| |
| |
| |
Ginette verstraete en liesbeth huybrechts
Participatie, kunst en design
Het Kolenspoor in Genk
Dit stuk fungeert als het tweede luik van een discussie gestart in het artikel ‘“Doe het zelf” in de stad: Over burgerparticipatie, politiek en esthetiek’ (Ginette Verstraete, in Streven, november 2017, blz. 915-926). In die vorige bijdrage werd beargumenteerd dat het participatie-discours in de Lage Landen vaak blijft steken in een idealistisch geloof in lokale bottom-up-initiatieven die tamelijk autonoom alternatieve stadspraktijken formuleren, los van of zelfs tegen de heersende politieke en economische macht. Tegelijk, zo werd gesteld, zien we onder beleidsmakers een toenemende wil tot top-down-institutionalisering van deze lokaal ingebedde burgerparticipatie, enerzijds in een streven naar meer democratische inspraak en efficiëntie van het beleid, anderzijds in een poging om te bezuinigen op overheidsdiensten. Wat de activistische groep ziet als een revolutionair nieuwe en meer democratische vorm van ‘samen-stad-maken’, beschouwen de politici als een perfecte invulling van meer responsabilisering van burgers in een tijdperk van minder staatsgesubsidieerde zorgverlening. De vraag rijst dan of er andere, minder utopische en meer genuanceerde, benaderingen van participatie kunnen worden ontwikkeld die het micro- en macroniveau, of bottom-up en top-down, samen - in relatie tot elkaar in plaats van tegenover elkaar - kunnen beschouwen.
Met behulp van Jacques Rancières begrip van ‘le partage du sensible’ betoogde het eerste artikel dat de relaties tussen micro en macro die in de discussie over burgerparticipatie centraal horen te staan niet alleen politiek en economisch zijn, maar ook cultureel. Het debat kan niet alleen gaan over
| |
| |
herverdeling van financiële middelen, verantwoordelijkheden, macht en beslissingsvermogen over verschillende actoren heen, maar dient te beginnen met een herformulering van het proces van participatie zelf: wie doet wat precies; hoe, waarmee en onder welke voorwaarden; en hoe zorgen we ervoor dat meer mensen toegang hebben tot hoe de zaken - inclusief participatie zelf - worden voorgesteld en zichtbaar en tastbaar (‘sensible’) gemaakt. Dat laatste aspect van zichtbaar en tastbaar maken is een cultureel-politieke kwestie die te maken heeft met taal- en verbeeldingsvermogen, met diversiteit in representatie en met de mogelijkheid om ook niet evidente zaken publiek zichtbaar en waarneembaar te maken. Vanuit die optiek begint een proces van burgerparticipatie met een breed georganiseerde deelname aan de manier waarop en de middelen waarmee participatie een collectieve vorm krijgt en wordt gedeeld en meegedeeld (‘partager’) op grotere schaal, in het volle besef dat dit proces van bemiddeling nooit voltooid kan en mag zijn.
Kunst en vormgeving zijn de domeinen bij uitstek waarin die kritische, reflexieve vorm van delen en deelname aan participatie gestalte kan krijgen. De vorige bijdrage citeerde in dat verband Claire Bishop over participatieve kunst, met name haar door Rancière geïnspireerde definitie van ‘bemiddeling’ (‘mediation’) tussen maker en publiek als de productie van objecten, woorden, beelden en situaties die mensen verbinden en activeren, maar ook altijd scheiden en verdelen, zodat er ruimte blijft voor observatie, experiment en een zekere openheid en pluriformiteit in het geheel.
