Streven. Jaargang 84
(2017)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 589]
| |
Paul Pelckmans
| |
Grieken, capabilities en emotiesDe musts die Martha Nussbaum onvermoeibaar bepleit, vormen zeker geen gesloten systeem of programma. Haar essays vertonen wel, om een vakterm van Ludwig Wittgenstein wat vereenvoudigd te gebruiken, een opmerkelijke familiegelijkenis, die hen keer op keer bijzonder herkenbaar maakt. Dat vaste timbre berust, summier samengevat, op drie elementen. | |
[pagina 590]
| |
Martha Nussbaum, van huis uit classica en filosofe, verwijst altijd graag naar filosofische of literaire teksten uit de Oudheid. Aristoteles, de Stoa, de Griekse tragici of hun Latijnse opvolger Seneca, die zowel filosofische traktaten als toneel schreef, worden zeker niet op hun woord geloofd, maar geven wel telkens belangwekkende voorzetten, die, als we Nussbaum mogen geloven, en uiteraard mits gepaste uitwerking, onverminderd bruikbaar blijven. Woede en vergeving begint zo bij de Eumeniden van Aischylos, waar de archaïsche Furiën die de moedermoordenaar Orestes achtervolgen zich finaal neerleggen bij zijn vrijspraak op de dan pas opgerichte Areopaag in Athene. Ze laten zich dan zelfs overtuigen voortaan welwillende beschermgodinnen te worden van de jonge stad. Hun metamorfose (de naam Eumeniden verwijst naar die nieuwe goodwill) is een mooie opener - letterlijk een voor-beeld - voor een betoog dat vooral uitnodigt om woede en alle vergeldings- en wraakfantasieën zo veel mogelijk te vervangen door een meer constructieve, toekomstgerichte omgang met allerlei begane fouten. Die antieke inbedding is het minst controversiële element van haar vaste trias. Je kunt je natuurlijk afvragen of Martha Nussbaum de besproken teksten soms niet (te) anachronistisch bekijkt, maar zelfs als dat hier en daar zo is, is dat niet onoverkomelijk. Ze is zeker niet de eerste en - zou ik graag toevoegen - hopelijk niet de laatste denker die de Ouden gretig naar zich toetrekt. Als dat ooit niet meer gebeurt zal het, vrees ik, vooral betekenen dat ze definitief uit ons culturele landschap verdwenen zijn... Het veeleisende ideaal waar Nussbaum met haar diverse stellingnames naar toe werkt zorgde voor meer debat. Het beruchte rechten-en plichtenverhaal waarmee veel Europese politici de geit en de kool (lees: hun heterogene electoraten) sparen is aan haar niet besteed omdat ze weliswaar allerlei plichten erkent, maar er vooral op hamert dat alle leden van een menswaardige maatschappij onvoorwaardelijk recht hebben op optimale omstandigheden. Het blijft in haar geval niet bij elementaire en al helemaal niet bij louter materiële basisrechten. Zij formuleert een ambitieus wensenlijstje van een tiental capabilities die stuk voor stuk onmisbaar heten voor een volwaardig en bloeiend mensenleven en die dus allemaal gewaarborgd moeten worden. Mensen zijn van nature gesteld op hun lichamelijke integriteit, voldragen culturele vorming, gepaste ruimte voor volwaardige menselijke relaties en voor humor; een maatschappij die naam waardig zou aan iedereen de kans moeten geven zich op al die terreinen te ontplooien. Dat de droom prachtig is, kon niemand ontkennen. Nussbaums critici tekenden wel aan dat ze zich niet echt afvraagt hoe men al dat moois concreet zou kunnen waarmaken en ook geen criteria aanreikt om in voorkomend geval, als alles niet tegelijk mogelijk blijkt, prioriteiten te stellen. Nussbaum zegt daar eigenlijk alleen over dat situaties waar diverse legitie- | |
[pagina 591]
| |
