| |
| |
| |
Aniek X. Smit
Allemaal expat
In de zomer van 2016 werd op de sociale media bericht over de ‘rijen Britse expats’ voor gemeentekantoren van enkele rijke randgemeentes in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Zij zouden in reactie op de Brexit-stem het Belgische staatsburgerschap willen aanvragen of zich toch op zijn minst willen informeren over de consequenties die de uittreding van Engeland uit de Europese Unie voor hun verblijfsstatus zou hebben. Zoals één Britse expat in een interview met De Morgen stelde, was het toch ietwat paradoxaal dat de hele Brexit-campagne om migratiethema's had gedraaid terwijl nota bene zij nu in hun bewegingsvrijheid werden beperkt. Uiteraard was het de meeste van de Brexit-stemmers dan ook niet om hun ‘eigen’ arbeidsmigranten in het buitenland te doen. Deze expats werken voor Europese instellingen en internationale organisaties als de navo en worden doorgaans niet als migranten gezien. Zij wonen in de betere wijken en buitenwijken van Brussel, kunnen zich in het Engels prima redden (behalve misschien bij dat ene gemeentekantoor) en houden hun Britse cultuur hoog tijdens pub crawls en crickettoernooien. Hoe verhoudt deze groep van migranten in het buitenland zich dan tot de migranten at home? Het feit dat er Britse expats overwegen om voor het Belgische staatsburgerschap te kiezen, doet toch vermoeden dat zij zich niet alleen maar op Groot-Brittannië oriënteren als het om hun carrière en persoonlijke leven gaat. Hoe patriottistisch is de expat, of, hoe kosmopolitisch is de migrant?
Hoewel de expat als concept nogal glibberig is en lang niet iedere Brit in België zich als zodanig zal omschrijven - omdat zij gemengd gehuwd zijn, zich voor langere termijn vestigen, het simpelweg een negatief imago vinden of wel degelijk nauwere banden met hun tijdelijke land van vestiging onderhouden -, is de term vooral problematisch om te gebruiken
| |
| |
omdat het niet echt een categorie in het immigratierecht is. Hoogstens is het een categorie binnen arbeidscontracten en wijst deze op de extra toelagen en vergoedingen bij uitzending naar het buitenland. In de volksmond weet men echter meestal wel wie bedoeld wordt met de expat. Het is de model-migrant die zich op basis van zijn tijdelijke verblijf, klassepositie en etniciteit onderscheidt van de ‘echte migrant’. Om hen als groep te kunnen identificeren en meer te weten over hun plek in het Europees breed gevoerde immigratiedebat, zal ik in dit essay een blik werpen op de wetenschappelijke literatuur over expats. Daarbij ga ik in een drietrapsraket de Nederlandstalige onderzoeken, het internationale onderzoek en de historische literatuur af. Dit alles om aan te geven dat ‘expat’-zijn geen eenduidige identiteit is die op basis van verblijfsduur, klassepositie of etniciteit te onderscheiden is. Eerder nog gaat het om een kruispunt waarop een aantal van deze kenmerken elkaar ontmoeten, maar ook bij de minste of geringste wijziging - zoals de Brexit en de daarmee gepaard gaande migratiebeperkingen - weer kunnen verschuiven. Dit is volgens mij belangrijk, omdat het label in de hedendaagse migratierealiteit als onderscheidmaker tussen andere migrantengroepen aan betekenis inboet, en misschien zelfs moet worden losgelaten.
| |
Expats als nieuwe klasse
Het onderzoek naar expats wordt zowel in België als in Nederland gekenmerkt door een nadruk op expats als nieuw fenomeen. Het Nederlandse Centraal Bureau voor de Statistiek (cbs) noemde hen in een rapport over migratie naar Nederland in 2000 zelfs al eens de ‘nieuwe gastarbeiders’: hoogopgeleide migranten uit westerse landen. Het zijn vooral sociologen en geografen die bij ons deze groep bestuderen en hun migratiebewegingen in het kader van de globalisering en de internationalisering van de arbeidsmarkt plaatsen. De nadruk ligt op hun positieve en onmisbare bijdrage aan de kenniseconomie en zij worden geroemd om hun skills en flexibiliteit. De meeste van deze onderzoeken richten zich overwegend op steden die expats aantrekken, alwaar zij worden gezien als een nieuwe klasse van bewoners en consumenten. Zij kunnen in de context van het gentrificatiebeleid met hun relatief hoge inkomen en kosmopolitische levensstijl een bijdrage leveren aan het revitaliseren van bepaalde stadswijken en uitgaansgebieden, en betalen mee aan de lokale belastingen. Bovendien trekken expats meer expats aan, zo luidt het credo van stedelijke beleidsmakers.
