| |
| |
| |
Boeken
Kerk en theologie
God is een vluchteling
De opmerkelijke vaststelling dat ruim de helft van de migranten in de Europese Unie tot het christendom behoort en ongeveer 13 miljoen van hen afkomstig zijn van buiten Europa (tegenover 12 miljoen islamitische immigranten), zette filosoof David Dessin (*1985) aan het denken over de toekomst van het christendom in Europa. Omdat het zwaartepunt van het christendom al meer dan een millennium in Europa ligt, leeft in het Westen vaak het misverstand dat het christendom een Europese religie is die naderhand via imperialisme en kolonisatie over de wereld werd verspreid. Hieruit ontstaat de perceptie dat het geloof van de niet-Europese christelijke migranten in de lijn ligt van het algemeen gangbare Europese, geïndividualiseerde en gerationaliseerde christendom van de laatste decennia. Net om die reden blijft de eigenheid van de specifieke vormen van christendom die migranten met zich meebrengen uit heel de wereld voor westerlingen vaak een blinde vlek.
In een aantal gevallen gaat het inderdaad om relatief recent gekerstende groepen, maar vaak hebben deze gemeenschappen hun nieuwe geloof vervlochten en verrijkt met de opvattingen en gebruiken van hun eigen cultuur. Daarenboven valt de oorsprong van sommige christelijke gemeenschappen terug te voeren tot ver voor de kerstening van Europa. En ten slotte zijn heel wat van deze christenen verbonden aan allerhande nieuwe religieuze, vaak evangelische, bewegingen die wel dezelfde gelovige taal delen, maar bij nadere beschouwing ons westerlingen onbekend en vreemd overkomen.
Het beeld van christelijke immigranten als een homogene groep met een gelovige achtergrond die naadloos aansluit bij de Europese en waar bijgevolg weinig rekening mee moet worden gehouden, is voor David Dessin dan ook duidelijk aan nuancering toe. Christelijke migranten brengen een vergeten mentale wereld met zich mee waarin religie een rol speelt in elke dimensie van het menselijk bestaan. Heel wat van hen zijn zelfs net naar Europa gevlucht omwille van vervolging voor hun geloof dat ze vrij en onverkort willen beleven.
De kracht van het boek van David Dessin bestaat erin dat hij in de eerste plaats op zoek is gegaan naar mensen met een migratieachtergrond en hen aan het woord laat over hun geloof. Naast aanhangers van de eeuwenoude chaldeeuwse en koptische Kerk, gaat de auteur ook in dialoog met mensen uit de Syrisch-orthodoxe Kerk, de Filipijnse en Chinese pinksterbeweging, Indische en Pakistaanse evangelische christenen en tal van andere nieuwe religieuze bewegingen. Wie de moeite neemt om naar het verhaal van deze mensen te luisteren, komt een superdivers christendom op het spoor waarin elementen als volk, cultuur en natie een centrale rol innemen, terwijl deze in Europa al decennialang uit het zicht zijn verdwenen. Bovendien wordt het
| |
| |
christendom in Europa nog vaak geassocieerd met verdrukkende structuren en historisch onrecht, terwijl dit bij vele nieuwkomers net voor vrijheid en verlossing staat.
Hoewel een grotere diversiteit en een vernieuwde aandacht voor de bevrijdende kern van het evangelie van groot voordeel kunnen zijn voor het christendom in een seculiere en postmoderne samenleving, is het voor David Dessin tegelijk duidelijk dat het gaat het om een versnipperd, nieuw en vreemd soort christendom, waarvan de talloze schakeringen slechts kleinere lokale groepen aanspreken. De bestaande christelijke structuren in Europa kunnen deze groepen integreren, maar de kans is veel reëler dat ze een eigen richting op gaan en zich niet automatisch aanpassen aan de gangbare waarden en normen van een seculiere samenleving. De tijd van de homogene en territoriale Katholieke Kerk lijkt alvast definitief voorbij en het christendom herneemt langzaamaan terug een plaats in de samenleving die haar van nature beter ligt: niet als dominante macht, maar als een minderheid die het beste in een samenleving wil bovenhalen. Niet als een staatsgodsdienst dus, maar als zout der wereld en licht der volkeren. Of om het met de woorden van de auteur te zeggen: ‘Het Europees Christendom is op zijn retour, maar het christendom in Europa is springlevend. Het is alleen niet Europees meer.’
Het is makkelijk om enkele bedenkingen te formuleren bij de beknopte historische schetsen van David Dessin over de verspreiding van het christen dom in de wereld, maar dit doet niets af aan de eenvoudige vaststelling dat het zwaartepunt van het christendom niet steeds in Europa heeft gelegen en in de toekomst ook niet noodzakelijk zal blijven liggen.