me wensen elkaar in de weg zitten en tot onmogelijke keuzes verplichten, in de volle zin van het woord tragisch zijn en dat het dus een cruciale politieke uitdaging is omgevingen te creëren waar niemand met dergelijke dilemma's te maken krijgt. Dat zou natuurlijk mooi zijn. In deze bijdrage heb ik het vooralGa naar eind4 over het derde ingrediënt van haar vaste mix. Martha Nussbaum kreeg en krijgt ook veel aandacht omdat ze in haar oeuvre uitvoerig en uitgesproken positief aandacht besteedt aan de cruciale rol van emoties. Filosofen hebben doorgaans meer affiniteit met de ratio en staan in de regel wantrouwig tegen impulsieve en gepassioneerde reacties, die de heldere blik op de wereld alleen maar zouden vertroebelen. We lezen de voorbije jaren wel vaker dat de menswetenschappen sinds kort een affective of een emotional turn doormaken, waarbij veel antropologen, historici, literatuurwetenschappers en zelfs economen op een nieuwe manier oog krijgen voor het belang van emotionele interacties in hun diverse onderzoeksgebiedenGa naar eind5. Het oeuvre van Martha Nussbaum past in die constellatie: ze werd sinds The Upheaval de belangrijkste filosofische pleitbezorgster van de emotie. Ook haar intussen voorlaatste werk, Political Emotions, bespeelt die thematiek: de ondertitel Why Love Matters for Justice betekent, kort samengevat, dat positieve politieke acties maar echte slaagkansen hebben als ze breed emotioneel gedragen worden. | |
Vergelding, status en transitieHet is in die optiek verrassend dat ze meteen daarna een monografie wijdt aan een emotie waar ze geen goed woord voor over heeft. Ze begint, na de opener over Aischylos, met een uitvoerige definitie, die ze andermaal goeddeels ontleent aan Aristoteles. We vernemen - op het eerste gezicht niet verrassend - dat woede pleegt te reageren op kwaadwillend toegebrachte schade, die zowel de woedende persoon zelf als zijn min of meer directe omgeving kan betreffen, en dat ze zich van andere reacties op onaangename ervaringen onderscheidt doordat ze de schuldige op zijn beurt minstens kwaad toewenst. De veroorzaker is hier altijd een schuldige, die dus een afstraffing verdient. Wie boos wordt op een automaat die geen frisdrank of wisselgeld teruggeeft en het apparaat uitscheldt of een stevige dreun verkoopt, behandelt het, voor de in dat geval doorgaans korte tijd van zijn woede-uitval, als een medemens die met opzet in gebreke blijft. Nussbaum geeft schoorvoetend toe dat de neiging om meteen agressief van zich af te bijten wellicht ooit een evolutionair voordeel had en zo tot ons genetische patrimonium, en dus, in een meer doordeweekse verwoording, tot onze ‘natuur’ ging behoren. Het neemt niet weg dat de hele opzet intussen compleet irrationeel werd: het idee dat de schuldige zijn fout | |
[pagina 592]
| |
op één of andere manier moet uitboeten klinkt maar overtuigend zolang men vergeet dat die boete de slachtoffers op geen enkele manier vooruit helpt. Het veroorzaakte leed is een voldongen feit, dat niet verdwijnt als de schuldige op zijn beurt evenveel moet lijden: de terechtstelling van een moordenaar doet zijn slachtoffer niet terugkomen, er is gewoon, zonder reëel voordeel voor wie dan ook, een dode meer. De vergeldingsgedachte gaat terug op ‘een soort magisch denken’ (blz. 37), waarbij een misstap een kosmisch evenwicht zou verstoren, dat dan door een gepaste tegenprestatie moet worden hersteld. Wie de zaken nuchter bekijkt, merkt dat niemand daar beter van wordt. Dat geldt niet helemaal als de aangerichte schade allereerst een krenking is, die dus de status van het slachtoffer aantast. Prestige is nu eenmaal een concurrentieel gegeven, een nulsomspel met winnaars en verliezers, waar de vernedering van de dader voor een soort eerherstel zorgt: