Streven. Jaargang 84
(2017)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 231]
| |
Dirk de Bièvre
| |
Bien étonnéS de se retrouver ensembleAan weerskanten van de Atlantische oceaan bevinden politieke tegenstanders zich zo op merkwaardige wijze in elkaars gezelschap, hoewel zij om ogenschijnlijk heel verschillende redenen tegen een verdieping van de han- | |
[pagina 232]
| |
delsintegratie tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten mobiliseren. De Trump-claim om het door middel van handelsprotectionisme te gaan opnemen voor de reeds lang verroeste rust belt, bevindt zich op deze manier aan Europese kant in het gezelschap van een aantal goed georganiseerde niet-gouvernementele organisaties (ngo's), hoofdzakelijk gecoördineerd en gefinancierd door attac Deutschland. Deze stellen ttip voor als een Trojaans paard dat Europa laksere Amerikaanse gezondheids-, milieu- en sociale standaarden zou opdringen en de parlementaire democratie zou uithollen. Een groot deel van de publieke campagne van de Duitse, Oostenrijkse en sommige Europese actiegroepen richtte zich echter niet enkel tegen de ttip-onderhandelingen, maar ook tegen de reeds afgesloten onderhandelingen van een handelsakkoord tussen de Europese Unie en Canada, het zogenaamde Comprehensive Economic and Trade Agreement, afgekort CETA. Door een professioneel opgezette socialemediacampagne slaagden deze actiegroepen erin, een illusie van een basis-democratische mobilisering en wijdverspreide afkeuring van vele aspecten van deze overeenkomsten te creëren. Zoals de slechts ogenschijnlijk basis-democratische Tea Party- beweging en Trumps campagne werd gefinancierd door Super Pacs om op professionele wijze woedeburgers te creëren en te mobiliseren, zo ook hebben de anti-ttip en anti-ceta-campagnes de sociale en intermedia beheerst om een beeld te scheppen als zou ttip een nefaste politieke ontwikkeling zijn waartegen de ‘gewone’ en zogenaamd geïnformeerde burger spontaan tegen in opstand zou zijn gekomen. | |
De georganiseerde constructie van wantrouwenNochtans heeft de Duitse econoom Matthias Bauer in een gedetailleerde studie voor de Brusselse denktank European Centre for International Political Economy (ecipe) met de titel ‘Manufacturing Discontent’, aangetoond hoe deze relatief kleine groep ngo's rond attac Deutschland er in geslaagd is een indruk van een brede tegenkanting te creëren vanuit de grass roots. Sociale media en professionele marketing hebben zo een megafoonwerking gegeven aan voorkeuren die geenszins nieuw, onthullend of schandalig zijn, maar eerder een disproportionele aandacht naar zich toe weten te trekken, hoewel hun argumentatie op vele punten mank loopt, en hun effectieve steun in brede lagen van de maatschappij niet zo breed of intens is. Reeds jaren voor het neergaan van het doek na Act i van de ttip- sage, was het opvallend hoezeer beleidsmakers en parlementaire vertegenwoordigers aan zichzelf waren gaan twijfelen over deze onderhandelingen. Nochtans bood en biedt zo'n handelsverdrag heel wat kansen, en zijn de | |
[pagina 233]
| |
meeste elementen uit het ontwerpverdrag veruit te verkiezen boven de status quo. Die status quo is namelijk helemaal niet zo gunstig, en een ttip- of ceta-akkoord zou op verschillende gebieden een aanzienlijke vooruitgang betekenen, zowel in de diepgaande verdere integratie van goederen en dienstenmarkten als bij de coördinatie van productstandaarden, hun certificering en controle, en zo ook van gezondheids- en milieustandaarden. Vanuit ngo-hoek is nochtans steevast verspreid dat ttip er enkel komt op vraag van grote multinationale ondernemingen en dat de democratie in gevaar is. Alle andere spelers, zoals kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's), middenveldorganisaties en Europese burgers, zouden alleen maar slachtoffer zijn op het altaar van het grote geld en de verabsolutering van de competitie. Nochtans stelt de markttheorie niet meer dan dat competitie de reden zou kunnen zijn waarom de meest aangepasten, en niet de sterksten de beste overlevingskansen hebben omdat ze zich goed aanpassen (‘the fittest’, diegene die ‘fit’/past in zijn of haar omgeving). Vermits dit kan leiden tot specialisering in een bepaalde niche, kunnen de werknemers van een onderneming toegevoegde waarde