In deze bijdrage willen we Bishops definitie verder onderzoeken. We willen met name aantonen hoe kunst maar vooral vormgeving een rol hebben te spelen in, en zelfs model kunnen staan voor, zo'n proces van burgerparticipatie waarin praktijk en reflectie op die praktijk verweven zijn terwijl mogelijkheden tot verandering en experiment centraal staan. In de benadering die wij voor ogen hebben is de relatie tussen macro en micro niet zozeer een oppositie tussen macht en verzet, top-down versus bottom-up, dan wel een ‘bemiddeling’ in - een vormgeving aan - inclusiviteit en diversiteit. Het gaat in onze visie op participatie om de permanente herverdeling van mogelijkheden en middelen tussen diverse actoren die vanuit verschillende perspectieven (micro en macro, economisch, sociaal, politiek, maar ook cultureel) een bepaald participatieproces benaderen en de contouren daarvan mede tot stand brengen.
We zullen onze uiteenzetting doen op basis van één casus waarbij één van de auteurs nauw betrokken was: die van het oude Kolenspoor in Genk, een stadsontwikkelingsproject met vertakkingen ver voorbij één enkele lokale plek, speler of discipline. Vanuit de specificiteit van deze complexe infrastructuur die het Kolenspoor was en is, ontstaat er een gelaagd participatieproces dat zich in zijn diversiteit van specifieke elementen ‘van overal’
| |
| |
niet gemakkelijk laat begrijpen en generaliseren. We zijn daarom ook minder geïnteresseerd in de ontwikkeling van een theorie dan in het reflecteren op een casusspecifieke methode die inzichten kan leveren voor vergelijkbare projecten.
| |
Het kolenspoor
De Andere Markt (dam) is een Urban Living Lab in Genk onder leiding van Liesbeth Huybrechts, in samenwerking met een groep onderzoekers van de luca School of Arts en de faculteit Architectuur van de Universiteit Hasselt en medewerkers van de stad Genk. dam organiseert projecten rondom de toekomst van werk in de regio. Na de sluiting van Ford Genk in 2014 is dat het primaire agendapunt voor zowel de bewoners, de politici als de bedrijven. dam wordt gesponsord door de universiteiten, de Stad Genk en de Europese Unie, meer bepaald het Joint Programming Initiative Urban Europe en het Marie Curie itn (fp7 en nu Horizon 2020), dat onderzoek stimuleert op het vlak van duurzame en leefbare steden.
In een van de projecten werkt dam sinds september 2015 op grotere schaal samen met de Vlaamse overheid, de Stad Genk, Plusoffice Architects uit Brussel, Delva landschapsarchitecten uit Amsterdam en recenter ook het bureau voor urbanisme Buur uit Leuven aan een onderzoek naar nieuwe kansen voor het oude Kolenspoor in Genk.
Afbeelding 1: Kolenspoor Genk. Fotograaf Boumediene Belbachir
| |
| |
Afbeelding 2: Kaart Kolenspoor. Gemaakt door Plusofficearchitects, DELVA landscape architects, Living Lab De Andere Markt i.s.m. Stad Genk, Stedenbeleid Vlaanderen en Thuis in de stad.
Het oude Kolenspoor in Genk betreft de zes kilometer lange spoorweglijn die de verschillende mijnsites van Winterslag, Waterschei en Zwartberg met elkaar verbindt. Langs die as werden ooit mijnwerkers en steenkool vervoerd. Nu liggen er naast de terrils ondertussen ook het cultuurcentrum C-Mine, het Thorpark, allerlei natuurgebieden, voetbalclub krc Genk, meubelgigant Ikea, professionele bio-boeren en de Biomista van Koen Van Mechelen - een labo waarin wordt geëxperimenteerd met biodiversiteit, kunst en erfgoed. We kennen Van Mechelen van zijn Cosmopolitan Chicken Project waarin hij kippen uit de hele wereld kruist. De fysieke ader van de regio ligt er sinds de sluiting van de mijnen in de jaren zestig op bepaalde plekken verlaten en vervallen bij en het is de bedoeling van het stadsbestuur om de hele lijn weer te ‘activeren’ als een sociale en materiële verbindingslijn tussen stad en regio waarlangs lokale economie, toerisme, mobiliteit (fietsen wandelpaden), natuurlandschap, alternatieve energievoorziening, sport en kunst en cultuur in relatie tot elkaar worden ontwikkeld.