Hoewel veel van dit onderzoek zich, in plaats van zich te baseren op langetermijnanalyses, concentreert op het heden en op de toekomstbelofte die van de expat uitgaat, zijn er ook enkele Belgische en Nederlandse on- | |
| |
derzoekers die kanttekeningen plaatsen bij de impact van expats op de stad. Zo wordt er ook gekeken naar de mogelijke negatieve invloed van expats op het niveau van de huurprijzen in Nederlandse steden of de milieu-impact van het drukke verkeer rond bepaalde Europese instellingen in Brussel. Zo stelden sociologen Erik Corijn en Adrian Favell in afzonderlijke studies aan de orde dat er wellicht meer en op langere termijn van de aanwezigheid geprofiteerd zou kunnen worden als de stad in brede zin exclusiever wordt. Wanneer expats, zoals journaliste Caroline de Gruyter in haar op interviews met expats gebaseerde boek De Europeanen schrijft, bijvoorbeeld altijd blijven terugkeren naar de stad en er zelfs actief worden in buurtbewegingen, hoort de stad dan niet méér bij hen (en andersom zij bij de stad) dan gedacht wordt? Ook sociologische studies van expats in Rotterdam en Den Haag tonen aan dat zij net als andere migranten op het vlak van politieke en maatschappelijke participatie banden aangaan op lokale en transnationale schaal. Dat de ontvangende samenleving daar in het geval van migranten direct graadmeters van integratie in ziet, maar in het geval van expats uitingen van hun kosmopolitische identiteit, duidt erop dat er met twee maten wordt gemeten. Je kunt je afvragen hoe anders de verkiezingsavond van de Amerikaanse Democrats Abroad in het luxe Kurhaus in Den Haag is van de flyeracties van de Turkse ak-partij in Antwerpen of Rotterdam? Verschilt de perceptie omdat de expat uiteindelijk een terugkeer naar het thuisland beoogt, terwijl de ‘echte migrant’ hier een toekomst heeft?
Vaak is de verblijfsduur van expats maar relatief en verschilt het sterk per nationaliteit hoe lang men bepaalde politieke rechten in het buitenland behoudt en of die te combineren zijn met het opbouwen van nieuwe burgerrechten in het land van vestiging. Zo geldt voor Britse expats dat zij tot een maximum van vijftien jaar na hun vertrek naar het buitenland nog kunnen stemmen in het thuisland, maar via relatief trage methoden. Belgische proteststemmen zijn tegen deze vorm van thuislandpolitiek nog niet gehoord. De politieke identiteit van de migrant wordt duidelijk anders gezien dan die van de expat. Dit vertaalt zich ook naar het wetenschappelijk onderzoek. Het onderzoek naar migranten geschiedt veelal in een natiestaatkader, meestal dat van het ontvangende land, terwijl expats op wereldschaal worden bestudeerd. Zij zijn geen toekomstig, hoogstens een voormalig staatsburger. Zij zullen geen aanspraak maken op sociale voorzieningen of hun politieke recht doen gelden. De expat lijkt een wereldburger gestript van enkele belangrijke burgerrechten en democratische rechten. Hoe ideaal is dat?