creëren. Immers, Darwins lome Galapagosschildpadden of een minuscule mug vallen nu niet bijzonder op door hen sterkte, maar wel door hun goede aangepastheid aan hun omgeving. Nochtans bouwden de anti-ttip-ngo's hun campagne rond het idee dat dit soort handelsverdragen enkel en automatisch de groten en sterken ten goede zouden komen omdat zij uniform zouden streven naar de uitholling van sociale bescherming, gezondheidszorg en milieustandaarden en dus een frontale aanval zouden zijn op De Rechtvaardigheid. Het valt daarom eerder te betreuren dat attac Deutschland het oordeelsvermogen van velen hebben vertroebeld en wantrouwen, of ronduit verachting, voor beleidsmakers op het gebied van handelsbeleid hebben gecultiveerd. Deze organisatie werd in 1998 opgestart als organisatie die ijverde voor meer belastinggerechtigheid als Association for the Taxation of financial Transactions and Aid to Citizens, om wereldwijd een zogenaamde ‘tobintaks’ op financiële transacties in te voeren. Op dit gebied verwierven zij zo terecht veel aanzien, en speelden een belangrijke rol in de voorbereiding van de geesten voor een oeso-initiatief om gapende gaten in het belastingbeleid van de lidstaten te beginnen dichten. | |
De status quo als ‘goed’De belangrijkste inschattingsfout die tegenstanders van eu-handelsverdragen met Canada of de Verenigde Staten, en bij uitbreiding met Japan, Zuid-Korea, Australië, enzovoort maken, is de overtuiging dat de status quo sowieso goed is. De handels- en investeringsregels die nu gelden tussen | |
[pagina 234]
| |
de eu en de vs zijn op vele gebieden helemaal niet meer aangepast aan de diepte van de economische integratie die met of zonder handelsakkoorden aan het plaatsvinden is. Een heel aantal elementen die nu op de onderhandelingstafel liggen, kunnen daar verbetering in brengen, en ervoor zorgen dat het openbaar beleid in gelijke tred de globalisering mee kan reguleren in plaats van haar slechts passief te ondergaan. | |
Eliminatie van douanetariefpieken en brede steun voor CETA en TTIPZo is er de misvatting dat de eliminatie van douanetarieven op goederen niet meer belangrijk zou zijn, omdat gemiddelde douanetarieven laag zijn. Hierdoor zou verdere liberalisering ofwel verwaarloosbaar ofwel schadelijk zijn voor verdere welvaartscreatie. Gemiddelden zijn inderdaad laag, maar zij verdoezelen erg hoge pieken die innovatie, specialisering, investeringen en handel in belangrijke sectoren afschrikken. Dit is geenszins enkel van puur materialistisch eigenbelang voor enkele grote bedrijven, maar eveneens van eminent politiek belang, aangezien zij voordelen kunnen opleveren voor die sectoren die gekenmerkt worden door een hoog aantal kleine en middelgrote ondernemingen, in het bijzonder voor die uit de zuidelijke eu-lidstaten, die zwaar geleden hebben onder de eurocrisis. Deze zouden aanzienlijke groeikansen krijgen op de Canadese en vooral Amerikaanse markt als douanepiektarieven afgeschaft zouden worden. Men mag dan al de mond vol hebben over het feit dat enkel multinationals zouden profiteren van een vrijhandelsverdrag, een lineaire afschaffing van dergelijke douanetarieven voor alle goederen zou een veel groter aantal sectoren, bedrijven en hun werknemers ten goede komen dan die waar enkel multinationals in actief zijn. Een Portugese of Spaanse fabrikant van lederen schoeisel of luxe modeartikelen zal maar wat blij zijn niet langer over een tolmuur van een 35 procent te moeten springen om in New York of Toronto vaste voet aan de grond te krijgen. Of neem een gespecialiseerde producent van hoogtechnologische wijnpersen uit Noord-Italië. Die beschikt doorgaans niet over eigen productiecapaciteit in de VS en heeft, in tegenstelling tot multinationals, veel last van douanetarieven. Een afschaffing van toltarieven is dus net voor dit type hypergespecialiseerde kmo's en hun werknemers van groot belang. Hoewel zij niet over de tijd en middelen beschikken om hierover veel misbaar te maken op het internet, sociale media, of door lobbying bij beleidsmakers, zouden dergelijke sectoren door de afschaffing van de toltarieven tussen de VS en de eu meer kansen krijgen. Daarenboven wordt er te snel voorbijgegaan aan het feit dat heel wat multinationals zich via hun buitenlandse directe investeringen in productiecapaciteit wat graag neste- | |
