| |
| |
| |
Boeken
Kerk en Theologie
Dominicanen in Vlaanderen in de twintigste eeuw
In 2016 vierden de dominicanen hun achthonderdste verjaardag. Naar aanleiding daarvan verscheen het boek Predikbroeders in woord en daad. Dominicanen in Vlaanderen in de twintigste eeuw. Deze mooi verzorgde bundel bestaat uit bijdragen van verschillende auteurs - zowel dominicanen als leden van de Faculteit Theologie en Religiewetenschappen aan de ku Leuven - over een brede waaier aan onderwerpen betreffende het leven en werk van de Vlaamse dominicanen in de twintigste eeuw. Het boek behandelt belangrijke apostolaatsvelden, zoals dat van de studentenpastoraal te Gent en de pastoraal bij de arbeiders te Antwerpen, of van de tijdschriften Kultuurleven, Jeugd en Kultuur en Tijdschrift voor Geestelijk Leven, en ook het leven en werk van bekende dominicanen zoals Ceslas Georges Rutten, Laurentius Jules Perquy, Laurentius Jules Callewaert, Frans Bertrand Janssens, Ireneus Leopold Luyts, Dominicus De Petter, Edward Schillebeeckx en Jan Hendrik Walgrave. Het dramatische verhaal van de zesentwintig dominicanen en dominicanessen die in 1964-1965 vermoord werden tijdens de Simba-opstand wordt eveneens in detail verhaald. Op het einde blikt Marcel Braekers, de huidige verantwoordelijke voor de Vlaamse dominicanen, vooruit naar wat de toekomst kan bieden, nu de Vlaamse provincie is samengegaan met de Franstalige en ze beiden aldus één Belgische provincie vormen.
Voor wie geïnteresseerd is in de ontwikkelingen van het religieuze en kerkelijke leven in Vlaanderen in de twintigste eeuw, is dit een ongemeen boeiend boek. In detail wordt het engagement van de dominicanen besproken, en men kan gemakkelijk banden leggen met gelijkaardige initiatieven in andere religieuze families. Zo zijn bijvoorbeeld de ontwikkelingen van Kultuurleven en van Streven in sommige periodes opvallend gelijklopend. De Vlaamse dominicanen hebben als provincie geen instellingen beheerd, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de Vlaamse jezuïeten, die verantwoordelijk waren voor verschillende middelbare scholen en voor de ufsia (voorheen Sint-Ignatius Handelshogeschool). Dit heeft de dominicanen duidelijk een grotere flexibiliteit gegeven. Anderzijds lijkt hun engagement minder teamwork geweest te zijn dan in andere religieuze families.
De lezer komt onder de indruk van de spectaculaire inzet en ondernemingszin van deze mannen, die de Kerk en de samenleving edelmoedig en met grote overgave hebben gediend. De orde heeft hen bijzonder veel mogelijkheden, vertrouwen en steun gegeven, iets wat zeker niet altijd evident was, zoals onder andere blijkt uit het leven van pater Callewaert. Dat zulk een daadkracht soms ook problematisch werd, verbergt deze bundel trou- | |
| |
wens niet. Niettemin is het duidelijk dat het Vlaamse maatschappelijke en kerkelijke landschap er vandaag totaal anders zou uitzien zonder het engagement van deze gedreven en idealistische mannen. Men ziet, bij het lezen van deze bundel, als het ware de Kerk van Vlaanderen gestalte krijgen.