| |
| |
| |
De expat als kosmopoliet
Het vraagstuk over de expat als burger buiten de landsgrenzen (letterlijk betekent ex-patria ‘weg van het vaderland’) houdt ook internationale onderzoekers bezig. Vooral sociologen en antropologen bestuderen de identiteitsbeleving van de expat en vragen zich af of zij door hun footloose bestaan wellicht een post-nationaal of kosmopolitisch burgerschap ontwikkelen. De bekende socioloog Leslie Sklair onderscheidde hen in 2001 zelfs als een aparte sociale groep, de transnationalist capitalist class. De meeste onderzoeken op basis van etnografisch en interviewmateriaal wijzen echter juist op de groeiende heterogeniteit binnen de expatgemeenschap, wat het onmogelijk maakt hen op basis van hun inkomenspositie of levensstijl als ‘klasse’ te categoriseren. Expats zijn nu ook afkomstig uit niet-westerse landen, komen steeds vaker zonder hun gezin, en ook vrouwen zijn steeds meer vertegenwoordigd. Door de flexibiliserende arbeidsmarkt gaat het hier ook om kortere uitzendingen van slechts enkele maanden in plaats van het oude gemiddelde van 3 tot 4 jaar, en krijgen de expats daarbij niet langer allerlei voorzieningen (huisvesting, internationaal onderwijs) vanuit hun werkgever vergoed. Maakt dit de expat, juist als niet-migrant en niet-burger, niet juist ook een steeds kwetsbaardere groep?
Hoewel deze onderzoekers wel meer aandacht vragen voor de gelaagde identiteit van expats bij werkgevers en beleidsmakers, presenteren zij hun reiservaring, meertaligheid en flexibiliteit wel vooral als een verworvenheid. Dat dit echter niet in iedere context tot een ‘kosmopolitische’ levensstijl leidt en dat het contrast met de manier waarop het ‘kosmopolitische kapitaal’ van andere migrantengroepen wordt gewaardeerd wederom groot is, wordt slechts door een enkeling naar voren gebracht. Zoals de Britse onderzoeker Uma Kothari constateert op basis van afzonderlijke onderzoeken naar koloniaal ambtenaren, ontwikkelingswerkers en straathandelaren, maken zij op vergelijkbare wijze gebruik van internationale kennis en netwerken, maar wordt dit bij de eerste twee groepen als een uit ervaring opgebouwde skill en eigen verdienste gezien, terwijl het bij de laatste groep als ‘traditie’ en ‘cultuur’ wordt geïnterpreteerd.
Zij is van mening dat in werkelijkheid juist de laatste groep hun kosmopolitisme veel strategischer inzet. Daarnaast wordt in studies van westerse expats in de Global South vaak gewezen op de sterke parallellen die hun luxe en geïsoleerde levensstijl met de koloniale tijd vertoont. Zelfs wanneer er nu geen juridische beperkingen meer zijn voor lokale integratie en contacten, blijven expats doorgaans door de kloof tussen arm en rijk, maar ook door eigen voorkeuren, vasthouden aan een afgescheiden levensstijl. De antropologen Anne Meike Fechter en Heather Hindman plaatsen terecht vraagtekens bij de praktijk van ontwikkelingswerkers die na hun uren
| |
| |
‘in het veld’ terugkeren naar hun zwaarbeveiligde compounds. Hoe moreel verantwoord is het dat zij enerzijds armoede bestrijden, maar anderzijds de inkomensongelijkheid met hun lokale collega's accepteren? Voor veel werkgevers die deze expats uitzenden is de afweging belangrijker dat ‘echte integratie’ te veel tijd kost en hun werknemers zich beter kunnen bezighouden met de kennisoverdracht. Maar waar kenden we dat ook alweer van? De gastarbeiders die na hun uren aan de fabrieksband later nog wel eens het Nederlands zouden leren, kregen uiteindelijk zelf de schuld van hun gebrekkige integratie. Natuurlijk is het eerder genoemde talent ook niet zomaar aan te trekken en over te halen om een carrière en gezinsleven in het thuisland op te zeggen, zonder dat daar bepaalde andere zekerheden of extra's tegenover staan. Zij formuleren daarbij echter hun eisen, niet de ontvangende samenleving of hun lokale collega's - en hun vakbonden - zoals we bij andere migrantengroepen zagen.