[pagina 235]
| |
len in markten die netjes afgeschermd zijn door hoge douanetarieven op afgewerkte producten. Net het prohibitieve effect van douanetariefpieken leidt er toe dat kmo's niet eens aan een exportstrategie durven te beginnen, en bijgevolg ook veel minder intens lobbyen. Openbaar beleid dat niet discrimineert tussen sectoren of tussen typen ondernemingen kenmerkt zich juist doordat het een publiek goed creëert voor alle economische actoren. Dit is een van de redenen waarom de kleinere en de zuidelijke Europese lidstaten eu-handelsakkoorden steunen en blijven steunen, en waarom de Italiaanse of Portugese regering geïrriteerd en bijwijlen verontwaardigd reageert op de sabotage van de onderhandelingen door ngo's en sommige noordelijke lidstaten, aangezien zij dit zien als schadelijk voor deze kmo- sectoren die uitkijken naar de opheffing van deze douanetariefpieken. | |
Dienstensectoren en het algemeen belangIn de dienstensector speelt een gelijkaardig mechanisme, en ligt er bijgevolg veel sociaaleconomisch potentieel braak. Ondanks het populaire beeld als zouden de vs een totaal geliberaliseerde economie zijn en een wild west van everything goes kennen, zijn veel dienstensectoren er volledig afgeschermd tegen buitenlandse aanbieders. Zo hebben Europese luchtvaartmaatschappijen, aanbieders van maritieme diensten (zoals de wereldwijd leidende Nederlandse en Vlaamse baggerfirma's), of installateurs van wind- en zonne-energie, helemaal geen vlotte toegang tot de vs-Amerikaanse markt. Dat heeft verstrekkende gevolgen van inefficiëntie in de Amerikaanse economie, en betekent verloren kansen voor Europese dienstenaanbieders. Deze inefficiëntie met hoge maatschappelijke kosten bleek erg duidelijk bij de krakkemikkige reactie op de catastrofe met het bp-boorplatform Deep Water Horizon in 2010. Deze ramp werd veroorzaakt door het niet-respecteren van de Amerikaanse veiligheids- en milieunormen en een te snelle werkwijze. Hierdoor ontplofte de leiding die olie en gas naar boven moest brengen, en veroorzaakte een lek dat vele wekenlang de Mexicaanse golf verontreinigde. Om dit onderwaterlek te dichten moesten gespecialiseerde bedrijven aan de slag. De wereldwijd meest ervaren en technologisch onderlegde bedrijven kwamen hier echter niet aan te pas. Het Amerikaanse totale verbod tegen buitenlanders om schepen in de VS te bezitten of zelfs in te zetten, droeg eraan bij dat het vreselijke olielek niet meteen gedicht kon worden. Europese, en met name de Nederlandse en Vlaamse baggerfirma's met onderwatertechnologie, stonden nochtans klaar om hun expertise in te zetten, en schreven er een gemeenschappelijke brief over naar President Obama. In tijden van hoge nood kan de Amerikaanse president immers per executive order Amerikaanse wetgeving tijdelijk opheffen, zo hier het totale | |
[pagina 236]
| |
verbod op door niet-Amerikanen bemande schepen in alle Amerikaanse wateren en havens. President Obama beantwoordde de brief echter niet en het lek werd pas na veel amateuristische pogingen gedicht door het bedrijf Haliburton - of all people - net dat bedrijf dat door goede connecties met Dick Cheney, de vice-president onder Bush jr., veel defensie- en overheidscontracten had binnengehaald voor de Amerikaanse bezetting van Irak. Het vermoeden rijst dan ook dat goed geconnecteerde, maar internationaal niet-competitieve bedrijven door hun lobbywerk deze protectionistische status quo van de Amerikaanse handelswetgeving met hand en tand via het Congres en bij de Obama Administration hebben verdedigd. Wanneer staten onderhandelen over de liberalisering van dienstensectoren gaat het dus helemaal niet, zoals sommige ngo's beweren, over de verplichte privatisering van openbare diensten, maar om de eenvoudige openstelling van markten waar het potentieel tot toegevoegde waarde, zoals in de milieudienstensector, nu onderbenut blijft. Vermits de Europese lidstaten allemaal relatief kleine nationale markten hebben, en er allemaal belang bij hadden veel handelsbelemmeringen binnen de Europese binnenmarkt te elimineren, hebben werknemers en werkgevers, alsook de brede civiele maatschappij veel baat gehad bij een marktvergroting die de meest innoverende sectoren nieuwe kansen bood. Dit heeft als gevolg gehad dat Europa op dit vlak internationaal potentieel heeft en dit zou kunnen verzilveren in een handelsverdrag met Canada en/of de Verenigde Staten. | |