degenen die hij met zijn wandaad vernederde, krijgen zo het bewijs dat men hen niet ongestraft beledigt. Nussbaum tekent aan dat dit type compensaties niet alleen wordt geapprecieerd in traditionele eermaatschappijen of bij aristocratieën met een veeleisend point d'honneur: ook moderne mensen staan dikwijls met een verrassende evidentie op hun strepen! Ze voegt er wel aan toe dat het soort status waar het dan om gaat weinig meer dan een oppervlakkige narcistische illusie is, waar je als moralist en/of als wetgever niet al te veel consideratie mee moet hebben. Vergelding is een drogbeeld, status een overschatte futiliteit. Woede die haar gram wil halen ten koste van een schuldige - en dat wil ze per definitie altijd - leidt, anders dan de politieke emoties uit Nussbaums vorige boek, niet tot een consistent resultaat. De enige zinnige reactie na een wandaad is constructief en toekomstgericht te bekijken hoe je herhaling kan voorkomen. Woede is dan een slechte raadgever en kan hoogstens, als eerste reactie, een boost zijn om er energiek werk van te maken; het ‘werk’ zelf heeft alleen reële slaagkansen als het de woede zo vlug mogelijk achter zich laat. Martha Nussbaum bedenkt daarvoor de term ‘transitiewoede’; het gaat om een soort startblok, dat je binnen de kortste keren voorbij moet. Het is alleen jammer dat de beschrijvingen van die transitie in Woede en vergeving, anders dan de copieuze paragrafen over status en vergelding, opvallend dunnetjes uitvallen. | |
Terug naar af?Dat hoeft natuurlijk niet te betekenen dat het daarmee bijna unisono negatieve verhaal over de woede het pleidooi voor de emoties in Upheavals tegenspreekt. Martha Nussbaum verwoordde daar, zoals voor een filosofe ge- | |
[pagina 593]
| |
past, een complexe boodschap, die met veel nadruk de cruciale inbreng van de emoties onderstreepte, maar tegelijk aangaf dat er altijd veel verkeerd kan gaan én dat alle emoties niet gelijkelijk bijdragen tot een volwaardige menselijke ontplooiing: all emotions are not equal.Ga naar eind6 Je zou kunnen concluderen dat woede gewoon een minder geschikte emotie is en dat Nussbaum nu een volledige monografie wijdde aan het lelijkste jonge eendje in haar collectie. Bij nader toezien is er, denk ik, toch meer aan de hand. De positieve opstelling die op de transitie zou volgen ziet er redelijk, maar niet echt emotioneel uit en ook over andere emoties, die meer terloops ter sprake komen, lezen we in het nieuwe boek al met al weinig echt positiefs. Het aloude wantrouwen van de filosofische ratio tegen de passies lijkt bijna terug van (even) weggeweest. De comeback wordt niet geproclameerd, zelfs eerder weggemoffeld; als ik alles op een rij zet, ontkom ik niet aan de indruk dat Nussbaum de emotional turn vijftien jaar na Upheavals stilzwijgend maar evengoed stevig terugschroeft. Wie haar oeuvre kent, weet dat ze in vorige publicaties nooit te beroerd was om diverse standpunten uit nog ouder werk expliciet bij te stellen. Daar is uiteraard niets mis mee, eerder integendeel, en het ging in de regel om concrete, zij het vaak niet onbelangrijke details.Ga naar eind7 Ik hoop hier te tonen dat Woede en vergeving als geheel een beslissende bocht neemt, die in zekere zin haar hele vorige oeuvre op de tocht zet, maar die ze deze keer niet met zoveel woorden aangeeft. | |
