die mensen aan beide kanten tot ‘levenloze dingen degradeert’ (blz. 102).
Hier tonen Weils analyses zich het meest actueel. Als haar kritieken op Marx en beschrijvingen van vroeg twintigste-eeuwse arbeidsomstandigheden soms wat gedateerd aanvoelen, kunnen haar analyses van macht en technologie ook onze digitale en gemondialiseerde eeuw nog een spiegel voorhouden.
Deze publicatie is zonder twijfel een belangrijke toevoeging aan de Nederlandstalige Weil-bibliotheek. Als puntje van kritiek kan worden opgemerkt dat beide inleidingen Weils religieuze ideeën bewust buiten beschouwing laten, wat het begrip van sommige opgenomen teksten toch wat verarmt (bijvoorbeeld het essay over de Ilias). Daarnaast vallen ook de slordigheden in de tekst op. Ontbrekende woorden, foutieve verwijzingen en vertaalfouten maken sommige passages nagenoeg onbegrijpelijk - zeker voor wie het Franse origineel er niet bij kan halen. Een lovenswaardig initiatief, dat zo helaas ook een beetje een gemiste kans blijkt.
Lieven De Maeyer
Simone Weil, Onderdrukking en vrijheid. Filosofische en politieke geschriften, uitgeverij Kelder, Utrecht, 2018, 284 blz., 17,50 euro, isbn 9789079395378.
| |
Maatschappij
Abortus
In de jaren zeventig van de vorige eeuw was de wettelijke status van abortus provocatus een van de meest omstre- | |
| |
den kwesties in de Nederlandse politiek. De niet zelden emotionele discussies over dit onderwerp kwamen onder meer daaruit voort, dat aan het einde van de jaren zestig steeds duidelijker was geworden dat de bestaande wetgeving - waarin abortus viel onder het Wetboek van Strafrecht - en de heersende praktijk steeds verder uiteenliepen. Er werden meerdere nieuwe wetsvoorstellen gedaan, ook om abortus uit het Wetboek van Strafrecht te verwijderen. Na jaren van politieke strijd werd uiteindelijk in 1981 nieuwe abortuswetgeving aangenomen. Volgens deze wet moet abortus nog altijd als een misdrijf worden beschouwd, maar wordt afgezien van strafvervolging wanneer wordt voldaan aan bepaalde voorwaarden. Deze houden in dat de ingreep alleen mag worden verricht door een geneeskundige in een ziekenhuis of kliniek waaraan een vergunning is verleend tot het uitvoeren ervan; en dat er een wachttijd van vijf dagen - bedenktijd - moet bestaan tussen het (eerste) bezoek van de zwangere vrouw aan de geneeskundige en de daadwerkelijke ingreep.
In zijn boek The Heart and the Abyss toetst de Nederlandse jezuïet Ward Biemans de abortuspraktijk die zo in Nederland na 1981 is ontstaan. Daarbij gebruikt hij een vergelijkende benadering: hij vergelijkt de wetgeving en praktijk in Nederland met die in het Verenigd Koninkrijk. Biemans analyseert werkelijk alle facetten van de wetgeving en abortuspraktijk in beide landen, en is daarover uitgesproken kritisch. Hij wijst op inconsistenties tussen wet en praktijk, alsook op de neiging de bepaald ingewikkelde problematiek te versimpelen. Een voorbeeld daarvan is de tendens de kwestie van abortus te reduceren tot het probleem van de morele autonomie van de zwangere vrouw (‘Baas in eigen buik!’), alsof tenminste niet ook de partner van de vrouw in de besluitvorming zou moeten worden betrokken.
Biemans benadrukt dat de beslissing over abortus niet alleen het besluit van de zwangere vrouw zou moeten zijn, maar ook dat van haar partner, van anderen in haar directe omgeving, en uiteindelijk zelfs van de samenleving als geheel. Voor zijn beoordeling van de problematiek neemt de auteur de opvatting van ethiek als uitgangspunt die de Franse filosoof Paul Ricoeur heeft ontwikkeld in zijn beroemd geworden lezing ‘Het probleem van de grondslagen van de moraal’ (1975; in 1995 in Nederlandse vertaling uitgebracht). Ricoeur benadrukt dat de morele vrijheid van het individu alleen ethische waarde heeft wanneer zij tegelijk ook de erkenning inhoudt van de vrijheid van de ander. Zo geeft Biemans zijn oordeel over de wetgeving over abortus en de daaruit volgende praktijk een gedegen filosofische onderbouwing.