Tegelijk stelt dit boek onvermijdelijk - zij het impliciet - de vraag hoe het komt dat deze vurige en krachtige religieuze familie zo plots geen jonge leden meer aangetrokken heeft. Wat zich voordeed bij de Vlaamse dominicanen is trouwens ook in dit opzicht exemplarisch voor andere geledingen van de Vlaamse Kerk. Het boek laat deze vraag grotendeels buiten beschouwing, en dat is wel jammer. In zijn bijdrage over de Sociale School te Heverlee haalt Anton Milh een interessante bedenking aan van pater Valentinus Walgrave (broer van de theoloog Jan Hendrik) uit zijn Essai dautocritique d'un ordre religieux (1966). Walgrave noteert dat het noodzakelijk is in het apostolaat steeds een contemplatieve houding aan te nemen (blz. 60-61). Het simpele feit dat Walgrave dit onderstreept doet vermoeden dat het voor zijn generatie niet evident was. De sterke kant van de actieve ordes en congregaties - hun indrukwekkende intellectuele en sociale daadkracht - was misschien tegelijk ook een symptoom van hun zwakke kant. Misschien was de contemplatie als bron van de actie al aan het verdwijnen bij hen die geboren waren in de eerste helft van de twintigste eeuw? Indien dit zo is, dan ligt hier een prachtige uitdaging voor hen die het avontuur van het dominicaanse leven willen aangaan in de geglobaliseerde eenentwintigste eeuw.
Rob Faesen
Mathijs Lamberigts, Mark De Caluwe en Anton Milh (red.), Predikbroeders in woord en daad. Dominicanen in Vlaanderen in de twintigste eeuw, Halewijn, Antwerpen, 2016, 336 blz., 25,95 euro, isbn 9789085283935.
| |
Filosofie
Intieme blikken van vrijmetselaars
De vrijmetselarij blijft in Vlaanderen ook vandaag een onderwerp dat enerzijds op een ruime belangstelling kan rekenen, maar waarover anderzijds ook weinig bekend is. Dit is zeker verklaarbaar door de grote mate van discretie die vele vrijmetselaars in acht nemen. Die discretie heeft aanleiding gegeven tot een aantal negatieve opvattingen over de vrijmetselarij die bovendien wijd verspreid zijn. De meest gangbare hierbij is wellicht die van de vrijmetselarij als geheime politieke drukkingsgroep van vrijzinnige signatuur. Dergelijke stereotyperingen zijn een spijtige zaak, onder meer omdat ze volstrekt voorbijgaan aan het feit dat de vrijmetselarij in de eerste plaats een filosofische en spirituele beweging is die gekenmerkt wordt door een behoorlijke verscheidenheid.
Een aantal toegankelijke en degelijke Nederlandstalige werken hebben deze traditionele opvattingen de voor- | |
| |
bije decennia enigszins kunnen bijstellen. Doorgaans gaat het hierbij echter om vrij theoretische uiteenzettingen over symbolen en rituelen. Hoe waardevol dergelijke literatuur ook is voor een belangstellende buitenstaander, ze schetst niet meteen het beeld van een levende beweging die gevormd wordt door gewone mensen van vlees en bloed. Die leemte hebben de redacteurs van En bewaar het geheim. Intieme blikken van vrijmetselaars willen opvullen door de publicatie van een bijdragenbundel van gewone vrijmetselaars die elk de betekenis van het lidmaatschap voor hun leven schetsen. Opmerkelijk daarbij is dat de auteurs hun bijdrage onder eigen naam publiceren. Hoe vanzelfsprekend dit in zowat elke andere context ook mag lijken, dit is in Vlaanderen allerminst het geval met betrekking tot de vrijmetselarij. Vanuit die optiek is de titel meteen ook een aanzet tot reflectie. Voor vrijmetselaars verwijst En bewaar het geheim naar de geijkte manier om na afloop van een logezitting op de discretieverplichting te wijzen. Het doorbreken van de anonimiteit van de auteurs wijst er alleszins op dat het geheime karakter van de vrijmetselarij geen betrekking hoeft te hebben op het lidmaatschap ervan.