Generosity en vergevingWoede droomt van een wrekende bestraffing die, omdat de begane misdaad sowieso niet ongedaan gemaakt kan worden, geen reëel voordeel oplevert. Het is net - en voor iedereen - interessanter de dader niet op zijn misstap vast te pinnen: de toekomst wordt maar echt rooskleuriger als ook hij de kans krijgt daar maximaal van weg te groeien en zo, in één beweging, een menselijker leven gaat leiden en voor minder overlast zorgt. Wie daaraan wil werken moet alle woede over het verleden en de irrationele eis van genoegdoening laten varen. Nussbaum noemt dat generosity; de Nederlandse vertalers kozen voor ‘ruimhartigheid’. De keuze heeft alleszins het voordeel dat ze, met haar eerste lid, onderstreept dat men in dit ideale geval breeddenkend genoeg dient te zijn om niemand van de beoogde betere toekomst uit te sluiten. Ze klinkt anderzijds hartelijker dan het Engelse origineel en dat hoefde misschien niet echt omdat de generosity die hier beschreven wordt zich vooral profileert als een zeldzame bereidheid situaties te aanvaarden zoals ze zijn en op zoek te gaan naar het best mogelijke | |
[pagina 594]
| |
vervolg. Het gaat met andere woorden om een vorm van redelijkheid, waar eigenlijk weinig emotie bij te pas komt. Wellicht zou Martha Nussbaum, die in dit nieuwe boek soms probeert de breuk met haar vorige werk enigszins te verdoezelen, de keuze van de vertalers juist daarom toejuichen. De echte vraag is hoe je tot die optimale opstelling kan komen, en daar vernemen we dus weinig over. Het meest voor de hand liggende antwoord is dat je je woede best zo vlug mogelijk onderdrukt of er, nog beter, voor zorgt gewoon niet woedend te worden: om redelijk te blijven reageren moet je (ik overdrijf nu in de omgekeerde zin als de vertalers) de dingen zo weinig mogelijk aan je hart laten komen. Martha Nussbaum wacht er zich zorgvuldig voor zo'n banaal advies te geven: het is rijkelijk simplistisch en zou de emotional turn te overduidelijk opdoeken. Omdat ze intussen geen ander traject uitstippelt dat van woede naar generosity zou kunnen leiden, lijkt het er toch sterk op dat het ten gronde - en ongezegd - bij die summiere oplossing blijft. Ze wordt zedig aangeduid met de verder nauwelijks toegelichte term ‘transitie’. De forgiveness lijkt wel een meer doorvoelde uitweg uit de woede te suggereren, maar die wordt nadrukkelijk afgewezen. Martha Nussbaum wijdt haar tweede hoofdstuk aan de joods-christelijke traditie van de vergeving - en heeft er vooral bezwaren bij. Ze maakt een onderscheid tussen transactionele en onvoorwaardelijke vergeving, waarbij de eerste evident tekortschiet: als een zondaar nederig en uitvoerig zijn fouten moet bekennen voor hij een nooit helemaal gegarandeerde absolutie krijgt, blijven we in een archaïsche sfeer. De onvoorwaardelijke vergeving oogt genereuzer, maar ‘is niet vrij van moreel gevaar’ (blz. 96): ze blijft gefixeerd op het verleden en het slachtoffer dat de begane fouten genadiglijk kwijtscheldt krijgt teveel kans zich te koesteren in zijn morele superioriteit. Een constructieve doorstart naar de toekomst zit er dan minder in. Dat is zeker niet onzinnig, maar klinkt toch als een wat gezocht en wel heel vlot veralgemeend bezwaar. De hele discussie bewijst, denk ik, vooral dat Martha Nussbaum niet veel fiducie heeft in emotionele ontsnappingsroutes uit de woede.Ga naar eind8 PRIVé- EN MIDDENDOMEIN Het is niet de enige keer dat de emotie er wat bekaaid vanaf komt. Nussbaum kan haar reserve hier ongeremd uitspreken omdat geen enkele lezer opkijkt als ze morbide kantof zelfs hoofdlijnen van de joods-christelijke traditie op de korrel neemt. De meer eigentijdse hoofdstukken die volgen zijn niet zo expliciet afwijzend, maar suggereren minstens impliciet dat je je best niet te erg door je emoties op sleeptouw laat nemen. Haar derde en vierde hoofdstukken gaan respectievelijk over de omgang met woede | |
[pagina 595]
| |