Wellicht gaat het hier dus toch om een klasseverschil en worden bepaalde kennis en vaardigheden nu eenmaal wel op waarde geschat in de ene context en niet in de andere. Uiteraard moet ook hier wel worden ingezien dat internationale standaarden voor diplomawaardering en taaltests voor universiteiten en immigratieprocedures veelal vanuit het Westen worden vastgesteld en het dus lang niet voor iedere migrant vanzelfsprekend is dat meertaligheid en transnationale netwerken in je voordeel werken. Dit is ook de kritiek die klinkt in studies over de migratie van medici en wetenschappers, waarin gewezen wordt op het verschil dat zelfs in benaming gemaakt wordt tussen ‘expats’ en ‘medische professionals’ die van Noord naar Zuid reizen en ‘stagiairs’ en ‘trainees’ die van Zuid naar Noord reizen, ongeacht werkervaring of opleidingsniveau. Uiteraard gaat het hier in sommige gevallen ook werkelijk om studentenmigratie, maar soms reist men ook uit gebrek aan andere migratiekanalen onder die noemer westwaarts. Kosmopoliet of migrant word je soms dus ook gemaakt.
| |
De expat, dat zijn wij...
Wellicht is het expat-fenomeen dus niet alleen te begrijpen op basis van de tijdelijkheid van de migratie of de klassepositie van de migrant, maar moeten wij enige afstand in de tijd nemen. Wie waren de expats in het verleden en hoe identificeerden zij zich toen? Waren zij staatsburgers of migranten, en was er toen ook al sprake van globalisering? Het meeste historisch onderzoek naar groepen die nu als expats zouden tellen, zoals rondreizende diplomaten, legerofficieren, missionarissen of ingenieurs, beschouwt hen niet als één migrantengroep. Meestal ligt de nadruk op hun professionele identiteit en de mate waarin zij hun technische kennis en vaardigheden
| |
| |
wisten over te dragen in het kader van een specifieke politieke of religieuze missie - niet zelden in de koloniale context. Zoals de Britse socioloog Erik Cohen (1977) stelde in een van de eerste historische overzichtsstudies naar expats voor en na dekolonisatie, kenden expats een soort ‘permanente tijdelijkheid’. Zij zouden na het afronden van hun werk terugkeren, of - als zij toch bleven hangen - altijd bereid zijn om terug te keren naar het land van herkomst of verder te reizen. Zoals het trauma van de dekolonisatie en de gedwongen repatriëring van grote groepen Belgische en Nederlandse expats naar het ‘moederland’ in de jaren vijftig en zestig laat zien, lag de werkelijkheid vaak een stuk ingewikkelder. Het feit dat er nog vele online en offline communities bestaan waar deze koloniale expats hun nostalgie over de verloren levens van weleer vieren, en hoe dit ook in de populaire cultuur zijn sporen nalaat, is veelzeggend. De expat keert blijkbaar ook ergens naar terug en heeft zowel tijdens het verblijf in het buitenland als bij thuiskomst ook een functie in het nationale identiteitsverhaal. Dat zij zich daar zelf overigens niet per se toe geroepen voelen, blijkt wel uit het feit dat zij zo op elkaar en hun oude netwerken zijn gericht. Iets wat overigens ook voor nieuwe generaties expats geldt, die elkaar via alumni-organisaties en pensioenverenigingen - of gewoon met vrienden - op reünies blijven treffen om herinneringen te kunnen ophalen en zich begrepen te voelen. Een Nederlandse expat die ik interviewde over haar tijd in Indonesië, zei: ‘Je hoeft hier niet aan te komen met verhalen over hoe leuk het daar was of hoe goed je het getroffen had met je dienstmeisje, je mooie auto of een vrijstaand huis. Men was al snel jaloers.’
Het besef dat de expat dus ook onderdeel uitmaakt van een nationaal ‘wij’ - en de expat dus niet zoals de migrant als ‘ander’ buiten dat nationale identiteitsverhaal wordt geplaatst, moet ons helpen het begrip van beide categorieën te verbreden. Ik ben er niet op uit om in dit artikel het gezicht van de expat te redden. Ik zou veeleer het begrip ‘migrant’ verbreden, en tonen hoe weinig het label ‘expat’ eigenlijk zegt. Uiteraard is het voor onderzoekers handig om een analytische categorie te hebben waarmee naar het verleden gekeken kan worden, maar - zoals ik eerder samen met migratiehistoricus Leo Lucassen (2015) voorstelde in een artikel in het Journal for World History: is het dan niet nuttiger om uit te gaan van de structuren waarbinnen deze groepen zich bewegen, in plaats van de kenmerken van de migranten in kwestie? Zijn het wel verblijfsduur, klasse of etniciteit die de expat onderscheiden van andere migrantengroepen, of was het eerder een overeenkomstige factor, namelijk het werk waarvoor zij migreerden? Wij stelden voor om ten aanzien van uiteenlopende beroepsgroepen, zoals militairen, missionarissen en ontwikkelingswerkers van ‘organisationele’ of ‘organisatie-migranten’ te spreken. Ongeacht hun opleidingsniveau, in- | |
| |
komenspositie of etniciteit kan dan worden gekeken naar hoe werkgevers hun migratie- en vestigingsproces sturen. Dit niet omdat de natiestaat uit beeld is verdwenen, maar omdat de werkgevers via ‘expat packages’ (secundaire arbeidsvoorwaarden en bonussen) een andere positie voor de expat ten overstaan van andere groepen migranten en burgers verzekeren. Deze benadering maakt het ook mogelijk om expats door de tijd en in verschillende geografische locaties te bestuderen.