De grootste verdienste van zijn betoog bestaat evenwel in het onder de aandacht brengen van de op het eerste zicht vertrouwde, maar tegelijk uiterst diverse en soms ronduit vreemde christelijke identiteit van de grootste groep van immigranten in Europa. Het is duidelijk dat deze evolutie niet zonder gevolgen zal blijven voor het bestaande Europese christendom. Maar het nadenken over wat deze gevolgen precies zullen inhouden en de vraag of die ontwikkeling uiteindelijk een goede zaak zal zijn, moet nog van start gaan.
Gert Van Langendonck
David Dessin, God is een vluchteling, De terugkeer van het christendom in de Lage Landen, Uitgeverij Polis, Kalmthout, 2017, 210 blz., 19,95 euro, isbn 9789463101103.
| |
Filosofie
Rousseau, c'est nous
Godt es mijn licht. Met dat geestelijk lied van de Vlaamse priester en polyfonist Clemens non Papa uit de eerste helft van de zestiende eeuw begint filosoof en auteur Ger Groot (*1954) zijn boek over de filosofische genese van de moderne mens. Clemens' lofzang op God getuigt van een wereld waarin de godsdienst en het theologische
| |
| |
perspectief allesbepalend waren, maar tegelijkertijd bemerkt Groot reeds een voorzichtige verschuiving. Dit in de volkstaal geschreven zangstuk maakt conform het klimaat van religieuze vernieuwing gewag van een meer directe en persoonlijke relatie tussen God en gelovige. Deze ontwikkeling van de religieuze beleving zou verregaande gevolgen hebben: ‘Juist in haar toespitsing op de individuele mens bereidde de Reformatie in veel opzichten het moderne perspectief voor, waar God steeds minder en de mens steeds meer de spil en grondslag van de wereld werd’ In de filosofie vinden we die wending naar het subject terug bij René Descartes, die midden zeventiende eeuw God als vertrekpunt van het denken inruilt voor het ‘ik’ van de denker zelf. Zo grondvestte hij de moderne filosofie waarin de mens zich gaandeweg zal opwerpen als Gods plaatsvervanger. Maar Descartes legde de twijfel aan de basis van de zekerheid van het cogito zodat de methodische twijfel kon uitgroeien tot wantrouwen jegens de rede op zich. Nietzsche zou in de negentiende eeuw constateren dat men bij de dood van God in feite de mens heeft vergoddelijkt, en in de twintigste eeuw verkondigde Michel Foucault ook diens dood. De moderne mens, stelt Groot, is dan ook een mengproduct van Verlichting en Romantiek. In het ontstaan van beide ideeënhistorische bewegingen kent Groot een (voor sommigen misschien té) groot belang toe aan het protestantisme. Met haar verinnerlijking van het geloofsleven effende ze het terrein voor een seculier geloof in de rede maar benadrukte ze ook de specificiteit van de menselijke heilsweg en de rol van het gemoed bij de ontvankelijkheid van de genade. In het verlengstuk hiervan zwoer men in de Romantiek bij het particuliere van het individu, het tijdperk (Hegel) en de natie (Herder). En echo's van het protestantse sentimentalisme vinden we later terug in de existentialistische oproep
tot een authentiek leven en in onze huidige levenshouding, die zoveel belang hecht aan het gevoel als leidraad bij persoonlijke beslissingen. Zo bezien staat verlichtingsdenker én protoromanticus Jean-Jacques Rousseau de hedendaagse mens meer nabij dan we denken.
In De geest uit de fles stelt Ger Groot colleges wijsgerige antropologie te boek die hij tot voor kort verzorgde aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Na de lectuur benijd je de studenten die de uiteenzettingen mochten bijwonen. Maar we kunnen ons meer dan tevreden stellen met de neerslag ervan en deze is in vele opzichten het gedroomde leerboek over moderne filosofie. Om te beginnen valt te prijzen dat Groot zich in zijn wordingsgeschiedenis van de moderne mens niet beperkt tot een generiek overzicht van de usual suspects, maar ook bijvoorbeeld de wisselwerking tussen de Franse en Duitse wijsgerige tradities schetst. Verder brengt Groot zijn verschillende hoofdstukken bijeen in een wervelend, maar doordacht en klip en klaar verteld relaas over moderniteit als geseculariseerd protestantisme. De auteur toont aan hoe godsdienstige en theologische
| |
| |
denkbeelden ons denken ten diepste hebben beïnvloed en hoe religie zelfs in het verwereldlijkte Westen pertinent blijft voor de manier waarop wij onszelf en de wereld bekijken. Hoezeer we daar de sporen van dragen maakt Groot aanschouwelijk met een karrevracht aan illustraties en beeld- en geluidsfragmenten, die terug te vinden zijn op een aan het boek gelinkte site. Zo laat hij met verve zien hoe men filosofie buiten de traktaten en auditoria om, al dan niet bedekt, kan aantreffen in de meest uiteenlopende domeinen van de menselijke cultuur. Een bijzonder en rijk boek dus.