in intieme persoonlijke relaties en in terloopse of professionele contacten. Die laatste worden opgevoerd als een middendomein omdat Nussbaum ze tegelijk afzet tegen de privésfeer uit hoofdstuk drie en tegen het publieke domein van recht en instellingen dat in de laatste twee hoofdstukken aan bod komt. De hoofdstukken over privé- en middendomein vertrekken bij een centrale stoïcijnse these, die Nussbaum deze keer nadrukkelijk bijstelt. De Stoa leerde dat woedeaanvallen vooral getuigen van een overmatige gehechtheid aan (en dus afhankelijkheid van) externe factoren. Wie voldoende afstand weet te nemen van alles en iedereen, zal zich niet vlug gekwetst of beledigd voelen. En het lijkt inderdaad logisch dat het bekende ideaal van de ataraxia (onverstoorbaarheid) alle woede uitsluit. Je kan je alleen afvragen of het, op de keper beschouwd, niet alle emoties schrapt. Nussbaum herhaalt een paar keerGa naar eind9 dat ze dat advies best geschikt vindt voor het middendomein, maar uitdrukkelijk niet voor de privésfeer. Het domein van de emoties wordt daarmee al minstens stevig ingeperkt. We lezen dat irritaties en spanningen in terloopse contacten, maar ook op de werkvloer, vooral te maken hebben met statusproblemen, waar je beter niet te zwaar en best helemaal niet aan tilt. Het hoofdstuk leest prettig weg omdat het met veel verve herkenbare situaties fileert: een lastige buur op het vliegtuig, een humeurige bediende achter een loket, een collega die een deadline uit het oog verloor, enzovoort. Ik kijk daarbij wel op van de vlotte gelijkschakeling tussen collega's, waar je elke werkdag en soms jarenlang mee optrekt, en terloopse ontmoetingen met nagenoeg anonieme mensen. Het heet hier in beide gevallen dat de vele ongemakken die daarbij komen kijken vooral draaglijk worden als je je Umwelt vooral zakelijk en dus ten gronde veeleer onverschillig benadert: ‘We moeten afstand kunnen nemen, anders zullen we geen gemakkelijk leven hebben’ (blz. 106). Het is niet direct de suggestie die we na zo veel loftuitingen over de emotie verwacht hadden! Op het privédomein, dat eerst aan bod komt, ligt alles dus anders. Omdat emotionele betrokkenheid er de grondregel is, ligt het voor de hand dat ontgoochelingen die veroorzaakt worden door een intimus tot verdriet of woede leiden. Ataraxia ofwel zielsrust is daar geen optie. Nussbaum geeft ook hier de raad de spanningen die zich kunnen voordoen - waar veel verwacht wordt, kan er veel verkeerd lopen - liever ruimhartig, dus constructief en toekomstgericht, aan te pakken: je kunt maar beter samen aan oplossingen werken, omdat verwijten of wrok de ellende alleen maar laten aanslepen. Ze kunnen zelfs onbesefte gemakkelijkheidsoplossingen worden: uit den treure herhaalde verwijten over en weer creëren op hun manier een overzichtelijke situatie, die dus veiliger oogt dan de altijd riskante poging het resoluut over een andere boeg te gooien. | |
[pagina 596]
| |
We hebben uiteraard ook recht op een paar anekdotes - uit psychiatrische vakliteratuur of uit romans - waar die gewaagde ruimhartige aanpak aardig schijnt te lukken. Het valt wel op dat het zo te zien vooral in de literaire voorbeelden, en met name in een commentaar bij een episode uit Middlemarch (George Eliot, 1871-1872)Ga naar eind10, over echt emotionele verzoeningsmomenten gaat. In de echte cases lijken de betrokkenen meer uit de problemen te raken door niet te impulsief te reageren en redelijk met zichzelf en/of met elkaar te overleggen. Het zijn opnieuw herkenbare verhalen, die bijvoorbeeld gaan over een jongvolwassene die na de nodige ruzies haar moed bij elkaar raapt om haar bemoeizieke moeder te doen begrijpen dat ze haar huishouden naar