Op basis van het voorgaande is de centrale idee van deze publicatie dan ook even eenvoudig als origineel: getuigenissen van individuele leden kunnen het beeld van een filosofie of levensbeschouwing tastbaar en concreet maken op een manier die bij een theoretische benadering per definitie grotendeels uitgesloten is. Dergelijk perspectief ontbrak tot voor deze publicatie in Vlaanderen. Een voorafgaande opmerking hierbij voor de Nederlandse lezers: in En bewaar het geheim komen in hoofdzaak Vlaamse vrijmetselaars van vrijzinnige loges aan bod. Voor die keuze valt wel een en ander te zeggen. Deze stroming is in Vlaanderen immers getalsmatig duidelijk overheersend. Voor lezers die eerder vertrouwd zijn met andere vrijmetselaarstradities, zoals die in Nederland, kan dit wel bevreemdend zijn.
De verschillende bijdragen zijn losjes gebundeld rond een aantal belangrijke vrijmetselaarsthema's zoals symboliek, religiositeit en zelfkennis. Uit deze indeling blijkt duidelijk dat men de verschillende auteurs in grote mate de vrije hand heeft gelaten. Zo is het perfect mogelijk meerdere bijdragen onder diverse titels onder te brengen. De thema's vormen dus geen strakke indeling en men heeft duidelijk de voorrang willen geven aan het persoonlijk gehalte van elke bijdrage. Vanuit het uitgangspunt van deze bundel is die voorkeur voor het persoonlijke boven een meer afgebakende en (wellicht meer) theoretische aanpak zeker verdedigbaar. Sommige bijdragen neigen door die persoonlijke invalshoek wel meer naar het anekdotische. Dat is jammer omdat ze op die manier aan relevantie voor een geïnteresseerde buitenstaander inboeten. Daartegenover staat dan weer opmerkelijk genoeg dat een aantal andere bijdragen juist een uitgesproken persoonlijke insteek mist. Wie enigszins vertrouwd is met het onderwerp zal immers vaststellen
| |
| |
dat sommige auteurs in hun bijdrage vooral vrij klassieke, bijna orthodoxe opvattingen over de (vrijzinnige) vrijmetselarij uiteenzetten. De bundel had aan zeggingskracht kunnen winnen als deze uitersten van erg persoonlijk/ anekdotisch enerzijds en orthodox anderzijds meer waren vermeden.
Een andere tekortkoming is de zeer summiere uiteenzetting over vrijmetselarij als inleiding van de bundel. Op zich is het perfect begrijpelijk dat de klemtoon op de individuele bijdragen hoort te liggen, maar wellicht hebben vele buitenstaanders toch nood aan een meer uitgewerkt begrippenkader dan een samenvatting van enkele pagina's kan bieden.
Een meerderheid van de bijdragen schetst wel een divers en behoorlijk levendig beeld van de vrijmetselarij zoals ze (in hoofdzaak) vandaag in Vlaanderen beoefend wordt en als levenskeuze voor een aantal mannen en vrouwen geldt. Dat hierbij gekozen werd voor leden met een zeer verschillende professionele achtergrond en bijvoorbeeld niet alleen voor leden die beroepsmatig schrijven, draagt hieraan zeker bij. Op die manier vormt En bewaar het geheim. Intieme blikken van vrijmetselaars zeker een waardevolle aanvulling op de reeds bestaande theoretische literatuur. Dat er bij deze bundel ook gekozen is om in Vlaanderen eindelijk de anonimiteit van het lidmaatschap in groep vrijwillig te doorbreken, mag hopelijk ook bijdragen tot een correctere inschatting en beoordeling van de vrijmetselarij.
Godfried Geudens
Rik Pinxten en Jean Swings (red.), En bewaar het geheim. Intieme blikken van vrijmetselaars, Academic and Scientific Publishers, Brussel, 2016, 196 blz., 22,95 euro, isbn 9789057184994.
| |
De actualiteit van Spinoza
Het oeuvre van Spinoza heeft ongeveer in elke periode van de moderne westerse cultuurgeschiedenis aanleiding gegeven tot allerlei, vaak uiteenlopende interpretaties. Vandaag is dat nog steeds het geval, zowel internationaal als in het Nederlandse taalgebied. Een lukrake keuze uit recent onderzoek: in zijn befaamde boek over de radicale Verlichting lijft Jonathan Israel hem in bij het gilde van de ‘radicalen’, Herman de Dijn weerlegt die karakterisering dan weer en Tinneke Beeckman duidt op andere, onvermoede facetten in het denken van Spinoza.