Daar waar het stadsbestuur, de provincie en het Vlaamse gewest bezig waren met het grote plaatje (en het bijbehorende geld), was het de taak van de designers en architecten van dam om aansluiting te garanderen bij wat er bottom-up en organisch in al die jaren langs het oude kolenspoor was gegroeid. Het team ging dus op pad langs het spoor, bracht in kaart wat er allemaal fysiek te zien, horen en doen was, nam foto's, maakte kaarten en filmpjes, interviewde omwonenden en maakte een informele economie en ecologie langs het spoor zichtbaar: allerhande volkstuintjes, Turks-Bel- | |
| |
gische voetbalclubs, kantines, compostplekken, schapenweiden, maar ook private achtertuinen en garages.
Op de website van Delva architecten wordt het project als volgt omschreven:
De kracht van de stad zit in de vele kleine spelers (micro-economieën) die niet direct zichtbaar zijn, maar samen een enorme economische kracht hebben. Het tracé als duurzame kans om uitwisseling te creëren tussen deze micro-economieën en het groter netwerk. We ontdekken de kleine krachten door met [De Andere Markt] de wijk in te gaan. Tegelijkertijd wordt in workshops gesproken met de experts die betrokken zijn bij de ontwikkeling van Genk. Zo ontmoeten top-down en bottomup elkaar, met het Kolenspoor als verbinder.
Bijzonder aan dit project is dat er tijdens de ontwikkeling van manieren van delen en deelnemen rondom het Kolenspoor vele praktijken worden samengebracht: stads- en landschapsontwikkeling, historisch en sociaal onderzoek, burgerparticipatie, dialoog, reflectie en verbeelding. Verschillende actoren uit de samenleving worden gevraagd te ‘participeren’ in de verbeelding van een gedeeld toekomsttraject voor Genk op basis van hun kennis, ervaring, en de informatie op tafel. Het participatieproces werkt horizontaal en verticaal, micro en macro: met verschillende etnische gemeenschappen evenzeer als met beleidsmakers, grote en kleine ondernemers, universiteiten, voetbalclub Genk, en culturele instellingen als C-Mine, de Biomista van Van Mechelen en the Arch van Construct Lab. Het kolenspoor, een infrastructuur van meer dan zestig jaar oud met een zeer gelaagde en wijd vertakte geschiedenis in de regio, is de leidraad naar een pluriforme visie op de toekomst.
De designers en architecten nemen als uitgangspunt het idee dat je een bepaalde visie op de stad en haar bewoners niet top-down in een ontwerp laat sluipen, maar dat je die visie zichtbaar maakt en in een interactie laat treden met een diversiteit aan aannames en perspectieven van boven- en onderuit. Zo worden reflectie en praktijk samen ontwikkeld en getoetst in een proces waarin zoveel mogelijk de vaardigheden en mogelijkheden van verschillende deelnemers worden aangesproken. Centraal in een aantal workshops binnen het project staat de vraag wat mensen zien, kunnen en willen; hoe ze die wensen vanuit hun vaardigheden kunnen visualiseren, representeren en communiceren in relatie tot wat er al rondom het spoor gebeurt. Die veelheid aan visies en vaardigheden worden tot onderdeel gemaakt van het ontwerpproces voor de regio. Dat heet dan ‘participatief design’ (zie Afbeelding 3).
| |
| |
beelding 3: Workshop 1 Kolensporen rond het tapijt. Fotograaf: Boumediene Belbachir
Er wordt daarbij onder leiding van dam heel veel ‘gemedieerd’ en dat brengt het ontwerpproces dicht bij de participatieve kunst zoals Bishop het ziet: er wordt getekend, gefotografeerd, geschreven, gepuzzeld en soms worden ook objecten en kaarten gemaakt. Esthetiek in de zin van schoonheid is minder belangrijk dan de esthetiek van interactie, delen, meedelen, herverdelen, publiek zichtbaar en tastbaar maken. Centraal staat de toewijding aan de collectieve vorm-geving in de brede zin van het woord, en het proberen te verbinden van wat zich niet gemakkelijk laat verbinden.