eigen inzicht wil regelen. De emotionele component verdwijnt bij dat alles opnieuw, zij het ongezegd, naar het achterplan. Wie door zijn partner in de steek wordt gelaten, blijft met zijn woede en frustraties alleen achter en moet ze zelfstandig, en zonder dat er veel constructiefs mee aan te vangen valt, verwerken. Nussbaum noteert dat er ‘een omvangrijke therapeutische literatuur’ voorhanden is, waarin je uitgebreid kan vernemen ‘hoe mensen zich kunnen bevrijden van obsessieve en slopende woede’ (blz. 150). Ze schijnt zelf liever te geloven dat de problemen zich, als je er niet te veel aandacht aan besteedt, vanzelf oplossen: ‘Het doorwerken van verdriet is iets wat eenvoudig gebeurt terwijl het leven verdergaat: nieuwe banden vervangen de oude, de wereld draait minder om de vertrokken persoon...’ (blz. 151). Dat klinkt zeker geruststellend, maar eens te meer onverwacht: het betekent uiteindelijk dat de intimi evenmin onvervangbaar zijn als de vele passanten die je terloops of op de werkvloer ontmoet. Nussbaum insinueert zelfs dat de ‘professionele woedetherapie’ misschien vooral pleitbezorgers vond omdat ze een ‘lucratief wereldje’ (blz. 151) werd, dat nogal wat psychiaters aan de kost helpt. Het argument klinkt in dit filosofische betoog onvermijdelijk een beetje kwaadwillig. | |
Het publieke domeinDe twee laatste hoofstukken begeven zich op het publieke domein en gaan respectievelijk over alledaagse en over revolutionaire gerechtigheid. De eerste is het terrein van de courante rechtspleging, waarvan Nussbaum oordeelt dat ze te vaak getekend blijft door een vergeldingslogica: ‘Vrouw Justitia moet (niet) kwaad worden op overtreders’ (blz. 201), maar ze naar best vermogen op weg zetten naar een betere toekomst. Nussbaum suggereert onder andere om minstens enkele decennia lang niet meer van strafrecht te spreken, met als doel zoveel mogelijk archaïsche reflexen te ontzenuwen. Revolutionaire gerechtigheid heeft te maken met politieke omwentelingen, die zich, ook als ze ernstig onrecht moeten opruimen, beter niet | |
[pagina 597]
| |
verliezen aan wraak en sancties; het punt is eerder een toekomstproject uit te tekenen dat voor alle partijen, en dus ook voor de nazaten van de ‘onderdrukkers’, wervend is. We vernemen opnieuw, zoals al in vorig werk, dat Gandhi en Martin Luther King op dat punt topprestaties neerzetten. Nussbaum besteedt deze keer ook veel aandacht aan Nelson Mandela en aan de bijzondere insteek van de beroemde Zuid-Afrikaanse Waarheids- en Verzoeningscommissies. De concrete analyses en suggesties die dat meebrengt zouden ruim stof zijn voor een andere bijdrage. Ik noteer alleen dat de intussen bekende bezwaren tegen vergeldingsdenken en status-obsessies ook hier weer aan bod komen - en dat Martha Nussbaum, voor zover er ook aan de positieve kant van haar plaatjes sprake is van emoties, vooral stilstaat bij de meesterlijkinventieve manier waarop getalenteerde politieke tenoren de onmisbare emoties van hun medestanders in de goede richting wisten te kanaliseren. De retoriek en de kunstgrepen die ze daarvoor bedachten, worden met bewondering beschreven; het is kennelijk geen punt dat het hele verhaal daarmee een misschien charismatisch maar wel heel manipulatief leiderschap promoot. Waarmee we weer eens de indruk krijgen dat emotie in dit nieuwe boekGa naar eind11 altijd, en dus niet alleen in het geval van woede, veel heeft van een massieve oerkracht, die in politicis maar positieve resultaten boekt als ze stevig en koelbloedig in toom wordt gehouden. | |