De aanpak van Maarten van Buuren in zijn meest recente boek, Spinoza. Vijf wegen naar vrijheid, is al evenzeer specifiek. Omdat Spinoza de betekenis van een aantal standaardtermen uit de zeventiendeeeuwse filosofie / theologie ingrijpend heeft veranderd, besloot Van Buuren een register van een twintigtal sleuteltermen uit Spinoza's oeuvre op te stellen om zo ‘het semantische veld te beschrijven dat elk van deze termen vormt. De semantische velden vormen in combinatie met elkaar een netwerk waarin de verschuivingen van de afzonderlijke termen en hun relaties binnen het geheel zichtbaar worden.’ (blz. 7) Op die manier wil hij laten zien dat Spinoza, door het
| |
| |
verschuiven van deze betekenissen, een radicale revolutie teweegbracht in het denken over God en de plaats van de mens in de wereld.
Zelfbeschikking, Gods immanentie, de wil tot macht, intuïtie als hoogste vorm van kennis en eendracht maakt macht: dat zijn de vijf wegen naar de vrijheid die, aldus van Buuren, Spinoza heeft gevolgd om deze radicale revolutie te voltrekken en waarvan de consequenties naar zijn mening nog altijd niet goed in het hedendaagse culturele aanvoelen zijn doorgedrongen. En het moet gezegd: Van Buuren, hoogleraar literatuurwetenschappen, is niet alleen een groot bewonderaar van Spinoza die een lenige en heldere pen voert. Hij is ook diep in diens oeuvre gedoken, heeft het vergeleken met een aantal van zijn tijdgenoten (Grotius, Hobbes, ...), heeft nauwgezet de diverse semantische lagen afgepeld en getracht om in relatie met Spinoza's biografische achtergrond de betekenissen ervan bloot te leggen.
Vorig jaar schreef hij, samen met Hans Achterhuis, een boek over de mogelijke betekenis van de Tien Geboden voor onze huidige samenleving. Daarin was de teneur van zijn Spinoza-benadering reeds duidelijk. Zoals toen, presenteert hij ook in dit boek een doorgedreven naturalistische en zelfs positivistische lezing van Spinoza. Dat blijkt al uit de uitgebreide, maar tegelijk zeer selectieve bibliografie. Geen verwijzingen naar Herman De Dijn, naar de controverse tussen Jon Wetlesen (mystieke interpretatie) en Hubertus G. Hubbeling (rationalistische interpretatie), en nauwelijks aandacht voor de romantische en (Duits) idealistische interpretaties van Spinoza.
Er is geen ruimte in een korte recensie om op alle punten van zijn enerzijds nauwgezette en doorgedreven, anderzijds soms eenzijdige en selectieve interpretatie in te gaan. Ik beperk me tot twee bemerkingen. Ondanks alle bewondering die naar de persoonlijkheid van Spinoza ook vandaag nog terecht uitgaat, een centrale vraag betreffende zijn positie en zijn betekenis voor de huidige tijd geldt het schijnbaar onproblematische statuut dat hij aan de kennis van de tweede soort (meetkundige en wiskundige kennis) toekent. Ook vandaag erkent iedereen het grote belang van wiskundige en wetenschappelijke kennis. Maar tegelijk stellen velen zich vragen bij het ‘goddelijke’ statuut ervan, zoals Spinoza dat aan het begin van de Verlichting nog kon schrijven, zeker wanneer we wiskundige kennis toepassen op de vraag naar het statuut van menselijke emoties en we die kennis inzetten om metafysische vragen op te lossen. Is het niet veeleer zo dat wetenschappelijke, afstandelijke kennis één specifieke vorm van kennis is naast de meer betrokken, hermeneutische benadering? Natuurlijk kent ook Van Buuren die kritiek en plaatst hij daarom het wetenschappelijke standpunt van Spinoza naast het hermeneutische standpunt van Hans-Georg Gadamer, die hij allebei zelfs een analoog statuut toekent (blz. 61-62). Maar als je dat doet, ondermijn je wel het onwankelbare geloof van Spinoza in de universele toepassingskracht van de
| |
| |
geometrische methode op alle filosofische vragen.