Laten we één object in het proces van bemiddeling van nabij bekijken, het leren tapijt (zie Afbeelding 4), en ontrafelen welke vormen van participatie in en door het tapijt ontstonden, ver voorbij de oorspronkelijke workshops op locatie.
Het leren tapijt speelde een grote rol in het samenbrengen van de verschillende ‘belanghebbenden’ rond de verbeelding van de toekomst van het spoor. Het leer betrof restmaterialen geschonken door een lokale meubelmaker. Daarmee werd de kaart van de regio in een eerste versie genaaid op basis van wat het onderzoek tot dan had opgeleverd. De kaart werd aan de deelnemers van de workshop geleverd in drie grote delen. (Een vierde deel had nog geen functie, maar opende mogelijkheden tot connecties voorbij het spoor in en om de stad.) Ieder stuk leer representeerde een deel van het spoor met een bijbehorend mogelijk toekomstscenario rond een thema dat voortvloeide uit het veldwerk: Waterschei/voedsel, Zwartberg/energie, Winterslag/maakindustrie.
| |
| |
Afbeelding 4: Leren tapijt. Fotograaf Liesbeth Huybrechts
Drie groepen actoren, drie plaatsen, drie thema's en scenario's, drie stukken kaarten en verschillende kleine stukjes leer. De opdracht van dam aan elke groep luidde: hoe zou je de kaart over jouw plek anders willen ordenen, welke nieuwe verbindingen zou je willen maken, en welk nieuw scenario volgt daaruit? Deelnemers konden met krijt schrijven, herplakken, herknippen. Vervolgens kwamen de drie groepen samen, werden de stukken naast elkaar gelegd, opnieuw herschikt en over het geheel werd gepraat. De scenario's werden vervolgens opnieuw aangepast. In een tweede workshop werden die verschillende stappen allemaal nog eens herhaald. Het tapijt was een soort mapping tool in het proces en gaf mee vorm aan de interactie tussen mensen en hun toekomstige omgeving. Zo werden in de groep rond voedsel vooral lederen elementen toegevoegd aan de kaart: actoren waarmee nog gesproken moest worden in de toekomst, initiatieven die ze wilden ontwikkelen zoals het samen opstarten van een coöperatieve in een onderbenutte kerk. In de groep rond energie werd met het leder vooral verder gewerkt aan het spoor als een ring voor mobiliteit per trein, fiets of elektrisch aangedreven voertuig, in relatie tot het dna van Genk als stad en leefwereld voor bewoners.
We kunnen gerust zeggen dat het tapijt als een ‘bemiddeling’ fungeerde, waarin groepen mensen met verschillende functies samen kwamen en toekomstscenario's rondom het spoor ontworpen. Maar het tapijt lag ook tussen verschillende groepen in, hield ze op afstand tegenover elkaar, geheel in de lijn van Bishops citaat uit de vorige bijdrage, waarin ze het ‘medium’ definieert als ‘[h]etzelfde ding dat ze verbindt, moet ze ook scheiden’ (blz. 279). Er moest herhaaldelijk opnieuw worden gepraat, gekeken, geplakt, geknipt... om de collectieve visie op het Kolenspoor gestalte te geven. Het resultaat is
| |
| |
een patchwork in vier delen, een assemblage in de vorm van een gescheurde kaart. Laten we die scheuren eens van nabij bekijken.
