Streven. Jaargang 85
(2018)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 274]
| |
Guido Vanheeswijck
| |
[pagina 275]
| |
nomen. Hij behoort nu eenmaal tot de canon van de Nederlandse geschiedenis en samen met Hooft en Bredero tot de top drie van de zeventiende-eeuwse Nederlandse literatuurgeschiedenis. Ten tweede kan hij fungeren als een rolmodel voor de hedendaagse migrant die zich wenst te integreren in de eigentijdse Nederlanden. Vondel was niet alleen een vluchteling - zijn ouders waren vanuit Antwerpen via Keulen naar Utrecht en Amsterdam gekomen -, hij behoorde daarenboven tot een religieuze minderheid (aanvankelijk dopers, later katholiek) en was gaandeweg uitgegroeid tot een pleitbezorger van politieke en religieuze vrijheid en tolerantie.Ga naar eind3 | |
Hans CroisetPiet Calis had er in zijn biografie al tersluiks naar verwezen. Naar ‘de bewonderenswaardige inzet van regisseur Hans Croiset en dramaturg Guus Rekers’ om de toneelstukken van Vondel opnieuw op de planken te brengen.Ga naar eind4 Reeds in 1979 had Croiset Vondels Lucifer geregisseerd voor het Amsterdamse Publiekstheater, vier jaar later volgde de regie van Adam in Ballingschap. Telkens trokken de voorstellingen volle zalen, waarna hij nog heel wat Vondelstukken op het toneel bracht. Blijkbaar kon Vondel ook een hedendaags publiek bekoren in weerwil van zijn reputatie als ‘onspeelbaar’, ouderwets’, ‘te katholiek’, epitheta waarmee vanaf de jaren 1970 de geschriften van Vondel kwistig waren bedacht. In het nawoord bij de roman Ik, VondelGa naar eind5 schrijft Croiset dat ook hij aanvankelijk heel wat voorbehoud maakte bij de speelbaarheid van Vondels stukken. Maar gaandeweg, door te proeven van Vondels taal en zich in te leven in diens personages, leerde hij een nieuwe schrijver kennen met wie hij in gesprek kon gaan en aan wie hij vragen kon stellen. ‘Toen ik ook nog als acteur avond aan avond zijn teksten tot klinken moest brengen, kwam ik dichter bij Vondel dan ik ooit voor mogelijk had gehouden: hij werd familie’.Ga naar eind6 Die betrokkenheid op Vondel ging zover dat Croiset dan maar besloot hem zelf aan het woord te laten in de vorm van een autobiografische bekentenis. In het eerste hoofdstuk van deze roman (reeds de derde roman van Croiset, die pas op vijfenzeventigjarige leeftijd als romancier debuteerde) is Joost van den Vondel 88 jaar oud en staat hij aan het doodsbed van zijn laatst overgebleven kind, Anna. Alleen een wat schuchtere kleinzoon en zijn nicht Agnes blijven bij hem inwonen. Zijn vrouw, zijn kinderen en kleinkinderen, zijn vrienden en acteurs, allen heeft hij overleefd. Doorgaans alleen op zijn kamer in het huis aan de Amsterdamse Singel, overdenkt hij zijn leven. Over Vondel zijn maar liefst twintig biografieën geschreven, allemaal op een of andere manier schatplichtig aan de allereerste, die van domi- | |
[pagina 276]
| |
nee Geeraardt Brandt. In de biografie van Croiset is de verhouding tussen Brandt en Vondel er een van wederzijds wantrouwen. Daarom suggereert Croiset dat de bekende biografieën, geënt op de gegevens die Brandt heeft aangebracht, onvolledig zijn en wil hij een andere kant van Vondels leven laten zien, een geheime en verzwegen kant. Zijn biografie is een spel van geschiedenis en fictie. Historisch niet accuraat, maar meeslepend en boeiend. | |