Frederik Polfliet
Ger Groot, De geest uit de fles, Hoe de moderne mens werd wie hij is, Uitgeverij Lemniscaat, Rotterdam, 2017, 360 blz., 34,50 euro, isbn 9789047709435.
| |
Politiek
Hoe Vlaming te zijn?
Vanouds kende de Vlaamse beweging twee strekkingen. In een recent interview omschreef Jozef Deleu ze als de strekking-Verriest en de strekking-Verschaeve. De eerste strekking in het spoor van priester-dichter Hugo Verriest was democratisch en pluralistisch; de tweede, geïnspireerd door de andere priester-dichter Cyriel Verschaeve leidde uiteindelijk naar de collaboratie. In de recent gepubliceerde bundel van zes heruitgegeven artikelen - respectievelijk twee bijdragen van August Vermeylen (1872-1945) en vier artikelen van Jozef Deleu (1937) - komt die eerste strekking uitvoerig aan het woord, deskundig en helder ingeleid door Hans Vandevoorde.
Natuurlijk hebben de canonieke teksten, ‘Kritiek der Vlaamse Beweging’ en ‘Vlaamse en Europese Beweging’ van August Vermeylen, socialistisch voorman, literator, kunsthistoricus en de eerste rector van de vervlaamste Universiteit te Gent, op het eerste gezicht iets gedateerds. Niet alleen zijn ze meer dan een eeuw oud, ze stammen ook uit een tijd dat de Vlaamse Beweging allereerst een taalbeweging was, en de politieke, economische en sociale emancipatiebeweging nog in haar kinderschoenen stond. Daarom juist fulmineerde Vermeylen tegen de geborneerdheid van degenen die de hele Vlaamse emancipatiebeweging herleidden tot een taalstrijd en niet meer dan dat: ‘Zal doorgaans de flamingant het militarisme zelf aanvallen? Hij verlangt eerst dat de commando's in het Vlaams klinken. Verkrijgt hij dat, dadelijk wordt het leger een heilig iets. Zo verdedigt men alle staatsinstellingen, die de ontwikkeling van het volk belemmeren, als in die instellingen het Vlaamse taalrecht maar geëerbiedigd wordt. Wie “Vlaming boven al” is bespreekt eindelijk niet meer of een instelling goed of slecht is: zij moet vervlaamst worden, verder gaat hij niet.’ (blz. 69)
Hoezeer de politieke, economische en sociale context intussen ook gewijzigd is - Vlaanderen is één van de rijkste regio's ter wereld geworden
| |
| |
- vandaag resoneren nog steeds de gedrevenheid, de authentieke verontwaardiging, de openheid van het denken in zijn teksten. En ook de brede culturele achtergrond van Vermeylen is opvallend: moeiteloos laveert hij tussen en citeert hij uit Franse, Duitse (interessant is de invloed van Max Stirner op zijn denken) of Britse culturele bronnen. Zijn aanval op het bekrompen flamingantisme en de daarmee verweven beroemde slotzin van zijn essay ‘Vlaamse en Europese Beweging’ - ‘wij willen Vlamingen zijn om Europeëer te worden’ - hebben, in weerwil van de gewijzigde context, nog niets aan actualiteit ingeboet.
De teksten van Jozef Deleu, dichter, essayist en vooral bekend als de stichter van Ons Erfdeel - het meest bekende essay van de vier geselecteerde is ‘de pleinvrees der kanunniken’ - dateren van dertig jaar geleden. Het waren de eerste j aren dat Vlaanderen gaandeweg gestalte begon te geven aan zijn economische en politieke eigenheid, die het na een lange strijd eindelijk in het vizier had gekregen. Deleu constateerde echter dat die groeiende politieke en economische onafhankelijkheid bij velen tot zelfgenoegzaamheid en pleinvrees leidde, tot geritsel en gesjoemel in de achterkamertjes en vaak tot geborneerd cynisme. Zoals Vermeylen, naar wie hij trouwens verwijst, roept hij op tot een herbronning van de (Vlaamse) cultuur, waarbij de academische en de culturele wereld nauwer met elkaar dienen samen te werken.