De trans-Atlantische coördinatie van standaardenreguleringEen dergelijke liberalisering bied tegelijkertijd ruimte voor een deal op een ander vlak, waar eveneens veel ruimte voor verbetering is. Een belangrijke opdracht die de onderhandelaars hebben meegekregen is het zoeken naar meer compatibiliteit van standaarden waaraan producten moeten voldoen, of standaarden over het productieproces zelf, en dit op het gebied van veiligheid, milieu en gezondheid. Zowel de VS als de eu verplichten producenten en dienstverleners ertoe hoge standaarden aan te houden. Ze controleren die echter vaak op verschillende manieren. In de autosector bijvoorbeeld, worden aan beide kanten van de oceaan steeds strengere normen voor de uitstoot van co2, nox en andere schadelijke stoffen opgelegd. De controle daarop ligt in de eu echter in grote mate bij de bedrijven zelf - een merkwaardig zachte regeling -, terwijl in de vs het Environmental Protection Agency (epa) externe controle uitoefent. En we weten allemaal waar de eclatante emissiemanipulaties door het Volkswagenconcern aan het licht kwamen. Dat was niet in het Avondland, maar werd ontdekt en veroordeeld door de Amerikaanse autoriteiten. In het licht van de recente benoeming | |
[pagina 237]
| |
van een tegenstander van de strikte epa-regulering en controle door President Trump, heeft de Europese Commissie overigens terecht opgeroepen tot waakzaamheid om een dergelijke verzwakking niet automatisch over te nemen. Een van de centrale doelstellingen van de ttip-onderhandelingen, namelijk de bevordering van gelijkvormigheid van certificering en controle van dergelijke productiestandaarden is dus heel wat minder gek dan ngo-campagnes met grote stelligheid beweren te weten. De anti-ttip-ngo's hebben jaren lang via sociale en internetmedia de vrees verspreid dat beleidscoördinatie over standaarden en de manier waarop beleidsdoelstellingen worden omgezet, automatisch zou leiden tot een verlaging van Europese sociale, milieu en gezondheidsstandaarden. Daarbij gaan zij uit van twee theoretisch onlogische en empirisch onhoudbare uitgangspunten.Ga naar eind1 Ten eerste coördineren de eu en de VS reeds vele jaren willens nillens hun beleid op het gebied van al deze standaarden, aangezien een regel van de één nu eenmaal effect heeft op de ander, en economische sectoren die internationaal actief zijn, steeds rekening moeten houden met een dergelijke binnenlandse wetgeving of regulering. Deze zogenaamde externaliteiten van het beleid van de één op dat van de ander kunnen voor beide partijen zowel negatieve als ook positieve effecten ressorteren. Dat gebeurt sowieso - is niets nieuws - en is een fact of life waarbij verkettering niets oplevert. Het enige wenselijke en bescheiden effect wat het ceta-verdrag met Canada zal, en het ttip-verdrag met de vs zou veranderen, is deze coördinatie van regulering systematischer en transparanter te organiseren door de wetgevers aan beide zijden van de Atlantische oceaan te laten overleggen binnen raden voor reguleringssamenwerking.Ga naar eind2 Ten tweede gaat deze argumentatie er van uit dat de Europese normen door de band genomen hoger zijn dan de vs-Amerikaanse. Deze veralgemening klopt geenszins, aangezien in sommige sectoren de voedsel-, veiligheids-, milieu- en gezondheidsstandaarden nu eens hoger of stringenter zijn in de vs dan in de eu, en in andere dan weer omgekeerd. Om dit zogenaamd te staven, verwijzen ngo's steevast naar het ‘feit’ dat de eu altijd een voorzorgsprincipe zou hanteren, en de vs niet. Nochtans is het geenszins zo dat de vs doorgaans enkel producten verbieden als ze aantoonbaar schadelijk zijn, net zoals het in Europa zo is dat alles verboden is of kan worden waar we niet van weten of het schadelijk is of niet.Ga naar eind3 En ten slotte: zoals het emissieschandaal rond de gemanipuleerde emissiesoftware van het Volkswagenconcern aantoont, is de controle op standaarden niet automatisch effectiever in Europa dan in de vs, maar soms net veel lakser. Op deze manier schuilt in de verdachtmaking van de Amerikaanse ‘ander’ een defensief, en misschien zelfs plat anti-amerikanisme dat goed gemotiveerd beleid eerder bemoeilijkt dan vergemakkelijkt. | |