Het naaien van de kaart was in handen van een groep vluchtelingen, Studio Refugee onder leiding van Sarah Rombauts (een afgestudeerde productdesigner aan de luca School of Arts). De Studio ontwikkelde design, weven en storytelling als manieren van maatschappelijke integratie van vluchtelingen. Rombauts was ook deelnemer in de studie rondom het Kolenspoor en richtte zich daarin op de ontwikkeling van het spoor als facilitator voor duurzame materialenstromen. Studio Refugee werkte een aantal maanden samen met dam en naaide in die periode de eerste versie van de kaart bij elkaar. De studio zou ook de eindversie van het geheel maken, maar dat is tot op heden niet gebeurd. De positie van de studio in het proces was van in het begin zeer dubbel: tegelijk centraal en marginaal. De vluchtelingen naaiden verschillende fragmenten tot een eerste ontwerp samen, en produceerden op die manier een zekere cohesie (ze hadden een centrale rol); maar de vluchtelingen waren zelf niet op de debatsessies aanwezig en hadden strikt genomen geen stem in de elementen die ze samen naaiden (ze waren marginaal).
De huidige vorm van het tapijt vertoont duidelijke sporen van die dubbele positie tussen centrum en marge, aan- en afwezigheid: de afwezigheid van verbindingen tussen de vier delen van de kaart (die de vluchtelingen nog moeten voltooien) doorkruist het centrum, zowel horizontaal als verticaal. De randen of marges liggen in het centrum, daar waar dingen samenkomen maar ook uit elkaar vallen. In zekere zin vormen die lijnen in het midden breuklijnen in handen van vluchtelingen die geen duidelijke positie hebben in het participatieproces en bij uitbreiding in onze samenleving. Ze zijn centraal en marginaal, aanwezig en afwezig. Om het met Rancière te zeggen: hier ligt een ‘partage du sensible’, een (her)verdeling van wat waarneembaar is, een verdeling die de ordening letterlijk doorbreekt, en die wijst naar de gaten in onze maatschappelijke orde, maar ook naar de mogelijkheden waarop het participatieproces kan inspelen.
Het leren tapijt toont dat er niet zoiets is als gemakkelijk samen participeren rondom een ontwerp. Participatief ontwerp brengt in dit geval moeilijke politieke vragen aan de oppervlakte, zoals: ‘Waarom is dit tapijt niet één geheel, waarom is het niet af?’ Het antwoord brengt ons terug bij de definitie van participatie als iets dat deelt en verdeelt (Rancière, Bishop). Studio Refugee heeft uiteindelijk geen doorstart kunnen maken en daarom is er geen subsidie meer om alles af te ronden. Als Studio Refugee is ontbonden omdat de diversiteit van die bepaalde groep (van nog niet (h)erkende ‘burgers’) niet te vertalen was in een organisatiemodel dat aansloot bij bestaande subsidiekaders voor participatie, dan zijn daarmee de grenzen van
| |
| |
deze participatievorm blootgelegd en dringen andere vormen zich op.
De case van dam laat ons toe de complexiteit van het participatieproces te illustreren. Participatieve kunst en ontwerp spelen hun rol door te tonen en tastbaar te maken hoe participatie mensen laat delen en verdelen en zo heterogeniteit produceert, vaak ver voorbij het oorspronkelijke kader. Meer bepaald ‘bemiddelt’ dit tapijt in de diversiteit van stemmen, óók door tastbaar te maken wie nog niet betrokken is in het proces.
De grote tussenruimtes die de vluchtelingen op het tapijt - in de collectieve verbeelding van een toekomstig Kolenspoor - hebben achtergelaten, maken een andere precaire geschiedenis van arbeid in Genk tastbaar: die van de mijnwerkers die jarenlang onzichtbaar ondergronds de grondstof leverden die de economie en welvaart van België samenhield. Velen van hen waren migranten. Nadat zij werden afgedankt in de jaren zestig stortte de boel in Limburg in elkaar en moest de assemblagefabriek van Ford Genk werk bieden aan meer dan tienduizend werknemers. Sinds de recente sluiting van dit icoon van industrieel (auto-)ontwerp rijst in de regio de vraag naar de kracht van de kleine spelers binnen creatief ontwerp en design, als motor van innovatie en nieuwe werkgelegenheid. Studio Refugee fungeerde als een van de vele collectieven die misschien een opstap kunnen bieden naar een mogelijke nieuwe economie. Het tapijt toont echter een ongemakkelijk toekomstscenario. Met het stopzetten van het naaiatelier blijkt eens te meer dat kunst en ontwerp niet de wonderdokters zijn die de scheuren in het sociale weefsel zullen helen. Er zijn meerdere spelers nodig op meerdere niveaus, en meer of andere middelen voor toenemende diversiteit.