Herman Simissen
Ward Biemans SJ, The heart and the abyss. Preventing Abortion, Connor Court, Ballarat, 2016, 390 blz., 26 euro, isbn 9781925138962.
| |
| |
| |
De terugkeer van de wereld van Marco Polo
In zijn nieuwste boek, De terugkeer van de wereld van Marco Polo, brengt de Amerikaanse journalist Robert D. Kaplan (*1952) zeventien artikelen samen die hij sinds 2001 publiceerde in diverse bladen, o.a. The Atlantic, en die alle de recente mondiale ontwikkelingen en de positie van de VS daarin betreffen. Het is ondertussen al zijn achttiende titel (voor eerdere besprekingen van zijn werk zie Streven maart 2013 en mei 2016) en het is opnieuw een even boeiende als toegankelijke mix geworden van reisverslaggeving, historiografie, politieke analyse en filosofische reflectie. Voorop in de bundel staat een lang essay waaraan ook de hoofdtitel voor het geheel werd ontleend. Op het einde van de dertiende eeuw trok de Venetiaanse handelaar Marco Polo via de zogenaamde zijderoute naar het Verre Oosten en weer terug. De overheersing van de Mongolen in grote delen van de Euraziatische ruimte, de ‘Pax Mongolica’, vormde tijdens de Late Middeleeuwen een extra stimulans voor de handelsbewegingen tussen Oost en West over lange afstand. Vandaag wordt er onder impuls van China gewerkt aan een ‘nieuwe zijderoute’, een netwerk van verkeersroutes over land, zee en via de lucht, in combinatie met de nieuwste communicatietechnologie, dat niet alleen Europa en Azië, maar ook Afrika omvat. Dit heeft verregaande economische, politieke en culturele gevolgen.
Bij de lectuur van De terugkeer van de wereld van Marco Polo is het belangrijk steeds in het achterhoofd te houden dat Kaplan bij zijn analyses van het wereldgebeuren vertrekt vanuit het standpunt van de Amerikaanse belangen. Hij maakt daar trouwens geen geheim van: ‘Als de dominante mogendheid op het westelijk halfrond moet de VS altijd voorkomen dat een andere mogendheid net zo dominant wordt op het oostelijk halfrond. Daarnaast moet het als maritieme grootmacht de vaarroutes beschermen die de wereldhandel mogelijk maken’ (blz. 83-84). Het is altijd interessant als Kaplan zich uitlaat over actuele kwesties. Ik pik er drie uit. Zo wijst hij bijvoorbeeld op het ‘grotere Zwarte Zeegebied’ als nieuw geopolitiek interpretatiemodel. Gezien de gelijktijdige acties van Poetin in Oekraïne en Syrië blijkt Moskou dit concept beter te begrijpen dan Washington. De beschouwingen over deze Russische demarches illustreren overigens treffend de typisch Amerikaanse zienswijze die ik hierboven aanstipte. Volgens Kaplan heeft Poetin immers de machtsbalans verstoord van Midden-Europa tot het Midden-Oosten. Een criticus zal antwoorden dat het juist de VS zijn die de balans verstoord hebben en dat Rusland zich hiertegen verzet. Eveneens verhelderend is voorts het essay dat Robert Kaplan in 2006 schreef over Noord-Korea en dat vandaag alleen maar relevanter geworden is: de stoerdoenerij van Pyongyang is in eerste instantie bedoeld om Washington aan de onderhandelingstafel te krijgen maar de uiteindelijke bedoeling is om precies daardoor sterker te staan tegenover Beijing. In een ander artikel, geschreven kort na de verkie- | |
| |
zing van Trump tot president, maakt Kaplan zich dan weer grote zorgen over diens toekomstige buitenlandbeleid: een president dient te beschikken over voldoende historisch besef, iets dat men ontwikkelt door veel te lezen, en dat lijkt bij Trump totaal afwezig.