Daarenboven leest Van Buuren één van de centrale begrippen van Spinoza, de ‘conatus’ in een uitsluitend utilitaristisch perspectief. Als een rechtmatig product van deze utilitaristische benadering ziet hij de oprichting van de voc door Johan van Oldenbarneveldt in 1602: ‘De voc is een schoolvoorbeeld van het utilitarisme waarvan Spinoza de theoretische lijnen aangeeft in zijn Ethica. Het motief tot oprichting van de voc was het welbegrepen eigenbelang van de jonge republiek.’ (blz. 198-199). Maar of Spinoza, die zich weliswaar grotendeels aansloot bij de politiek van de raadspensionarissen Oldenbarneveldt en de gebroeders De Witt, maar zich ook scherp afzette tegen het overdreven winstbejag van de Hollandse regenten, zich in die utilitaristische interpretatie zou hebben herkend, betwijfel ik sterk.
Guido Vanheeswijck
Maarten van Buuren, Spinoza. Vijf wegen naar vrijheid, Ambo/Anthos, Amsterdam, 2016, 240 blz., 19,99 euro, isbn 9789026333958.
| |
Geschiedenis
VAN REICH TOT REPUBLIK
Dirk Rochtus is de auteur van een aantal boeken over Duitsland, te beginnen met de Duitse editie van zijn doctoraat over de ‘Derde Weg’ in de periode tussen de Val van de Berlijnse muur en de her(of ver)eniging van Oost- en West-Duitsland in 1990. Dit boek is een bundel van columns, korte artikelen, portretten en wat ik ‘emblemata’ zou willen noemen, teksten waar men zich de portretfoto, het passende krantenknipsel of het historische schilderij moeiteloos bij kan inbeelden. Rochtus heeft die bijdragen gebundeld in zes hoofdstukken (Vervloekt verleden, Strijdpunten, Staat en democratie, Migratie en Multikulti, Duitsland en Vlaanderen, en Denkers en doeners. Het boek wordt afgesloten met een lang interview van de auteur door Jean-Pierre Rondas, waarin nog eens alle belangrijke thema's worden aangeraakt.
Deze thema's zijn op zich niet verrassend, maar krijgen een eigen dimensie door de indrukwekkende belezenheid van de auteur, door de breedte van zijn belangstelling (van de conservatieve Ernst Jünger tot de communiste Sarah Wagenknecht, en van Friedrich Engels tot Pegida). Alle delicate punten worden behandeld: de spanning tussen de bijna instinctieve vrees van de Duitsers voor een heropflakkering van het Duitse nationalisme (‘Deutschland ist Scheisse!’ riepen onlangs studenten aan de Berlijnse Humboldtuniversiteit) én het gedeelde besef dat er toch zoiets als een Duitse ‘Kulturnation’ bestaat die over alle grenzen, ook die van Beieren, heengaat; de controverse rond de vluchtelingenproblematiek die het land in tweeën dreigt te splitsen; de mogelijke opkomst van
| |
| |
een nieuwe Conservative Revolution of eerder revolte (met onder meer Peter Sloterdijk) en de merkwaardige sympathie van Duitse nationalisten voor het Rusland van Poetin.