Opvallend is hoe actueel de teksten van Deleu - dertig jaar na datum - nog blijven. Over het precaire statuut van de democratie schrijft hij: ‘Democratie is meer dan een kwestie van de helft plus één; het is een kritisch en wankelbaar verworven evenwicht dat slechts kan behouden worden wanneer iedere generatie er zich opnieuw scherpzinnig en gepassioneerd voor inzet’ (blz. 163). En in de jaren tachtig van de vorige eeuw herkent hij dezelfde Vlaamse geborneerdheid die ook Vermeylen over de hekel haalde: ‘Wat we zelf doen, doen we beter’. Deleu muntte voor die houding zelfs een neologisme ‘vlaamskiljons’, dat ook anno 2017 meer dan herkenbaar is en dat hij als volgt omschrijft: ‘Veel Vlamingen zien hun kinderen opgroeien tot “vlaamskiljons”, tot mensen die wel Nederlands spreken, maar die door hun puur materialistische instelling helemaal geen bijdrage leveren aan de culturele en intellectuele bloei. Geld in Vlaamse handen is voor de meesten onder hen het summum van Vlaamse cultuur.’ (blz. 157 en passim)
Zelf noemt Deleu geen namen van dergelijke ‘vlaamskiljons’, levend in het Vlaanderen dat nu ‘Flanders’ heet; hij speelt liever de bal dan de man. Al valt in de inleiding wel de naam van de huidige Vlaamse minister van cultuur, Sven Gatz, met verwijzing naar diens recente aanpassing van het bibliotheekdecreet. Wellicht is het ook niet nodig om vandaag namen te noemen: overduidelijk heeft het dominante economische, neoliberale ‘vlaamskiljonisme’, dat momenteel aan de knoppen van de politieke macht zit, graag ‘gutmenschen’ kapittelt en organisaties als
| |
| |
Artsen zonder Grenzen misdadigers noemt, het culturele, open flamingantisme opnieuw naar de marge geduwd.
Nochtans liggen er meer dan voldoende uitdagingen in het verschiet, waaraan de huidige vertegenwoordigers van het ‘vlaamskiljonisme’ nauwelijks aandacht besteden, maar waarvoor in de inleiding van deze bundel door Hans Vandevoorde opnieuw dringend aandacht wordt gevraagd: ‘de plaats van de humanitas in het onderwijs; de verengelsing van het hoger (en straks ook lager) onderwijs; de afkalvende zorg voor en studie van het Nederlands; cultuurparticipatie van jongeren die verder gaat dan deelname aan grote evenementen [...] en de propaganda van de Vlaamse cultuur in het buitenland die iets anders is dan reclame voor toerisme, sport, chocolade en bier’ (blz. 37-38). En ik voeg eraan toe: de zorg voor integratie van vluchtelingen in een Vlaanderen dat zich zo graag als een gastvrije regio afficheert.
Guido Vanheeswijck
Hans Vandevoorde (red.), Hoe Vlaming te zijn? Zes teksten van August Vermeylen / Jozef Deleu, Polis, Antwerpen, 2017, 176 blz., 22,50 euro, isbn 9789463102391.