[pagina 238]
| |
Een verlaging of een verhoging van standaarden?Het eventuele risico op een hellend vlak van stelselmatige verlaging van standaarden werd nochtans sinds het begin van de onderhandelingen onderkend door zowel de hoofdonderhandelaar van de Europese Commissie als de us Trade Representative. Reeds in het allereerste onderhandelingsmandaat was vastgelegd dat geen enkele verlaging van wettelijk geldende product- en processtandaarden wenselijk was. In de loop van de onderhandelingen werd een samenwerkingsvorm op papier gezet om een dergelijke slippery slope en een race-to-the-bottom van proces- en productstandaarden materieel onmogelijk te maken. Deze standstill-optie zorgt ervoor dat, als er al een verandering van de regulering komt, deze eerder de vorm zal aannemen van een incentive voor bedrijven om slechts één productnorm te hanteren, en slechts één processtandaard aan te houden, om zo tot een efficiënter productieproces te komen dat zich aan de hogere standaard spiegelt, eerder dan aan de lagere. Dit soort contra-intuïtieve beleidsuitkomsten van race-to-the-top in de interactie tussen reeds relatief intensief gereguleerde economieën is in het politicologisch onderzoek over de dynamiek van internationale regulering erg goed gedocumenteerd door onderzoekers Kelemen en Vogel.Ga naar eind4 Zij toonden aan dat een regelgevende race-to-the-top op internationaal vlak wordt begunstigd door het feit dat economische actoren, eens ze door binnenlandse regelgeving werden gedwongen hogere standaarden aan te houden, er alle lobby-belang bij hebben, te trachten deze te ‘exporteren’ naar hun belangrijkste handelspartners. Deze dynamiek speelde een grote rol in de Europese eenmaking waarbij de Duitse industrie, later nog eens gesteund door de Scandinavische staten, pleitte voor strengere Europese regulering. Zelf onderhevig aan stringente Duitse en Scandinavische nationale regulering pleitten zij er bij de eenmaking van de Europese markt tussen 1986 en 1992 met succes voor dat alle andere, vooral nieuwe zuidelijke lidstaten ook een hoger niveau van milieu- en productiestandaarden zouden invoeren, omdat er anders een oneerlijke speelveld zou ontstaan op de markt van (petro) chemische en farmaceutische producten. De Europese Commissie kreeg daarom bij de implementatie van het plan Delors ter vervolmaking van de eenheidsmarkt het mandaat milieuwetgevende initiatieven ter goedkeuring voor te leggen aan de lidstaten, wat leidde tot het nu als vanzelfsprekend beschouwde Europese milieubeleid. | |
Reguleringssamenwerking en democratische autonomieHiertoe voorzag de voorlopige onderhandelingsuitkomst van ttip een eu- vs-adviesraad voor reguleringssamenwerking. Nochtans stelden de anti- | |
[pagina 239]
| |
ttip-ngo's het stelselmatig voor als zou dit een nieuw wetgevend orgaan op internationaal niveau zijn om deze verworvenheden onder druk te zetten. Deze adviesraad zou vooraf afgetoetste adviezen ter goed- of afkeuring voorleggen aan het Amerikaanse Huis van Afgevaardigden en aan de Senaat, evenals aan het Europees Parlement en de Europese ministerraad. Elke aanbeveling van deze raad voor reguleringssamenwerking zou slechts kracht van wet krijgen als deze instellingen er hun goedkeuring aan verlenen. In geval van afkeuring zou de Europese Unie gewoon haar eigen regulering behouden of introduceren. In tegenstelling tot de trojaansepaardmetaforiek van de ngo-campagnes, is er van een ‘automatische’ verlaging van wettelijke normen dus geen sprake, omdat enkel een gekwalificeerde meerderheid in de ministerraad en een absolute meerderheid van het Europees Parlement (en in een aantal gevallen zelfs een instemming van alle lidstaten in unanimiteit) tot een wijziging van de status quo zou kunnen voeren. Ondanks deze procedurele garantie op democratische autonomie van zowel de Verenigde Staten als de Europese Unie en haar lidstaten, hebben de ngo's er in hun campagne met groot zendingsbewustzijn voor gezorgd dat ttip bekeken ging worden als een vorm van internationale samenwerking die elke vorm van democratische legitimering zou missen. Een belangrijke reden voor deze strategie van de delegitimering lag echter niet zozeer bij het misbaar dat ze creëerden rond samenwerking op het gebied van regulering, maar op dat van arbitragerechtbanken in verband met investeringen. | |