Zoals historici Ulbe Bosma en Kees Mandemakers in hun onderzoek naar het Nederlands-Indische migratiecircuit reeds lieten zien, kon het profiel van de Indiëganger bijvoorbeeld sterk verschillen wat betreft herkomstregio, leeftijd en opleidingsniveau, en daarmee hun motief om naar de kolonie te vertrekken. Niet zelden ging het ook hier om het verlangen naar een beter leven. Maar doordat velen van hen door hun werkgever de status van ‘uitgezondene’ werd gegeven en zij ook in de beeldvorming in de koloniale samenleving de status van ‘trekker’ kregen, hadden zij een verheven positie ten aanzien van lokale collega's - Nederlands of Indonesisch. Zelf als zij terugkeerden voor verlof naar Nederland, bracht dit nog privileges met zich mee. Het zou interessant zijn om in de Belgische context een vergelijkbaar onderzoek uit te voeren, ook omdat het begrip van de expat van toen - en zijn positie in het nationale identiteitsverhaal - zoveel kan verraden over hoe er met de migranten en expats van nu wordt omgegaan. Alsook wat er veranderd is door de tijd. Zoals ik in mijn onderzoek naar expats in Den Haag en Jakarta sinds de jaren vijftig beschrijf, kan er voor sommige beroepsgroepen juist na de dekolonisatie worden gesproken van de ‘gouden jaren van het expatbestaan’. Zo kregen multinationals en internationale organisaties juist toen een grotere rol op het wereldtoneel en streden zij op de internationale arbeidsmarkt om talent.
| |
De migrant, dat zijn zij?
Dit vogelvluchtperspectief op de expat levert wellicht in eerste instantie een gefragmenteerd beeld van de expat op - zijn zij nu nieuw of oud, hebben zij een positieve of negatieve impact, zijn het de lucky few of zijn wij het allemaal? De categorie van de expat heeft alleszins in het publieke en wetenschappelijke debat een duidelijker functie. Zij is vooral bedoeld om deze groep te onderscheiden van andere mobiele groepen, zoals de toerist of de migrant, en gevestigden. Daarbij is het echter sterk afhankelijk van de historische en geografische context of de verblijfsduur, de klasse, de etniciteit (en soms geloof of huidskleur), ook werkelijk tot erkenning van deze hogere status leiden. De mogelijkheid om er een mobiele, luxe en kosmopolitische levensstijl op na te houden (als men dat al wil) kan zomaar ineens onmo- | |
| |
gelijk worden als één van deze kenmerken verandert. Denk bijvoorbeeld eens aan de expat die besluit met een local te trouwen, zich voor langere tijd vestigt en dan ineens op een lokaal contract zonder expatvoorwaarden moet werken. De reisjes naar het thuisland komen dan ineens voor eigen rekening en van belastingkortingen is ook geen sprake meer. Bovendien blijkt de échte inburgering dan vaak tegen te vallen, ofwel omdat men zich niet zo ver wil aanpassen, ofwel omdat men simpelweg niet geaccepteerd wordt. Deze ervaring hadden verschillende van de expats die ik in Den Haag en Jakarta interviewde, en die zich voor langere tijd hoopten te vestigen. Zij bleven vaak uit frustratie in expat-kringen verkeren. Het niet accentloos kunnen spreken van de taal, was voor hen vaak de voornaamste barrière. Het is ongetwijfeld iets dat bekendheid oproept bij andere migrantengroepen en zij met een onontkoombare ‘migratieachtergrond’.