| |
Literatuur
Wederzijds
‘Van kwaad tot erger’ - zo laat zich de plot van Wederzijds, de nieuwe roman van de Nederlandse schrijver Kees 't Hart (*1944), het beste samenvatten. Het boek begint heel alledaags: de ikfiguur - conrector op een middelbare school, getrouwd met een veel jongere oud-leerlinge - ergert zich aan de graffiti die op een elektriciteitskastje voor zijn huis wordt gespoten, en als hij het heeft schoongemaakt en weer keurig grijs gelakt opnieuw, en nog eens. Klagen bij de politie helpt niet: er zijn immers belangrijker problemen in de samenleving. Dan wordt hij benaderd door een vage groepering die zich ‘Wederzijds’ noemt, die beweert het probleem te kunnen verhelpen; van hem wordt dan verwacht dat hij contributie betaalt, en daarnaast wederkerig helpt met het oplossen van soortgelijke problemen waarmee anderen kampen. De ikfiguur gaat in op het aanbod, en dat is het begin van allerlei verwikkelingen waaronder een onduidelijke concurrentiestrijd met een soortgelijke groepering die ‘ViceVersa’ heet, die door 't Hart op droogkomische toon worden verteld. Dit leidt tot een hilarisch boek, getuige zinnen als: ‘Mijn leven was ondertussen flink veranderd. Ik zocht iedere dag de krant na op berichten over vandalisme. Ik nam zelfs een abonnement op het ad.’ (blz. 93)
Op deze manier haakt 't Hart op zijn geheel eigen wijze in op een actueel probleem: de maatschappelijke onvrede die in Nederland leeft bij burgers die zich niet gehoord voelen. Maar tegelijk werkt hij in zijn verhaal een thematiek uit die veel van zijn proza kenmerkt. In zijn werk gaat het immers vaak om een hoofdpersoon, die in een bepaalde omgeving belandt en er zijn weg probeert te vinden, maar
| |
| |
daar nooit helemaal in slaagt - de karakteristieke hoofdpersoon van 't Hart is de buitenstaander die, meestal enigszins halfslachtig, ergens bij wil horen en die nooit helemaal vat krijgt op de omgeving waar hij toe behoren wil. Precies zo ontvouwt zich het verhaal in deze roman: de ikfiguur sluit zich aan bij ‘Wederzijds’, maar slaagt er nooit echt grip te krijgen op hoe deze groepering nu eigenlijk is opgezet. De wereld blijft vaag en schimmig voor hem, een situatie waarmee veel hoofdpersonen van 't Hart worstelen. Na verloop van tijd - als hij begrijpt dat ‘Wederzijds’ zich te buiten gaat aan buitensporige wraakacties - wil hij er zich van losmaken, maar telkens als hij denkt dat er een eind is gekomen aan zijn betrokkenheid bij de organisatie doet zich een nieuwe gebeurtenis voor, en blijkt hij enkel verder verwikkeld in de groepering. En hoezeer hij zich ook zorgen maakt, en hoezeer zijn echtgenote Wies ook probeert die zorgen te bagatelliseren, hij raakt verder en verder verstrikt in ‘Wederzijds’, tot en met de hilarische ontknoping van het verhaal - die hier niet mag worden verklapt.
Met Wederzijds laat 't Hart na Teatro Olimpico (2014) opnieuw zien, dat hij een van de weinige Nederlandstalige schrijvers is die vol overtuiging een kolderiek verhaal kan vertellen - terwijl hij trouw blijft aan zijn persoonlijke thematiek. Hij blijft verrassen door deze thematiek steeds op een heel andere wijze te presenteren - het maakt des te meer benieuwd naar de vraag, wat zijn volgende boek gaat brengen.
Herman Simissen
Kees 't Hart, Wederzijds, Uitgeverij Querido, Amsterdam/Antwerpen, 2017, 222 blz., 18,99 euro, isbn 9789021404042.
| |
De afvalligen
Middag of avond, was de vraag waar ik mee bleef worstelen tijdens het lezen van De afvalligen van filosoof Peter De Graeve. De middagen gebruik ik graag voor het bestuderen van wijsgerige teksten, de avonden vind ik ideaal voor het lezen van een roman. 's Middags heb ik commentaren en boeken van de grote denkers bij de hand om verwijzingen na te kijken of beschouwingen in context te zetten, 's avonds zit ik heerlijk met alleen de roman, waarin ik verdrinken kan.
De afvalligen wordt met vette letters als ‘roman’ aangekondigd. Vroeg in de avond begon ik dan ook met lezen. Maar al gauw liep ik naar mijn boekenkast om Rousseau en Kant erbij te pakken. Aan hun denken worden lange en originele beschouwingen gewijd. De hoofdpersoon van de ‘roman’ is niet voor niets een filosofiedocent. Daarom wilde ik dit boek over een fictieve collega juist graag lezen. Maar hoe interessant en spannend ik zijn overpeinzingen ook vond, hij werd voor mij nergens een romanpersonage met eigen karaktertrekken. En zijn tegenspelers zijn vooral reëel bestaande filosofen als Kofman en Vattimo, bij wie hij studeerde. De andere romanfiguren, zijn vriendin ‘Licht’, zijn zuster, de decaan van de faculteit, blijven van
| |
| |
bordpapier. Het zijn eerder innerlijke (tegen)stemmen van de hoofdpersoon dan eigen karakters.
Dit vond ik overigens geen enkel bezwaar. Ik verplaatste het lezen van De afvalligen graag naar de middag. De Graeve geeft veel directe verwijzingen naar filosofische teksten waar de hoofdpersoon op reflecteert, die ik wilde nakijken en hij ontwikkelt uitgebreide en aansprekende theorieën over een mij geliefde denker als Rousseau. Daarnaast voert de hoofdpersoon hele gesprekken met (de geest) van Plato, met ook weer nauwkeurige verwijzingen naar diens dialogen.