Investeringsbescherming en arbitragerechtbankenOok hier opereerden de ngo's onder de aanname dat de status quo beter is dan het voorliggende ceta-verdrag of het voorstel van ttip-verdrag. Op het ogenblik hebben tien voormalige communistische landen een zogenaamd bilateraal investeringsakkoord met de vs (in het Engels afgekort als bits; met Canada is de situatie gelijkaardig). Deze overeenkomsten dateren echter uit de tijd onmiddellijk na het einde van de Koude Oorlog en zijn gestoeld op een erg asymmetrische verdeling van de kosten en baten ten voordele van Amerikaanse investeerders en ten nadele van deze kleine Europese lidstaten. Deze hadden er toen veel belang bij zich bijzonder inschikkelijk op te stellen om überhaupt Amerikaanse investeringen aan te trekken. Zij offreerden bijgevolg een soort verzekeringspolis aan buitenlandse investeerders dat er geen terugkeer van communistisch onteigeningsbeleid zou komen. Deze akkoorden bevatten echter bijzonder vage en algemene bepalingen, en delegeren verregaande competenties aan arbitrage-rechters die frequent zowel als rechter alsook als betrokken partij optreden binnen deze arbitragerechtbanken (gelokaliseerd in de Wereldbank in Washington, | |
[pagina 240]
| |
de Internationale Kamer van Koophandel in Parijs, of het London International Court of Arbitration). De belangrijkste bepaling in dit soort bit's stipuleert dat buitenlandse investeerders ‘fair and equitable treatment’ moeten krijgen - een vorm van vaagheid die zo veel interpretatieruimte laat, dat je er zowel een gelijke behandeling voor binnen- en buitenlanders in kan zien, als een afschrikking tegen nieuwe wettelijke bepalingen, zoals veranderende belastingwetten, andere sociale zekerheidsvereisten, of nieuwe milieu- of gezondheidsstandaarden. In dit laatste gat sprongen de ngo's, niet om een afschaffing of aanpassing van deze oude, zogenaamde bit's te verlangen, maar om fundamentele oppositie te voeren tegen elke vorm van investeringsarbitrage in handelsverdragen. De Europese Commissie nochtans ijverde met steun van de lidstaten voor een vervanging van het (voor sommige lidstaten bestaande) systeem. Daar hadden ze minstens twee goede redenen voor. Ten eerste kun je internationale verdragen niet zomaar unilateraal nietig verklaren - daar putten ze net hun bindende kracht uit - en is de eenvoudigste manier om ze buiten werking te zetten, een nieuw en beter verdrag te onderhandelen. Ten tweede hadden alle eu-lidstaten en het Europees Parlement in het Verdrag van Lissabon vastgelegd dat de Europese Commissie in de toekomst zou onderhandelen over investeringsakkoorden voor alle lidstaten. Het had immers geen zin elke lidstaat apart investeringsakkoorden te laten afsluiten vermits de Europese Unie intern een eengemaakte kapitaal- en investeringsmarkt is. Niet gehinderd door deze feitelijke uitgangstoestand begonnen de ngo's aan een kruistocht tegen een systeem dat volgens hen multinationals zou toelaten de plaats in te nemen van de wetgever en daardoor de reguleringsautonomie van de Europese Unie en de Verenigde Staten totaal zou uithollen. Kortom, zij construeerden een versie van de feiten waarin ze de inclusie van investeringsarbitrage in handelsverdragen gelijkstelden met de afschaffing van de democratische soevereiniteit - werkzaam verpakt in de metafoor van een opblaasbaar Trojaans paard dat meegetroond werd door de straten van Berlijn en Brussel. Nu was en is investeringsarbitrage terecht voorwerp van controverse. Deze betreft echter niet de vraag of multinationals nu de wetgevers zijn geworden, geholpen door structureel gecorrumpeerde en partijdige rechters, maar de vraag of twee rechtstaatssystemen als de eu en de vs speciale arbitragerechtbanken nodig hebben om elkaar rechtszekerheid voor hun buitenlandse directe investeerders te bieden. Het probleem zit hem daarbij in de vraag of dergelijke rechtbanken het gelijkheidsbeginsel schenden. Buitenlandse investeerders hebben immers het recht om klachten in te dienen, en binnenlandse investeerders niet. Om deze reden wordt hierover | |
[pagina 241]
| |
een arrest van het Europese Gerechtshof verwacht.Ga naar eind5 Deze veel belangrijkere politieke discussie over rechtsprincipes is echter door de delegitimering van het gehele systeem danig in de verdrukking geraakt. | |