Wanneer een expat dus afweek van het gebaande pad, met name dat van zijn werkgever, dan leidde dit al gauw tot een meer doorsnee migrantenervaring. Dit kruispuntdenken, of intersectionalism, wordt reeds veel gebruikt in de Vrouwenstudies en in de Black Studies om de discriminatie en achter-stelling van bepaalde groepen in de samenleving te verklaren. Ook wanneer een tweedegeneratiemigrant het helemaal maakt en met een diploma op zak de arbeidsmarkt betreedt, kan de combinatie van een hoog opleidingsniveau met een niet-doorsnee achternaam of andere huidskleur ineens toch niet de beloofde toekomstperspectieven opleveren. Expats en burgers die op een of andere manier mobiel zijn (of dat nota bene een generatie terug waren...) worden hier dus allebei mee geconfronteerd. Het feit dat het profiel van de expat vandaag de dag steeds diverser wordt, leidt ertoe dat de grenzen van de huidige migratiewetgeving en de opnamecapaciteit van nieuwkomers in de samenleving nog maar eens zichtbaar worden. Zoals activist en oprichter van een website voor de Afrikaanse diaspora Mawuna Koutounin in 2013 in een kritisch artikel in The Guardian stelde, was het toch al te bizar dat niet iederéén die voor zijn werk naar het buitenland vertrekt automatisch als expat wordt gezien, maar alleen zij die wit zijn? Daar komt nog bij dat witte migranten zonder voor hun werk naar het buitenland te gaan ook al als expat worden gezien, ook al zijn zij eigenlijk vrijwilliger of huwelijksmigrant. Zie daar de werking van het kruispunt. Tegelijkertijd is deze confrontatie met een ongevraagde superioriteitspositie voor - witte - expats in sommige landen, ook wat hen elkaar doet opzoeken. Simpelweg dit anders-zijn en de gewenning aan nieuwe luxes zoals huishoudpersoneel, maakt dat zij hun ervaringen met dit elite-migrantschap met elkaar willen delen.
Overigens zijn zowel werkgevers als meer liberale politieke partijen wel bezorgd over het huidige spanningsveld tussen de expat en de migrant. Dit
| |
| |
kwam bijvoorbeeld naar voren in de discussies over de dubbele nationaliteit en strengere migratiewetgeving. Ook in de grote enquête-onderzoeken van adviesbureaus als Price Waterhouse Coopers en hsbc, die in opdracht van internationale bedrijven en organisaties rankings van de leefomstandigheden in wereldsteden maken, wordt nadrukkelijk gekeken naar maatstaven zoals ‘lokale migratiewetgeving’, ‘tolerantie’ en ‘politiek klimaat’. Ook expats hechten - verrassing - net als andere mensen (en migranten) aan een gevoel van gastvrijheid. Overigens komen zowel België (23e) als Nederland (15e) er niet slecht uit in deze rankings en verliezen zij het hoogstens van typische expatbestemmingen zoals Hong Kong en Singapore en traditionele immigratielanden als Canada. Onderling vergeleken komt België wel wat slechter uit de bus dan Nederland op het vlak van politieke stabiliteit, mogelijkheden voor integratie, en tolerantie.
| |
De expat op zijn plek gezet
De expat is kortom niet langer weg te houden bij de discussies over de rechten (en plichten) van migranten. De recente Brexit, maar ook de vele hooggeschoolde migranten uit moslimlanden die na de travel ban van president Trump strandden op weg naar Amerika, illustreren dit nog eens. Als protectionisme en nativisme in Europa en daarbuiten de nieuwe norm worden, raakt dit iedereen. Als er andersom beter wordt nagedacht over hoe om te gaan met de mobiliteit van uiteenlopende migrantengroepen en ook tijdelijke arbeidskrachten een helderder sociaal rechtenkader krijgen, kan dit de situatie voor iedereen verbeteren. Zolang die situatie niet overal ter wereld vanuit nationale overheden gegarandeerd kan worden - en zelfs een ‘oprotpremie’ (in het geval van remigranten) de levensstandaard elders onvoldoende kan compenseren, zullen migranten echter wel twee keer nadenken over hun terugkeer. Om dezelfde reden zal de categorie van de expat voorlopig nog wel blijven bestaan, namelijk voor zij die zich wel twee keer bedenken voordat zij voor eeuwig vertrekken.