Ondanks al deze spanningen zoekt Dirk Rochtus naar een rode draad doorheen de politieke en culturele geschiedenis van Duitsland die hij al in het Duitse Rijk van Bismarck en keizer Wilhelm meent te bespeuren en die zowel de zwakke Weimarrepubliek als de tragedies van het nationaal-socialisme en, in de de ddr, het stalinisme niet hebben kunnen aThreken. Dat wil trouwens niet zeggen dat hij de vroegere (1948-1990) en huidige Bondsrepubliek als de vanzelfsprekende erfgenaam van het ‘betere’, dat wil zeggen democratische Duitsland beschouwt. Wél dat hij als insider/ outsider vaststelt dat de hedendaagse Duitse samenleving al deze gruwelen, imperialistische avonturen en, in 1945, de totale nederlaag na de door Goebbels beloofde totale oorlog op een bewonderenswaardige wijze overleefd en ‘bewaltigt’ (verwerkt) heeft. In feite zouden lezers eerst best het schokkende boek van Ian Buruma, 1945: biografie van een jaar (2013) gelezen moeten hebben vóór ze ten volle kunnen beseffen wat Dirk Rochtus hier met de nodige kritische afstand over het huidige Duitsland schrijft. Of, zoals ze in het Joods-Amerikaans zeggen: ‘I sure wish I had your problems!’
Ludo Abicht
Dirk Rochtus, Van Reich tot Republik. Denken over Duitsland vroeger en nu, Doorbraak, Antwerpen, 2016, 204 blz., isbn 9789082567304.
| |
Kunst
Op zoek naar Utopia
De vijfhonderdste verjaardag van de publicatie van Thomas Mores Utopia, in Leuven, werd in deze stad gevierd met onder meer een schitterende tentoonstelling in het M-Museum Leuven, getiteld Op zoek naar Utopia. Kostbare manuscripten, prenten, schilderijen, tapijten, wereldkaarten en wetenschappelijke instrumenten, daterend uit het einde van de vijftiende tot het midden van de zestiende eeuw en grotendeels uitgeleend door prestigieuze buitenlandse verzamelingen, riepen er de sfeer op waarin de Engelse humanist en zijn vrienden Erasmus en Pieter Gillis geleefd en gewerkt hebben. Slechts enkele tentoongestelde prenten bevatten een directe verwijzing naar het geschrift van Thomas More, dat blijkbaar onder kunstenaars niet direct gefungeerd heeft als bron van inspiratie. De expositie ging dan ook niet over de utopische gedachte als dusdanig, maar over de mentaliteit van de toenmalige westerse mens, in de overgangstijd van de late Middeleeuwen naar de Moderne Tijd. Boeiend is het samenvloeien van de nieuwe kennis, mede door de ontdekkingsreizigers en wetenschappelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt, met oude mythische
| |
| |
en legendarische voorstellingen omtrent het onbekende. Op de expositie waren prachtige voorstellingen te zien van de liefdestuin, de bron van de eeuwige jeugd, het aardse paradijs, hemel en hel, de wildeman, maar daarnaast ook kaarten met de contouren van de pas ontdekte gebieden, tekeningen van exotische volkeren en in Leuven vervaardigde astronomische instrumenten (globes, astrolabia, armillaire sferen). De Renaissance bracht de erfenis uit het verleden opnieuw tot leven door ze te combineren met nieuwe ontdekkingen. Nergens komt de toenmalige synthetische visie beter tot uiting dan in de compositie van een van de absolute topstukken van de tentoonstelling, een Vlaams tapijt uit circa 1500, bewaard in Toledo, dat de beweging van het universum voorstelt: bijbels én aristotelisch is de God die, door mythologische figuren geassisteerd, het heelal gaande houdt dat de vorm van een astrolabium aanneemt en wordt bewonderd door een team waarin filosofie, wetenschappen en dichtkunst harmonisch samenspannen.