Gouden EeuwDe meest belangrijke elementen - ooit algemeen bekend erfgoed - uit de geschiedenis van Vondels leven en van de Nederlandse republiek die in de zeventiende eeuw gestalte krijgt, passeren ook in deze biografie de revue. De moedige en eigenzinnige Vondel was een politiek en sociaal geëngageerde figuur, die openlijk partij koos voor de regenten en tegen de stadhouders, voor Oldenbarneveldt en De Witt en tegen de Nassaus. In zijn gedichten en toneelteksten weerspiegelen zich de opkomst en ondergang van de republiek, de peripetieën van haar grootstad Amsterdam, de religieuze twisten die de republiek op de rand van de afgrond brachten. Maar ook leggen ze getuigenis af van zijn eigen tragiek, zijn omgaan met de dood van zijn geliefden, zijn relatie met zoveel belangrijke figuren uit de Gouden Eeuw, die nu tot ons cultureel erfgoed behoren en met wie Vondel - soms in stormachtige en pijnlijke confrontaties - nooit het debat uit de weg ging. Ze maken allemaal hun opwachting. Heel uitdrukkelijk komt de familie Huygens in beeld: vader Constantijn Huygens, met wie Vondel een moeilijke relatie onderhield, en vooral zoon Christiaan Huygens, wellicht de belangrijkste Nederlandse natuurwetenschapper uit die periode. In het meest uitgewerkte hoofdstuk 24, Sterrenkijken, confronteert Christiaan de oude Vondel met diens verouderde wereldbeeld in Lucifer en plaatst hij daar zijn eigen moderne, mechanistische wereldbeeld tegenover. Huygens en Vondel waren tijdgenoten van Descartes en Galilei en leefden in het spannende tijdsgewricht wanneer het oude paradigma van het Ptolemeïsche wereldbeeld langzaam kantelt in de richting van het nieuwe Copernicaanse wereldbeeld. Het is bekend dat Vondel, in zijn zoektocht naar een tegelijk poëtische en accurate verwoording van zijn Godsbeeld, sterk schatplichtig was aan het gedachtengoed van de briljante jezuïet Roberto Bellarmino, één van de grote opponenten van Galilei, en aan de oude scholastieke traditie. Door hem te confronteren met de nieuwe wetenschappelijke ontdekkingen van Galileo Galilei en Christiaan Huygens wil Croiset de groeiende twijfels van Vondel in reliëf plaatsen. Als een rode draad door alle ontmoetingen heen is de tragiek geweven van een oude man, die in het aanschijn van de dood zichzelf in vraag stelt, de steun van zijn geloof lijkt te ontberen, | |
[pagina 277]
| |
treurt om zijn gebrek aan aandacht voor familie en gezin, en berouwvol mijmert over de vroegtijdige dood van zijn broer Willem en van zijn zoon Joost, met wie hij vaak in onenigheid had geleefd. Had hij zich verscholen achter zijn schrijftafel, op zoek naar het juiste rijmwoord en de juiste ritmische cadans in jamben of alexandrijnen, om het concrete leed niet onder ogen te zien en het dan maar te evoceren in sierlijke woorden? Had hij de dagelijkse realiteit ontvlucht in de schijnwereld van artistieke creaties? Had hij de onttoverende opvattingen van de moderne wetenschap ontkend, uit angst de zin van zijn bestaan te verliezen? In een soort psychoanalyse avant la lettre laat Croiset Vondels alter ego optreden, die hem vanop afstand gadeslaat, hem zijn ijdelheid te hooi en te gras voor de voeten werpt en hem aan alles doet twijfelen waarvoor hij heeft gevochten. Ik belicht twee onderwerpen die in deze roman telkens opnieuw opduiken en illustratief zijn voor het beeld dat Croiset van de oude Vondel schildert: zijn overspelige liefde voor de mysterieuze M. en zijn twijfel aan het bestaan van God. | |
Maria Tesselschade en SpinozaOngeveer in elk hoofdstuk duikt de mysterieuze M. op. Ze wordt voorgesteld als Vondels grote liefde. Reeds gehuwd met Maaike de Wolff, zou hij haar toch ten huwelijk hebben gevraagd maar uiteindelijk werd de overspelige minnaar afgewezen. Hun wederzijdse liefde was tegelijk een onmogelijke liefde. Zijn leven lang zou M. echter zijn muze blijven, de onbereikbare en onaanraakbare geliefde. Croiset onthult haar identiteit nergens in dit boek, maar het is al vlug duidelijk dat achter de mysterieuze dame Maria Tesselschade schuilgaat, de artistiek getalenteerde, muzikaal en literair begaafde, mooie jongste dochter van de dichter Roemer Visscher. Bij haar geboorte had haar vader enkele schepen verloren in de buurt van het Waddeneiland Texel en had hij haar - voorwaar een vreemde gewoonte - de naam Tesselschade gegeven. Nu was het huis van Roemer Visscher een pleisterplaats voor kunstenaars allerhande. In 1623 dichtte Vondel als een hommage over