Robert Kaplan heeft bij eerdere gelegenheden al vaker gewezen op de gevaren die de moderne communicatiemiddelen met zich meebrengen en een lans gebroken voor ‘ouderwets’ lezen en het zich grondig verdiepen in traditionele vakgebieden als geschiedenis, filosofie en literatuur. ‘Maar Trump lijkt het hele boekentijdperk overgeslagen te hebben en direct in het digitale tijdperk te zijn beland. En in dat tijdperk wordt niets goed onderzocht, is context afwezig en woekeren de leugens’ (blz. 308). Zo heeft ook de opkomst van de Islamitische Staat meer te maken met het massa-hysterische effect van het internet en de sociale media dan met de islam op zich: ‘Wat we nu zien is niet zozeer een botsing tussen beschavingen, maar een botsing tussen kunstmatig gereconstrueerde beschavingen’ (blz. 316). Leegte en eenzaamheid kunnen thans versneld leiden naar totalitaire waan-ideeën: ‘De ziel zelf wordt uitgehold doordat de verbeelding wordt vervangen door technologische producten als smartphones, educatief speelgoed en andere elektronica’ (blz. 348). Met zijn eigen boeken, waarin altijd ruim plaats is voor filosofische en historische bespiegelingen, wil Kaplan hiertegen duidelijk tegenwicht bieden. En ook zijn nieuwste ligt geheel in die lijn.
Stijn Geudens
Robert D. Kaplan, De terugkeer van de wereld van Marco Polo. Oorlog, strategie en de westerse belangen in de 21e eeuw, Spectrum, Houten, 2018, 391 blz., 24,99 euro, isbn 978 90 00 354160.
| |
Geschiedenis
Joseph Roth in de Sovjet-Unie
In de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw trokken vele schrijvers en intellectuelen naar de Sovjet-Unie, uit nieuwsgierigheid naar en ook uit sympathie voor het communistische experiment. Een van hen was de Joods-Oostenrijkse journalist Joseph Roth (1894-1939), vooral bekend van zijn roman Radetzkymars, die in 1926 enkele maanden door het nieuwe land trok om er reportages te maken voor de Frankfurter Zeitung. Die reportages, aangevuld met nog enkele andere documenten, werden onlangs in het Nederlands vertaald door Germaniste Els Snick onder de titel Spoken in Moskou. Reportages en brieven uit Rusland. Roth heeft het onder meer over het economische leven, de godsdienstpolitiek, de positie van de Joden, de seksuele moraal, de media, het onderwijs, de etnografie in de Kaukasus en een bootreis op de Wolga.
Zijn observaties bieden een prikkelende leeservaring, sprankelend en trefzeker, nu eens mild, dan weer scherp en ironisch: ‘De Sovjettroepen zijn ingedeeld in divisies, brigades, regimenten, compagnies en eskadrons, en niet in roverbendes [...] De Russen
| |
| |
marcheren, en waarschijnlijk kunnen ze zelfs in paradepas lopen’ (blz. 20) of ‘Rusland is niet immoreel, zeker niet - het is alleen hygiënisch’ (blz. 128). Joseph Roth bezocht de Sovjet-Unie op een moment dat de sfeer er enigszins ‘liberaal’ was. Het was de periode van de ‘Nieuwe Economische Politiek (NEP)’ die de principes van de vrije markt weer in beperkte mate toestond: ‘Uit de puinhopen van het verwoeste kapitalisme rijst de nieuwe burger op, de NEP-man, de nieuwe handelaar en de nieuwe industrieel, primitief als in de oertijd van het kapitalisme, zonder beurs en koersnoteringen, slechts met vulpen en wisselbrieven. Uit het volkomen niets verrijzen goederen. Van honger maakt hij brood, van iedere ruit maakt hij een etalage. Daarnet liep hij nog op blote voeten rond, nu rijdt hij in een automobiel’ (blz. 79).
Aanvankelijk voel je in de reportages van Roth nog een zekere welwillendheid voor het Sovjetverhaal, maar die maakt gaandeweg plaats voor teleurstelling en forse kritiek. De manier waarop hij de werking van de plaatselijke media fileert is vandaag nog even relevant, ook voor de westerse lezer uit het Twittertijdperk: ‘In Rusland heerst het fanatisme van de statistieken, de verering van het getal, dat de status van argument heeft verworven’ (blz. 153) en ‘De mannen die Rusland regeren leven in de roes van de getallen, en de grote ronde nullen verbergen het ware gelaat van de werkelijkheid’ (blz. 154). ‘De openbare, luide en staatsgetrouwe kritiek is een kritiek van slogans, van leuzen, van slagzinnen. De herkenbare “publieke opinie” is de enorme som (niet de potentie) van de samengevoegde reacties op een formulering die de massa's werd toegeroepen’ (blz. 158-159).