Bij deze uitzonderlijke tentoonstelling hoorde een fraaie catalogus, en daar heeft het Davidsfonds voor gezorgd. De afbeeldingen zijn voortreffelijk, de presentatie oogt rijkelijk. Alleen de keuze van een goudkleur voor de voetnoten en bijschriften, in kleine letters gedrukt, op een ietwat glanzend papier, is niet zo gelukkig, want moeilijk leesbaar. De toelichting bij de afzonderlijke werken is meestal voldoende, al had men soms meer verwacht. In enkele gevallen wordt het woord utopie nodeloos gebruikt voor de beschrijving van een object dat er niet veel mee te maken heeft. De inleidende opstellen, bedoeld om de lezer in te wijden in de intellectuele en culturele context van Thomas Mores Utopia, zijn van uiteenlopende kwaliteit. Een van die opstellen bespreekt de ‘erotische utopie’ van de beroemde triptiek De tuin der lusten van Jeroen Bosch. Volgens de auteur Paul Vandenbroeck gaat het eigenlijk om een ‘contra-utopisch schilderij’ waarin de kunstenaar zijn nogal pessimistische ‘theorie rond de geschiedenis van de mensheid, van Adam tot de Hel’ heeft uitgebeeld. Ongetwijfeld is Vandenbroeck een kenner, maar de vraag is toch of hij hier niet veeleer zijn eigen theorie dan de voor meerderde duidingen vatbare creatie van Bosch naar voren brengt. Het bestaan van andere ‘nieuwe interpretaties’ vermeldt hij slechts in een voetnoot, zonder commentaar. Nochtans ware het voor de lezer van een boek dat Thomas Mores Utopia als uitgangspunt neemt, boeiend te weten hoe Vandenbroeck oordeelt over de benadering van de bekende kunsthistoricus Hans Belting, die in een monografie over De tuin der lusten dit werk uitdrukkelijk in verband brengt met Mores Utopie.
Jan Koenot
Jan Van der Stock (red.), Op zoek naar Utopia, Uitgeverij Davidsfonds, Leuven, 2016, 430 blz., 59,99 euro, isbn 9789059088108.
| |
| |
| |
Literatuur
De stem uit de diepte
Theo van Doesburg (1883-1931), oprichter van het tijdschrift De Stijl, geldt als dé Nederlandse voortrekker van de internationale avant-garde. Hij bepleitte een ‘nieuwe beelding’ en geloofde dat schoonheid de katalysator kon zijn voor een betere samenleving.
Voor hij tot die nieuwe ‘zuivere beelding’ kwam, doorzwom hij als beeldend kunstenaar en schrijver vele wateren, waarbij hem enig opportunisme niet kan worden ontzegd. Hij heeft sentimentele en pathetische gedichten geschreven, behoorlijk traditionele karikaturale portretten vervaardigd maar ook kubistisch simultane prozaschetsen. In het Antwerpse Letterenhuis werd onlangs een verloren gewaand toneelstuk van hem teruggevonden, De stem uit de diepte. Het literair-historische tijdschrift Zacht Lawijd brengt een facsimile-editie en een transcriptie, voorafgegaan door een uitgebreide en fraai geïllustreerde inleiding.
Het stuk is ontstaan in de jaren 1914-1915. Van Doesburg was gemobiliseerd en als soldaat in Tilburg in socialistisch-anarchistische kringen verzeild. De stem uit de diepte bestaat uit twee delen die simultaan zouden moeten worden opgevoerd, als ‘een spel van gedachte en werkelijkheid’. Het heeft twee hoofdpersonages, de intellectueel Jorsa La Fara en de arbeider IJsbrand, die in intellectuele scherpzinnigheid en daadkracht met elkaar kunnen wedijveren.
Als soldaten te midden van helse oorlogstaferelen gaan ze tekeer tegen de onderdrukking van de individuele denkende mens door leger, staat, godsdienst en pers. De oorlog is in hun ogen de triomf van de domheid, de weerlegging van de beschaving. ‘Het is eén stap naar het Beest, het zijn er duizend naar den Mensch...’ Ze pleiten voor een autonoom gebruik van de rede. IJsbrand wordt waanzinnig in zijn afkeer van de slavernij waarin de heersers het volk houden en sterft.