Vooralsnog zal het beeld van expats als flexibele kosmopolieten en migranten als behoudende traditionalisten dus nog wel even voortbestaan. Dat hun migratie- en integratiegedrag echter eerder een gevolg is van de heersende wetgeving en beleidspraktijk, dan inherent aan een zekere essentie die ‘expat’ of ‘migrant’ wordt genoemd, vertroebelt de blik van menig politicus. Het blijft immers opmerkelijk dat staatssecretaris voor Asiel en Migratie Theo Francken zich wel opwindt over de mogelijke precedentwerking van een humanitair visum voor één Syrisch gezin, maar niet over de rijen Britse expats bij Brusselse gemeentekantoren na de Brexit. Noch over de naar schatting 11.000 Belgen en 40.000 Nederlanders die in Engeland
| |
| |
werken en naar oplossingen zoeken om hun over de landsgrenzen reikende carrières en gezinslevens voort te kunnen zetten. Achter de schermen zijn er voor deze groep echter, ook van Britse zijde, al toezeggingen gedaan dat er wel een oplossing zal worden gevonden. Daarvoor was geen mediaoffensief nodig.
| |
Literatuur
Eric Corijn, Cathy Macharis, Theo Jans en Michel Huysseune, ‘De impact van internationale instellingen in Brussel: een benadering vanuit een multicriteria-analyse’, in Brussels Studies 28, 2008. |
Marianne van Bochove, Geographies of Belonging. The Transnational and Local Involvements of Economically Successful Migrants, dissertatie, Rotterdam, 2012. |
Ulbe Bosma en Kees Mandemakers, ‘Indïegangers: sociale herkomst en migratiemotieven (1830-1950). Een onderzoek op basis van de Historische Steekproef Nederlandse bevolking (hsn)’, in bmgn Low Countries Review, jaargang 132, nummer 2, 2008, blz. 162-184. |
Erik Cohen, ‘Expatriate Communities’, in Current Sociology, jaargang 24, nummer 5, 1997, blz. 5-90. |
hsbc Expatriate Explorer (https://expatexplorer.hsbc.com/survey/country/netherlands/belgium) |
Adrian Favell, Eurostars and Eurocities. Free Movement and Mobility in an Integrating Europe, Oxford, 2008. |
Anne-Meike Fechter en Heather Hindman (red.), Inside the Everyday Lives of Development Workers. The Challenges and Futures of Aidland, Sterling, 2011. |
Caroline Gruyter, De Europeanen. Leven en werken in de hoofdstad van Europa, Amsterdam, 2006. |
Kriss Hendrickx, Sara De Sloover en Katrien Vanmechelen, ‘Brusselse Britten willen Belg worden’, in Bruzz.be, 27 juni 2016. |
Leslie Sklair, The Transnational Capitalist Class, Blackwell, 2001. |
Uma Kothari, ‘Global Peddlers and Local Networks. Migrant Cosmopolitanisms’, in Environment and Planning D: Society and Space, jaargang 26, nummer 3, 2008, blz. 500-516. |
| |
| |
Mawuna Remarque Koutonin, ‘Why Are White People Expats When the Rest of Us Are Immigrants?’, in The Guardian, 13 maart 2015. |
Leo Lucassen en Aniek Smit, ‘The Repugnant Other. Soldiers, Missionaries, and Aid Workers as Organizational Migrants’, in Journal of World History, jaargang 26, nummer 1, 2015, blz. 1-39. |
Jeroen Ooijevaar en Lona Verkooijen, ‘Expat, wanneer ben je het? Een afbakening van in het buitenland geboren werknemers op basis van loon’, Rapport Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag, 2015. |
Tim F. Van der Mensbrugghe, ‘Een nacht tussen Britse expats in Brussel: “This is the night the uk died”’, in De Morgen, 24 juni 2016. |
Vincent Viaene, David Van Reybrouck en Bambi Cueppens (red.), Congo in België. Koloniale cultuur in de metropool, Leuven, 2009. |
|
|