BesluitMartha Nussbaum herhaalt in Woede en Vergeving geregeld, zoals ze voor en na Upheavals altijd al deed, dat positieve emoties een onmisbare component van elk volwaardig mensenleven zijn. De vertrouwde boodschap klinkt deze keer wat obligaat en je kunt je dus afvragen of ze die nog altijd echt (of helemaal) gelooft. Deze lezer heeft in elk geval de indruk dat ze, allicht zonder het helemaal te beseffen, in feite terugvalt op een quasi instinctieve reserve tegen emotionaliteit die uiteindelijk zo oud is als de filosofie. Of dat meteen bewijst dat de emotional turn in de menswetenschappen alweer op zijn retour is laat ik in het midden. Ik wil wel, ter afsluiting, benadrukken dat Nussbaums impliciete stap terug, als die er al is, de intrinsieke consistentie van haar nieuwe boek niet echt aantast: het onderwerp dat ze behandelt is hoe dan ook een negatieve en steriele emotie, waarvan we nu dus gedetailleerd vernemen waarom ze geen zoden aan de dijk zet. Blijft nog wel de vraag of die analyses zelf veel kans maken om tot concrete resultaten te leiden; het is maar de vraag of ze de woedeloosheid waar Martha Nussbaum voor pleit, echt dichterbij brengen. | |
[pagina 598]
| |
Wie er Aischylos' Eumeniden op naslaat, merkt dat de episode waar de Furiën hun archaïsche toorn opgeven en voortaan beschermgodinnen worden voor een indrukwekkende slotscène zorgt, maar dat Aischylos de psychologie van die ommekeer niet uitdiept. De godin Athena, die de Areopaag in de mythologische oertijd voorzit, weet de aloude schrikgodinnen met een paar vleiende woorden te vermurwen en geeft daarmee op haar manier blijk van welsprekend leiderschap... Aischylos moest ook niet meer doen: de dichter ‘schenkt ons suggestieve beelden, geen theorie’ (blz. 199). Het vervelende is dat dat Martha Nussbaum, van wie we dat wel mochten verwachten, op dit cruciale punt niet veel verder komt: haar transitie is weinig meer dan een leeg label en wijst geen psychologisch overtuigende uitweg uit de woede. We vernemen eigenlijk alleen dat woede, met de ijdele dromen over vergelding of statusherstel, compleet onredelijk is. Of dat echt zal helpen? Peter Sloterdijk schreef in 2006 ook een woedeboek en begon dat, in zijn bekende wat orakelachtige stijl, met de vaststelling dat woede ooit letterlijk ‘Europa's eerste woord’Ga naar eind12 was. In het openingsvers van de Ilias vraagt Homeros zijn goddelijke Muze de woede van Achilles te vertellen en staat dat lijdend voorwerp vooraan in de zin: ménin aeide. De hele Ilias gaat net over die woede, die voor eindeloze ellende zorgt en waartegen blijkbaar, tot de dood van Patroclos een andere wraakzucht losslaat, geen kruid gewassen is. Enkele generaties na Homeros begonnen de eerste filosofen voor de gevaren van de woede te waarschuwen; hun nazaten zouden daar nooit meer mee ophouden, maar hun vele wijze woorden volstonden duidelijk niet om de horror te bezweren. Enkele van de meest indringende analyses over de zin en vooral de onzin van de woede waren het werk van Lucius Annaeus Seneca; hij zal er uitvoerig op zijn ingegaan toen hij, enkele decennia na het begin van onze jaartelling, belast was met de filosofische vorming van de toekomstige keizer Nero. En ook alle volgende eeuwen bleef de grote en de kleine geschiedenis meer dan geregeld het speelveld van licht ontvlambare mensen. Martha Nussbaum zal uiteraard niet hebben gehoopt dat haar boek dat echt zou veranderen. Ze vond blijkbaar wel dat het, bij duurzaam gebrek aan meer performante remedies, de moeite loonde de oude les nog maar eens te hernemen en ‘de lezers duidelijk (te laten) zien hoe irrationeel en dwaas woede is’ (blz. 288). En je kunt dat misschien inderdaad, ook al blijven de resultaten beperkt, niet genoeg herhalen... |
|