Toch bleek ook deze middaglectuur niet helemaal bevredigend. ‘Alle citaten zijn echt, de interpretaties verzonnen, eventuele leugens om bestwil’, luidt het motto dat de auteur aan zijn boek meegeeft. Als filosoof lijkt mij dit vanzelfsprekend, interpretaties zijn altijd bedacht en kunnen juist als ‘leugens om bestwil’ uiterst prikkelend zijn. Maar dan nu de citaten; wanneer die heel algemeen waren, kon ik ze niet altijd terugvinden. Dat kan aan mij liggen, maar ik kreeg de indruk dat die ook soms verzonnen zijn. Historische feiten, die in de boeken V en vI van de Historiae van Herodotus zouden moeten staan, bleven voor mij onvindbaar. Maar dat mag in een roman. In een filosofische studie hadden die daarentegen duidelijker moeten zijn.
Zo maakte ik al lezend toch weer de switch naar de avond. De afvalligen is inderdaad geen doorsnee filosofische studie. Je moet niet alles willen nakijken en uitzoeken, het is vruchtbaarder om je als lezer te laten meeslepen, wat ik met plezier deed. Zo bevat De afvalligen bijvoorbeeld schitterende beschouwingen over het licht in schilderijen van Claude Le Lorrain en Turner, die ook afgebeeld worden. De hoofdpersoon is duidelijk ‘licht-dronken’, zoals ook de naam van zijn geliefde al aangeeft. De Graeve zelf zou ik ‘woorddronken’ willen noemen. Zijn woorden roepen elkaar op en buitelen over elkaar heen. Wanneer je als lezer eenmaal in het ritme gevangen zit, moet je er niet meer uit willen stappen. Avondliteratuur dus.
Maar nogmaals echt geen roman. Wanneer ik een alternatieve titel zou moeten bedenken, zou dat Dromerijen van een filosoof zijn. De eerste term gebruikt De Graeve zelf als vertaling van de ‘reveries’ van de eenzame wandelaar van Rousseau. Typerend is dat in de vele beschouwingen over deze Franse filosoof bijna al diens titels de revue passeren, behalve Julie ou la nouvelle Héloise, de roman die Rousseau schreef. Die sprak De Graeve kennelijk niet aan, ze werd geen voorbeeld voor hem. Zo is voor de gemiddelde lezer De afvalligen geen roman geworden, maar voor de filosofisch geschoolde lezer een aantal fantastische dromerijen die ik van harte aanbeveel.
Hans Achterhuis
Peter De Graeve, De afvalligen, Uitgeverij Polis, Kalmthout, 2017, 370 blz., 22,50 euro, isbn 9789463102698.
| |
| |
| |
Maatschappij
Migraties en interculturele toekomst
Als directeur van het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding drukte Johan Leman jarenlang zijn stempel op het Belgische integratiebeleid. In deze functie verwierf hij ook enige bekendheid bij een breed publiek als een gedreven maar ook zeer bekwaam voorvechter voor de rechten van minderheden en migranten. Minder bekend is evenwel dat Leman voorheen kabinetschef was van Paula D'Hondt, de Koninklijk Commissaris voor het Migrantenbeleid. In dezelfde periode leidde zijn bemiddeling tot het ontstaan van de Executieve van de Moslims in België. Een constante in zijn werk blijft daarnaast zijn engagement voor het regionaal integratiecentrum De Foyer in Sint-Jans-Molenbeek. Dit alles maakt van Johan Leman een veldwerker, onderzoeker en beleidsmaker die inmiddels al vier decennia lang onafgebroken bezig is met alle vormen en aspecten van migratie en integratie. In een recent verschenen essay maakt hij een inventaris op van de sterktes en zwaktes van het migratiebeleid van de afgelopen decennia en tracht hij enkele lijnen en aanbevelingen naar de toekomst uit te tekenen.
Leman start zijn betoog door de overgang te schetsen van klassieke gastarbeid naar de huidige vluchtelingenstromen die enkel nog kaderen in een klimaat van globalisering, verstedelijking en ontwikkelingsbeweging op wereldvlak. Als concrete oorzaken van deze nieuwe vormen van migratie identificeert hij oorlog, inkomensongelijkheid, bevolkingsgroei, klimaatproblemen en allerhande vormen van huwelijk en gezinshereniging. Voor Leman bestaat een migratiebeleid in de eerste plaats in het uitwerken van een globaal en coherent plan dat de oorzaken van de huidige veelheid aan migraties aanpakt.