Het tweede deel, door Van Doesburg een gruwelkomedie genoemd, heet ‘De lijkenveiling, een droom’. Een derde personage, een joodse koopman, probeert bij een lijkenberg cynisch munt te slaan uit het verdriet van het volk door gesneuvelden voor een prikje te verkopen. In een apocalyptisch slottafereel verdwijnt de koopman, groeit de lijkenpiramide en houdt Jorsa (die ondanks de antireligiositeit van het stuk wel wat met Christus gemeen heeft) zijn Bergrede: ‘Ik ben de opstanding. Ik ben gekomen om den mensch, om het individu op waarde te brengen. [...] De rede moet den mensch verlossen uit de handen der slavernij.’
De inleiding beschrijft gedetailleerd de ontstaansgeschiedenis van dit stuk en Van Doesburgs contacten met de Nederlandse, Belgische en internationale avant-garde in de jaren 1910. Voor 1920 was een publicatie van het stuk in Franse vertaling gepland in het radicaal linkse en antimilitaristische tijdschrift Haro! van de graficus Al- | |
| |
bert Daenens. Die ging om onbekende redenen niet door. Het een en ander werpt een verhelderend, soms wat ontluisterend licht op het netwerken door Van Doesburg. Hij was eropuit zijn internationale imago van avant-gardist te versterken, ook al had hij door zijn nieuwe constructivistische (en later ook dadaïstische) koers zijn politieke en revolutionaire interesse allang opgegeven.
De tekstbezorgers wijzen terecht op enkele zwakke punten van het stuk zoals de hoogdravende toon, de soms plichtmatige dialogen en enkele antisemitische clichés. Ze bijten zich vast in de benaming ‘simultanéistisch spel’ die Van Doesburg er in de ondertitel aan geeft en zoeken vergeefs naar de simultaaneffecten van kubisten en futuristen. De stem uit de diepte is echter een expressionistisch ideeëndrama, niet bedoeld om op te voeren maar om te lezen.
Dat blijkt bijvoorbeeld uit een regieaanwijzing als ‘[...] uitpuilende oogen, die aan gebroken vensters in 'n armzalig huis in 'n achterbuurt doen denken’. Of uit onmogelijk op de planken te brengen veranderingen als: ‘De perspectieven verschieten. De jood verdwijnt als in 'n afgrond. Wat eerst omstanders waren zijn nu ook lijken. De lijkenkar wordt grooter en vult zich. De lijken vormen nu 'n berg, 'n pyramide van lichamen en lichaamsdelen. Van een in de lucht zich oneindig ver voortzettende weg, rukt 'n lange rij soldaten aan in grijze uniformen, 'n helsche muziek klettert boven alles uit.’
Als er al verwantschap moet worden gezocht, is die er vooral met het grote anti-oorlogsstuk Die letzten Tage der Menschheit van Karl Kraus of de leerstukken van Bertolt Brecht. De tekstbezorgers vermelden in hun inleiding ‘het Duitse theater van schrijvers als Kurt Pinthus en Kurt Hiller’ maar geen van die twee heeft toneel geschreven. De stem uit de diepte mag dan niet in de lijn van Van Doesburgs latere ontwikkeling liggen, het is nog best een aangrijpende leeservaring. IJsbrand: ‘Die veel geld heeft, zal zich veel menschen tot slaven kunnen maken (spuwt in 't gras) ... tegelijk met het goud. kwam de slaaf uit de aarde...’ Met voortwoekerende demagogie en voortwoedende oorlogen blijft het actueel. Waardevoller zelfs dan het vanuit een sterk teleologische kijk op het oeuvre door de bezorgers wordt ingeschat.
Erik de Smedt
Zacht Lawijd, jaargang 15, nr. 3, september 2016, Garant, Antwerpen, 2016. 103 blz., 12 euro.
|
|