't zalig Roemers huis:
Wiens vloer betreden wordt, wiens dorpel is gesleten
Van schilders, Kunstenaars, van zangers, en Poëten
In dat huis moet de jonge Maria - Tesseltje was haar koosnaam - de spilfiguur zijn geweest. Kunstenaars allerhande droegen gedichten aan haar op. Hooft, Huygens, Bredero, Barlaeus dongen tevergeefs naar haar hand. Op 26 november 1623 trouwde ze, ongetwijfeld tot veel dichters- en schil- | |
[pagina 278]
| |
dersverdriet, te Amsterdam met een zeeofficier, Allart Jansz. Crombalch uit Alkmaar. Deels gestoeld op roddels die in de biografie van Brandt voorkomen en die vertellen dat Vondel, nadat hij en Maria weduwnaar en weduwe waren geworden, zich tot het katholicisme zou hebben bekeerd om een goed voetje bij haar te hebbenGa naar eind7, laat Croiset haar uitgroeien tot Vondels onbereikbare geliefde. Nog uitdrukkelijker komt Vondels twijfel aan zijn geloof aan bod. In maar liefst drie hoofdstukken (hoofdstuk 13: Nacht op de kale kamer; hoofdstuk 19: Jiftach; hoofdstuk 27: Een oude afvallige) laat Croiset Vondel zijn geloofstwijfels uit de doeken doen. Hij laat hem vertellen hoezeer hij afstand neemt van zijn oude ideeën, die hij in zijn leerdicht Bespiegelingen van Godt en Godtsdienst had uitgewerkt en waarin hij Lucretius, de filosoof-dichter van De Rerum Natura, frontaal had aangevallen. Croiset maakt van de oude Vondel niet alleen een twijfelaar, maar zelfs een aanhanger van Lucretius én van Spinoza, die hij helemaal in de lijn van de oude atomisten situeert. Via de debatten die in het Nederland van de zeventiende eeuw en vooral in de kringen rond de Leidse universiteit werden gevoerd over de nieuwe theorieën van Descartes, werd Vondel, zo lezen we verder, ‘geleerd om [z]ijn denken wiskunstiger aan te pakken’.Ga naar eind8 Op die manier tracht Croiset Vondel wat moderner te maken en dus toegankelijker en meer aanvaardbaar voor onze tijd. De historische Vondel was echter geen cartesiaan of spinozist. Wellicht had hij kennis gemaakt met het denken van Descartes in de kring rond de Antwerpse ex-jezuïet, Franciscus Van den Enden, die aan de Amsterdamse Singel een Latijnse school leidde waar ook Spinoza leerling is geweest.Ga naar eind9 Vondel wees de Cartesiaanse en Spinozistische denkwijze niet af omdat hij een aartsconservatief zou zijn, zoals vaak wordt beweerd. Hij wees haar af omdat hij niet wenste mee te gaan in de toenmalige mode om de wiskunde niet alleen op natuurkundige problemen (daarover was de meerderheid het eens), maar eveneens op ethische, religieuze en psychologische vraagstukken toe te passen. Uit het centrale derde boek van het leergedicht Bespiegelingen van Godt en Godtsdienst citeer ik een passage die in dit verband boekdelen spreekt: Maar om d'onsterflijckheit der ziele alleen door 't licht
Van reden en natuure, als in een veergezicht,
Te toonen aen 't verstant; dewijl des menschen oogen
Het wezen van de ziel geensins aenschouwen mogen;
Zoo zal een heusche my verschoonen, dat ick hier
Beknopt ben in 't bewijs, om niet dit zielpapier
Met klancken te beslaen, die krachteloos verdwijnen,
| |
[pagina 279]
| |
En meer scherpzinnigheên dan grontbewijzen schijnen.