Vervolgens gaat Leman op zoek naar de principes waaraan een inclusieve samenleving moet voldoen om een mix van migranten op te vangen. Hij stelt dat burgers het gevoel moeten hebben dat ze een fundamentele bijdrage kunnen leveren aan de samenhang van de gemeenschap, waarbij vooral de arbeidsmarkt en politieke vertegenwoordiging van fundamenteel belang zijn. Daarnaast vereist een samenleving ook enige vorm van loyaliteit. Voor Leman zijn inclusie-afstotende levensbeschouwelijke systemen en transnationalisme factoren die integratie belemmeren. En ten slotte dient er ook steeds respect te zijn voor diversiteit. Overigens zijn deze principes niet enkel een opgave voor de immigranten. Ook de overheid en de inwoners van de ontvangende samenleving moeten stappen willen zetten.
Hoewel zijn essay reeds doorspekt is met heel wat concrete suggesties, besluit Leman zijn betoog met enkele concrete aanbevelingen. Hiervoor grijpt hij terug op de tien hefbomen uit het eerste rapport van Paula D'Hont uit 1989. Hoewel dit rapport uitgaat van een (laat-)gastarbeidersperspectief,
| |
| |
blijven de hefbomen van toen relevant voor de situatie vandaag. Iets wat vooral aantoont dat de afgelopen decennia heel wat kansen gemist werden. Bovenop deze hefbomen zet Leman vooral in op een betere samenwerking tussen beleid en middenveld omdat dit voor hem de enige manier is om reeds bestaande wetgeving ook effectief uit te voeren. Bovendien zal een grotere betrokkenheid van eerstelijnswerkingen de overheid minder kwetsbaar maken voor antidemocratische tendensen.
Met dit essay toont Johan Leman alvast overtuigend aan dat goed beleid tot een succesvolle interculturele toekomst kan leiden.
Gert Van Langendonck
Johan Leman, Migraties en interculturele toekomst. Essay, Garant, Antwerpen, 2017, 75 blz., 13,20 euro, isbn 9783044134995.
| |
De Schotse marsen
De Brit Rory Stewart (*1973) is niet alleen, als lid van het Britse Lagerhuis, politicus en schrijver, maar ook een verwoed wandelaar. Zo liep hij tussen 2000 en 2002 liefst 10.000 kilometer in Iran, Pakistan, India, Nepal en Afghanistan. Over het deel van deze voettocht dat zich in Afghanistan afspeelde schreef hij het veel verkochte en bekroonde boek Tussenstations. Te voet van Herat naar Kabul (2004; de Nederlandse vertaling is van 2011).
Onlangs verscheen van zijn hand De Schotse marsen, eveneens het verslag van wandeltochten die hij maakte, maar nu veel dichter bij huis - in het grensgebied van Engeland en Schotland. In het eerste deel van het boek beschrijft hij een tocht langs de Muur van Hadrianus, deels in het gezelschap van zijn hoogbejaarde vader; in het tweede deel een wandeling van zijn huis in het noorden van Engeland naar dat van zijn ouders in het zuiden van Schotland. Bij deze tweede tocht vergezelt zijn vader hem niet, maar desondanks is hij niet minder aanwezig: zijn vader is veelvuldig in de gedachten van de auteur, en bovendien wisselen zij tijdens deze tocht regelmatig e-mailberichten uit. Hiermee is een van de thema's van dit boek aangegeven: de verhouding tussen vader en zoon, waarbij kleine ergernissen - de vader die onaangekondigd afwijkt van gemaakte afspraken - niets afdoen aan de intense wederzijdse liefde. Een tweede thema is de overweldigende schoonheid van de natuur in het grensgebied tussen Engeland en Schotland - en daarmee gepaard gaand: de bepaald merkwaardige omgang van de mens met de natuur. Gedreven door het streven naar het behoud van de biodiversiteit, alsook door de zucht als compensatie voor aangerichte schade ‘nieuwe natuur’ aan te leggen, werden immers maatregelen genomen die een vernietigende uitwerking blijken te hebben op de bestaande natuur en op bestaande cultuurlandschappen. Met zijn kritiek op dit beleid herinnert Stewart aan soortgelijke kritiek die door de Vlaamse schrijver en journalist Chris De Stoop in zijn boek Dit is mijn hof (2015) naar voren werd gebracht op een vergelijkbaar ramp- | |
| |
zalig beleid in België en Nederland. Het derde thema, ten slotte, behelst de vraag naar de nationale en culturele identiteit: onderscheiden Schotten en Engelsen zich in dit grensgebied van elkaar, of delen zij - als bewoners van een soort ‘tussenland’ - eenzelfde
cultuur? Op deze vraagt krijgt Stewart, anders dan hij had gehoopt en ook wel verwacht, geen duidelijk antwoord: op het einde van zijn tochten kan hij er nauwelijks meer over zeggen dan aan het begin.