De ideologische ontnuchtering is groot en uit zich uiteindelijk ook in algemene ergernis: ‘Het eten is afschuwelijk, zwaar en goedkoop, een vettig zooitje van vlees, kool, wortels en aardappelen. De hotels zijn vreselijk, de mensen hebzuchtig, vies en gelaten, de bedelaars en de vliegen talrijk’ (blz. 189). Het finale oordeel van Roth over het communistische systeem klinkt tamelijk afgemeten: ‘Ik raak er steeds meer van overtuigd dat Marx verschillende uiterst belangrijke factoren gewoon is vergeten mee te rekenen’ (blz. 179).
Spoken in Moskou vormt niet alleen een fraai getuigenis van historisch belang, het blijft ook steeds een literair document, met meerdere, somtijds verrassende betekenislagen.
Stijn Geudens
Joseph Roth, Spoken in Moskou. Reportages en brieven uit Rusland (vertaling Els Snick), Uitgeverij Bas Lubberhuizen, Amsterdam, 2018, 205 blz., 19,99 euro, isbn 978 90 5937 512 3.
| |
De Stevenskerk
‘Thuis’ - dat is wat opkomt als ik na een bezoek aan het westen of noorden van het land vanuit de trein de toren van de Nijmeegse Stevenskerk zie opdoemen, de toren die vanaf de overkant van de Waal het aangezicht van de stad overheerst. Dit gevoel, thuis te
| |
| |
komen bij het zien van de Stevenstoren, deel ik met tal van inwoners van de stad. Maar dat is bepaald niet altijd zo geweest, zo blijkt uit het hoofdstuk ‘Spiegel van de stad’ van de hand van de historicus Anton van de Sande, in het onlangs verschenen boek De Stevenskerk - 750 jaar spiegel van Nijmegen. Integendeel, lange tijd gold de Stevenskerk niet als symbool van de Waalstad, maar juist als teken van haar religieuze verdeeldheid. Voor het protestante deel van de bevolking was zij het blijk, dat het sinds de Reformatie het gezag in de stad domineerde, voor de katholieke meerderheid een blijk van de achterstelling die zij sindsdien voelde, nu de belangrijkste en grootste kerk van de stad in protestante handen was overgegaan. Pas na de Tweede Wereldoorlog verloren de godsdienstige tegenstellingen hun scherpe kantjes, kreeg de kerk een centrale plaats in de plaatselijke oecumene als zetel van het Oecumenisch Citypastoraat, en kon de Sint Steven uitgroeien tot symbool van de stad voor al haar inwoners.
De interessante bijdrage van Van de Sande is één van de achttien hoofdstukken in dit lijvige boek - opmerkelijk genoeg pas de eerste omvattende monografie over de Stevenskerk, waarvan de oorsprong toch teruggaat tot het midden van de dertiende eeuw. Maar deze rijkelijk en prachtig geïllustreerde uitgave voorziet glorieus in deze lacune. Tal van verschillende aspecten van de kerk worden door deskundige specialisten uitvoerig beschreven: het ontstaan, de verschillende fases in de bouwgeschiedenis, de restauraties (onder meer na de Tweede Wereldoorlog, waarin de kerk zwaar beschadigd raakte), de muur- en gewelfschilderingen waaronder de vermaarde afbeelding van de heilige Ontkommer (de vrouwelijke heilige met baard), en de verschillende orgels in het gebouw waarvan het König-orgel meer dan alleen plaatselijke faam geniet.
Aanleiding tot de publicatie van dit boek was de grote restauratie van de kerk die tussen 2013 en 2015 plaatsvond. Deze bood de mogelijkheid de bouwgeschiedenis van de kerk opnieuw en zorgvuldig te bestuderen, en deels ook in het beeld van de fotocamera te vangen. Dit bracht niet alleen nieuwe inzichten in de geschiedenis van de hoofdkerk van Nijmegen, maar ook een meer dan schitterend boek dat alleen al vanwege illustraties de aanschafprijs meer dan waard is.
Herman Simissen
Hetty Peterse e.a. (red.), De Stevenskerk - 750 jaar spiegel van Nijmegen, Uitgeverij Vantilt, Nijmegen 2017, 320 blz., 29,95 euro, isbn 9789460043451.
|
|