De reden is te grof, die laegh langs d'aerde kruipt,
Het grontbewijs te dun, dat door de vingers druipt:
De middelmaet houdt stant. In 't stercken van een waerheit
Zoo nodig, dient gelet op bondigheit, en klaerheit;
Behoudens naer den aert der stoffe: want indien
Men hier de wiskunst eischt, om toonbaer te bediên,
Door maeten en getal, den eigen aert der zielen,
Die noit, als 't lijf, in 't lot der sterflijckheit vervielen;
Dat waer een onbescheit. Men eisch' geen' klaerder dagh
Van reden dan de zaeck natuurlijck geven magh,
En dit vermoeght een hart, dat niet, als ziende blinden,
Een tastbre reden eischt, die hier niet is te vinden.
(Bespiegelingen van Godt en Godsdienst iii, 999-1018)
Wie zich de moeite getroost om zich door het zeventiende-eeuwse Nederlands van Vondel te worstelen, ontdekt - wellicht tot zijn of haar verbazing - de analogie tussen diens kritische houding ten opzichte van het geloof in de wiskundige aanpak van grote existentiële vragen en de hedendaagse kritiek van heel wat filosofen op de eenzijdigheid van een louter wetenschappelijke, afstandelijke aanpak van wijsgerige problemen. Wie vanuit ‘a view from nowhere’ (‘als in een veergezicht’) het wezen van het menselijk innerlijk wil beschrijven en daarbij uitsluitend vertrouwen stelt in een louter meetbare, mathematische aanpak, vergist zich van onderwerp. Om te peilen naar het wezen van een werkelijkheid die niet louter empirisch verifieerbaar is, is de wetenschappelijke taal te weinig subtiel (‘te grof’) en haar argumentatie te dun. Ongetwijfeld zijn haar argumenten scherpzinnig (‘meer scherpzinnigheên’), maar niet diepzinnig en zachtzinnig genoeg (‘Het grontbewijs te dun, dat door de vingers druipt’) om een domein te betreden waarvoor zij niet geschikt is. Diezelfde kritiek lees je vandaag bij toonaangevende filosofen als Thomas NagelGa naar eind10, Charles TaylorGa naar eind11 en Akeel Bilgrami.Ga naar eind12 | |
Vondel of CroisetIn één van de laatste hoofdstukken laat Croiset Vondels nicht Agnes, die hem tot in zijn laatste dagen bijstond, haar ongerustheid uitspreken over de ketterse ideeën en amoureuze ontboezemingen die hij aan het papier wenst toe te vertrouwen: ‘Nu zet u [...] alles waar u uw hele leven voor gevochten hebt op het spel. Neemt u mij niet kwalijk dat ik me zo opwind, ik wil niet dat de mensen over u gaan kwaadspreken. Lieve Vondel, laat mij die papieren morgen verbranden.’Ga naar eind13 Maar Croiset houdt de regie stevig in handen en laat Joost van den Vondel ongebreideld zijn geheime gedachten uitwerken. | |
[pagina 280]
| |
Dat noemt Croiset immers het voorrecht van zijn vak: ‘als regisseur moet je in en tussen de regels de beweegredenen en emoties van de schrijver zoeken om zijn tekst te kunnen doorgronden en te doorvoelen’.Ga naar voetnoot14 Te lang zijn de beoordeling en interpretatie van het Vondel-oeuvre aan hoogleraren overgelaten, ‘terwijl de niet universitair geschoolde schrijver zijn werk al in de zeventiende eeuw voor opvoering had bestemd. Voor de openbaarheid.’Ga naar voetnoot15 Daarin heeft Croiset ongetwijfeld gelijk en door als acteur en regisseur de teksten van Vondel opnieuw tot leven te wekken, is hij dichter bij Vondel gekomen ‘dan ik ooit voor mogelijk had gehouden: hij werd familie.’Ga naar voetnoot16 De twijfels die hij Vondel toedicht mogen dan al eerder die van Croiset zelf zijn dan van de historische Vondel, de meeslepende evocatie ervan maakt zijn boek tot een meer dan lezenswaardig werk dat de lezer onweerstaanbaar aansteekt om Vondels lang verguisde teksten weer ter hand te nemen. |
|