Europese besluitvorming en democratische legitimiteitEen finaal kritiekpunt in de ngo-campagne tegen het ceta- en vooral het ttip-verdrag luidt dat dergelijke onderhandelingen geen democratische legitimiteit zouden bezitten, in het geheim onderhandeld zouden worden, er geen toegang tot voorbereidende beleidsdocumenten zou zijn, en überhaupt nationale parlementen geen enkele vorm van inspraak zouden hebben. Nu is democratische legitimiteit op verschillende manieren definieerbaar en werd deze kritiek dan ook erg veranderlijk gehanteerd in de loop van het onderhandelingsproces en de ngo-mobilisatie ertegen. Aan het begin van het onderhandelingsproces luidde het dat het onderhandelingsmandaat van de Europese Ministerraad aan de Europese Commissie niet openbaar was. De kritiek uit ngo-hoek luidde steevast dat de zogenaamd technocratische, neoliberale Europese Commissie dit weigerde, terwijl het in werkelijkheid een gekwalificeerde minderheid van Europese lidstaten was die herhaalde voorstellen tot vrijgave van de Europese Commissie tegenhielden.Ga naar eind6 Het is net erg kenmerkend voor de mandaten die de Europese Ministerraad verleende voor de onderhandeling van handelsverdragen dat deze zeer algemeen en weinig controversieel verwoord zijn. Eerder dan met een gedetailleerd onderhandelingsmandaat aan de Europese Commissie de krijtlijnen vast te leggen, oefenen de lidstaten permanente controle uit via het handelsbeleidscomité binnen de Europese ministerraad die elke vrijdag in Brussel bijeenkomt, en de leden van het Europees Parlement via regelmatige hoorzittingen en overleg met de Europese Commissie in het handelsbeleidscomité van het ep. Dit maakt de eu een behoorlijk te duchten onderhandelaar op het internationale toneel, aangezien de tegenpartij er steeds rekening mee moet houden dat zijn of haar vragen op een rode lijn stoten van de andere zijde. Uiteraard was het eenvoudige, slechts zeven pagina's tellende onderhandelingsmandaat legaal beschikbaar op het internet - niet het minst door de Zweedse transparantiewetgeving. Dit weerhield de ngo's er niet van steeds te spreken over een ‘gelekt’ en ‘geheim’ document dat de Europese Commissie zogezegd niet zou willen prijsgeven. Later verschoof de kritiek naar het feit dat niet alle inhoud van de gesprekken openbaar was. In het verleden had de Europese Commissie steeds niet alleen informatie verstrekt en verantwoording afgelegd tegenover de Europese Ministerraad, maar ook tegenover het Europees Parlement, de pers, en de bredere openbaarheid. Dit werd in het kader van ttip - vanaf | |
[pagina 242]
| |
het begin, en niet slechts na protest van ngo's - uitgebreid om twee belangrijke redenen. Ten eerste hadden de lidstaten in het Verdrag van Lissabon in 2009 eindelijk terecht het Europees Parlement medezeggenschap verleend voor de goed- of afkeuring van handelsverdragen. Hierdoor werd het vanzelfsprekend dat de Europese Commissie uitvoerig overleg pleegde met de leden van het handelsbeleidcomité (inta in het Engels) en bouwden deze parlementairen een uitgebreide kennis van zaken op over de materie. Ten tweede ging het hier om een verdrag dat net de coördinatie van standaardenregulering en de openbaarheid wil bevorderen. Dit leidde tot een nooit eerder vertoonde beschikbaarheid van documenten. Toch werd dit stelselmatig gedelegitimeerd als ‘nog niet genoeg’, omdat deze ngo's van mening waren dat ook alle kladversies van onderhandelingsteksten openbaar moesten zijn. Hoewel dit ten koste van de efficiëntie van de onderhandelingen dreigde te gaan, breidde de Europese Commissie daarop de consultatie van voorbereidende documenten uit naar alle leden van het Europees Parlement. Ze hoopte zo de onderhandelaars in staat te stellen eerst aan de opbouw van deelakkoorden in de verschillende sectoren en op de verschillende reguleringsdomeinen te werken, en zo veel mogelijk transparantie over de voortgang van de onderhandelingen te creëren. Op deze manier gaf de Europese Commissie maximale invulling aan het verdrag van Lissabon, dat stipuleert dat het Europees extern handelsbeleid enkel van kracht kan gaan als een gekwalificeerde meerderheid van regeringsvertegenwoordigers in de Europese ministerraad en een absolute meerderheid van