Het boek eindigt met het overlijden van de vader van de auteur aan een hartaanval - de gevoelens van opperste verwarring die op dat moment bij hem opkomen worden door Stewart even aangrijpend als indringend verwoord. De Schotse marsen is een prachtig geschreven, zeldzaam interessant en mooi boek.
Herman Simissen
Rory Stewart, De Schotse marsen, Uitgeverij Prometheus, Amsterdam, 2017, paperback, 384 blz., 24,99 euro, isbn 9789044632576.
| |
De negentien boeken die ons boos maakten
De negentien boeken die ons boos maakten is een verzameling stukken die eerder in een zomerreeks van De Groene verscheen. Onderwerp zijn boeken die de Nederlandse progressieve goegemeente de voorbije jaren op de kast joegen. Enkele van de werken die behandeld worden zullen Vlaamse lezers niks zeggen, omdat de auteur en diens werk vergeten is of omdat het boek te Hollands was om hier voor rimpelingen te zorgen. Een voorbeeld in de eerste categorie is Black-Panthers-leidsman Eldridge Cleaver die in 1968 verkrachting als de ultieme daad van verzet propageerde. Door als zwarte Amerikaan de vrouwen van blanke mannen te verkrachten stel je een revolutionaire daad, zei Cleaver. ‘Briljant’ noemde De Volkskrant het. Voor Stephan Sanders die het boek bespreekt is de case vooral een excellente introductie tot wat hij de blinde vlek van radicaal links in de jaren zestig noemt.
Recenter is The Bell Curve van Charles Murray en Richard Herrnstein uit 1994. In de turf van 854 bladzijden (vast niet iedereen die het in de kast heeft staan heeft het gelezen) komen als centrale ideeën aan bod dat iq in grote mate erfelijk is (sociale programma's bieden dus weinig soelaas) en dat in een samenleving waarin iq meer dan elke andere factor de determinerende factor van succes is, mensen met bovengemiddelde iq's elkaar opzoeken en de rest achterblijft. Voeg daar de stukken van het boek aan toe waarin de iq-verschillen tussen witte en zwarte Amerikanen aan bod komen (gemiddeld 15 punten voorsprong voor de eerste) en je hebt een explosieve cocktail. Progressief Amerika ging zoals verwacht kon worden hard tegen het boek in het geweer. Herrnstein overleed enkele weken voor publicatie, dus Murray stond er alleen voor. De man heeft anno 2017 nog steeds een parttime job aan het verdedigen van het boek dat in de Verenigde Staten
| |
| |
voorgoed zijn reputatie vestigde en tot op vandaag de gemoederen weet te verhitten.
Er komt in de bundel ook een Vlaams boek aan bod. In Pleidooi voor radicalisering brak Dyab Abou Jahjah een lans voor ‘constructief radicalisme’, een verandering van het systeem van binnenuit, teneinde de ongelijkheid in de wereld terug te draaien. Had het nieuws van het boekencontract bij De Bezige Bij nog voor heel wat deining gezorgd, dan was het boek zelf een sof. ‘Zijn abstracte socio-politieke analyses over “het systeem” [...] zou voor de gemiddelde lezer onbegrijpelijk overkomen; voor degenen die de kennis wel paraat hebben schieten zijn analyses weer te kort of grenzen juist aan complotdenken’, besluit historicus Lotfi El Hamidi.
Over een selectie van boeken valt altijd te discussiëren. Zo had The Holocaust Industry van Norman Finkelstein heus niet misstaan in het rijtje (Finkelstein komt wel aan bod in het stuk over Goldhagen's Hitlers Willing Executioners). En criminoloog Wouter Buikhuisen komt terecht aan bod (de arme man bestond het in de jaren zeventig ook biologische factoren aan te duiden als oorzaak van criminaliteit) maar Marion van San haalde het dan weer niet, alhoewel ze met de politiek incorrecte conclusies van haar onderzoek naar criminaliteit bij allochtone jongeren in België precies in het plaatje past.
De negentien boeken die ons boos maakten biedt korte essays die lekker weglezen en de lezer terugbrengen naar de schandalen van auteurs die vaak het ongeluk hadden dingen te zeggen waarvoor de tijd gewoon nog niet rijp was.
Jo Detavernier
Joost de Vries (red.), De negentien boeken die ons boos maakten, Amsterdam University Press, Amsterdam, 2017, 208 blz., 19,95 euro, isbn 9789462985094.
|
|