Maar deze casus laat ook zien dat net als de gekruiste kippen van Koen Van Mechelen, ontwerp en kunst wel nieuwe horizonten kunnen openen door een positie in te nemen tussen verschillende niveaus en productievormen evenals tussen verschillende sectoren en actoren, en zo nieuwe kruisbestuivingen voor Genk mogelijk te maken. Met het Kolenspoor als veelvormige historische, sociale, symbolische en materiële as in de regio liggen er allerlei mogelijke verbindingen voor ontwerp en kunst: bijvoorbeeld met het naaiwerk van vluchtelingen, de voedselproductie van vele etnische gemeenschappen, het circulaire hergebruik in de kringloopwinkels, de commerciële meubelproductie van Ikea, het ontwerp van architecten, en de exposities in lokale en internationale cultuurinstellingen. Het tapijt was ondertussen te zien in C-Mine in Genk, Z-33 in Hasselt en de architectuurbiënnale van Rotterdam.
Omgekeerd heeft deze dynamische herpositionering van kunst en ontwerp ook gevolgen voor de andere spelers in Genk en omgeving en wordt er een onvoorziene productiviteit in de regio op gang gebracht. Doordat het tapijt (en andere ontwerpmatige interventies) mogelijke kruisverban- | |
| |
den in de toekomst tastbaar maakte, zijn er vervolgens diverse constellaties ontstaan. Zo hebben de deelnemers aan de workshops over voedsel intussen tijdelijke constructies gerealiseerd samen met de architectuurstudenten van de Universiteit Hasselt op de locaties die op het tapijt waren genaaid. En op beleidsniveau is een projectaanvraag in ontwikkeling om een aantal voedselknooppunten langs het spoor te realiseren in samenwerking met allerlei grote en kleine spelers die geleidelijk betrokken zijn geraakt in het ontwerpproces.
| |
Conclusie
Is er een nieuwe rol voor kunst en design in onze participatiemaatschappij? Jazeker, maar niet in hun oude vormen: niet als avant-garde tegen de samenleving (de positie die de kunst nogal verkiest); en ook niet als louter commerciële dienstverlening aan city-marketing (een positie die design en ontwerp vaak toegeschoven krijgen). De case van de Andere Markt toont dat kunst en design gezamenlijk de rol kunnen krijgen van assemblage en assemblée. Dit is het domein waar verschillende actoren en sectoren op micro- en macroniveau samen worden gebracht - politiek, economie, maatschappij, ruimtelijke ordening, cultuur - terwijl er genoeg tussenruimte blijft voor reflectie, en om te discussiëren, van strategie te veranderen, nieuwe spelers aan te spreken en andere scenario's voor herverdeling te ontwerpen. Om die fragiele assemblage beheerd door kunst en design duurzaam te maken moet de politiek haar faciliteren, aldus Luc Huyse geciteerd in de vorige bijdrage. Inderdaad, maar niet via de top-down partijpolitiek in haar huidige vorm. Er is - zo toont de casus - vooral een divers samengestelde participerende overheid nodig die constructief ‘meedoet’ met andere actoren, die inzet op inclusiviteit en diversiteit en die, waar nodig, extra financiële ondersteuning garandeert. Anders vallen de meest kwetsbare groepen, waaronder de makers zelf, tussen de naden van het tapijt.
| |
Literatuur
Claire Bishop, Artificial Hells. Participatory Art and the Politics of Spectatorship, Verso, Londen, 2012. |
Luc Huyse, De democratie voorbij, Van Halewyck, Leuven, 2014. |
Jacques Rancière, The Politics of Aesthetics. The Distribution of the Sensible, vertaling Gabriel Rockhill, Continuum, Londen, 2009 (2004). |
|
|