parlementsleden in het Europees Parlement akkoord gaan. Toch werden de voorbereidende documenten van de ceta- en de ttip-onderhandelingen ook ter beschikking gesteld van nationale parlementsleden, omdat de onderhandelingen op bepaalde (kleine) gebieden ook zouden gaan over bevoegdheden die de Europese Unie deelt met de lidstaten, zogenaamde gemengde bevoegdheden. Daar het onderhandelingsmandaat voor de ceta en vooral voor de ttip echter breed is, insisteerden enkele lidstaten, niet het minst de spd in de Deutsche Bundestag, dat de nationale parlementen van alle 27 lidstaten inkijkrecht, medezeggenschap en zelfs ratificatierechten moesten krijgen voor het reeds onderhandelde ceta-verdrag met Canada. Dit had echter het ongewilde gevolg dat in een constitutioneel merkwaardig land als België zelfs de regionale parlementen, zoals het Waalse en Brusselse, een vetorecht kregen toebedeeld over een beleidsdomein waar ze geenszins de expertise over hadden ontwikkeld. Pas tegen het einde van de onderhandelingen over het eu-Canada-akkoord begonnen deze regionale parlementairen zich in te werken in een materie waarover het Europees | |
[pagina 243]
| |
Parlement al zeven jaar expertise had opgebouwd en democratisch toezicht had uitgeoefend op de Europese onderhandelaars. Opgehitst door de ngo-campagnes leidde dit dan ook tot een overname van een reeks vage kritiekpunten die ik in dit artikel heb trachten te deconstrueren. | |
Het Trojaans paard van de renationalisering van het Europees handelsbeleidOndanks de schijnbare her-democratisering van het Europese handelsbeleid door nationale parlementen de facto vetorecht toe te kennen, zijn er bijzonder goede redenen om handelsbeleid te onderwerpen aan het meerderheidsprincipe op Europees niveau. Zomaar alle lokale entiteiten vetorecht geven op het gebied van het handelsbeleid, bergt immers het risico dat dit beleid ten prooi valt aan de blokkade en de afpersingsmacht van specifieke en geconcentreerde bedrijfsbelangen, of opvattingen die geenszins de toets van een waarlijk brede maatschappelijke steun kunnen doorstaan. Het is net de dreiging om in de ministerraad aan het kortste eind te trekken die ervoor zorgt dat speciale belangen van bijvoorbeeld de Maltese, Britse, of Luxemburgse financiële sector niet zomaar clausules in dergelijke verdragen kunnen laten opnemen die hen goed uitkomen ten koste van de algemeenheid. Insisteren op nationale in plaats van Europese parlementaire soevereiniteit lijkt dus aanvankelijk erg democratisch, maar gaat feitelijk ten koste van de mogelijkheid een uitgebalanceerd beleid te voeren in het algemeen belang. Speciale uitzonderingen voor bepaalde bedrijfssectoren in handelsverdragen zijn niet ongewoon, maar hun afpersings- en blokkeringsmacht wordt net door het meerderheidsprincipe in toom gehouden. In het eu-Korea-verdrag bijvoorbeeld staan weliswaar overgangsclausules over de autosector ten behoeve van de Zuid-Europese producten van kleinere auto's maar deze special interests hebben een algeheel akkoord niet kunnen stoppen. Om deze reden dreigt de schijnbaar heldhaftige strijd van de ministerpresident van Wallonië om eigen condities aan het ceta-verdrag te willen toevoegen, een op termijn bijzonder gevaarlijk precedent te scheppen, omdat op deze manier de Europa-rechtelijke orde van de Europese Unie zelf wordt ondermijnd, en speciale particuliere belangen in kleine landen en zelfs regio's een disproportioneel blokkerings- en afpersingspotentieel bezorgt. Deze vrees is niet ongegrond. Na de toevoeging van een reeks supplementaire bepalingen aan het ceta-verdrag op vraag van het Waals parlement, verklaarden Magnette en anderen dat zij hiermee hun eigenlijke doel zouden hebben bereikt, en wel tegen de overgrote meerderheid van lidstaten en een grote meerderheid in het Europees Parlement de middelen | |
[pagina 244]
| |
in handen hadden gekregen om het handelsverdrag met de vs definitief te kelderen. Dat het the Trump Presidency was die deze keldering uiteindelijk op zich nam, verandert niets aan de schadelijkheid van dit maneuver. Het toekennen van vetorechten aan een regionaal parlement van één van de 27 eu-lidstaten schaadt de bijdrage die een goed functionerend en democratisch Europees handelsbeleid kan leveren voor het publieke goed van alle eu-burgers. |
|