Streven. Jaargang 84
(2017)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 76]
| |
ForumMargo de Groot
| |
[pagina 77]
| |
werkelijke wandbekleding, daar in dat nieuwe huis.’ Haar partner merkte die avond droogjes op dat zij inderdaad in haar laptop was gaan wonen. Mijn in de retail werkende echtgenoot komt thuis met een verhaal over 's werelds eerste virtuele winkel die in Korea opent. Het bijzondere? De planken in deze winkel zijn lcd-schermen waar producten op ‘verschijnen’. Consumenten kunnen 's ochtends op weg naar het werk hun boodschappen uitkiezen door met hun smartphone een foto te maken van de barcode op een scherm naar keuze, dat bijvoorbeeld een beeld vertoont van shampoo, fruitsap of appels. De barcodeverzameling wordt met online banking afgerekend en 's avonds na het werk worden de echte shampoo, fruitsap en appels thuis afgeleverd, netjes verpakt. Deze Tesco Homeplus in Zuid-Korea en supermarkt Ocado in het Londense One-New-Change-winkelcentrum zijn de eersten ter wereld die op deze manier werken. Om de reeks schijnbaar af te maken, doet een vriend via de What's App nog een duit in het digitale zakje. ‘Pling’ wenkt mijn telefoon mij. ‘Jij hebt toch filosofie gestudeerd?’ ‘Euh... ja. En Ethiek’, is mijn reply. Op mijn scherm ontspint zich een vraag die begint met de melding dat er volgens een of enkele neurologen geen theoretisch bezwaar is tegen een computer-brein-interface zoals in de film The Matrix. De vaart van de technologische vooruitgang en de richting waarin die ontwikkeling gaat, lijkt het tot een kwestie van tijd te maken totdat wij mensen werkelijk in een simulatie gaan leven. Een aantal fysiciGa naar eind1 sluit om verschillende redenen ook niet uit dat wat wij als ons universum zien, een simulatie is. Sterker nog: iemand als Elon Musk, oprichter van ruimtevaartbedrijf SpaceX, medebedenker en medeoprichter van online betaalsysteem PayPal en fabrikant van elektrische auto's Tesla, gaat ervan uit dat wij nu al in een simulatie leven. En dat we - en nu komt de vraag - daar inderdaad, zoals bijvoorbeeld Musk stelt, geen consequenties aan hoeven te verbinden. De scheidslijn tussen ons echte leven en een virtueel leven wordt steeds waziger. De reële wereld wordt met behulp van virtual-reality-toepassingen steeds meer (tijdelijk) aangepast: met je virtual-reality-bril op beleef je zittend in een stoel een rit in een acht-baan die zo echt is dat je een veiligheidsgordel moet dragen om in je stoel te kunnen blijven zitten. De realiteit van virtual reality voelt steeds echter, wordt steeds meer beleefbaar, wordt steeds meer beleefd. Het bijvoeglijk naamwoord ‘virtueel’ heeft betrekking op zaken die niet tastbaar zijn. Op zaken die uitsluitend denkbeeldig of digitaal bestaan. Een virtuele werkelijkheid is een digitaal gesimuleerde en geanimeerde wereld. Maar het is een wereld die steeds realistischer wordt. De kwaliteit van de figuren, de omgevingen, de bewegingen wordt dermate hoogwaardig dat de animatie letterlijk een realistische kwaliteit heeft terwijl de virtuele wereld je tegelijkertijd in staat stelt om dingen te doen die je in de fysieke wereld niet kunt. Denk | |
[pagina 78]
| |
aan het springen van hoge gebouwen zonder je pijn te doen, het jagen op moordenaars in de dertiende eeuw, autoraces door gebouwen heen zonder dat er daadwerkelijk doden vallen: het is een haast magische wereld waarin jij meedoet. Althans: je avatar. Je digitale jij. Je digitale persoonlijkheid. En ook die persoonlijkheid breidt zich inmiddels uit - van enkel het gedrag naar de volledige vorm. Je avatar kan borsten kopen, voeten, vingers, haarkleuren: je kunt je digitale jij volledig naar wens vormgeven. Een nieuwe jij loopt met een karakter en een vorm in de digitale wereld. De vraag in hoeverre die vorm als fysiek moet worden gezien, heeft recent een nieuwe dimensie gekregen. ‘Sexual Harassment in Virtual Reality Feels All Too Real. ‘It's Creepy Beyond Creepy’, kopte The Guardian op 26 oktober 2016.Ga naar eind2 Het artikel beschrijft hoe een zekere Jordan Belamire fantastisch bezig was om met pijl en boog zombies neer te schieten in een met sneeuw bedekt fort. Zelfbewust voortgamend kwam een andere virtuele speler genaamd BigBro442 op haar af, begon haar virtueel te betasten en reduceerde haar in het virtuele domein tot lustobject. Resultaat: tranen, diepgevoelde hulpeloosheid. Seksuele kwetsbaarheid - in een omgeving waar je dat niet verwacht had. Precies daar ervaar ik met een haast vernietigende helderheid waar het schuurt in de vraag of wij deelgenoot zijn van een animatie. Is mijn lichaam van mij? Is mijn lichaam het mijne? Wat is de status van mijn geest in verhouding tot mijn lichaam, en andersom? Wat kan over mij bepaald worden, zonder mij? En wie is ‘mij’ dan eigenlijk? Laat ik deze barrage van vragen proberen te verhelderen. De vrouw uit het artikel in The Guardian werd virtueel betast. Maar constateerde dat de Virtual-Reality-beleving van dusdanige kwaliteit was, dat zij diepe emoties ervoer. Als werd zij betast in real life. Vooralsnog is het juridisch de vraag of aanranding in virtual reality strafbaar is. Met andere woorden: kan Big-Bro442 voorbij programmeervragen rond het achterhalen van de identiteit ‘in real life’ voor aanranding worden vervolgd? Of is aanranding alleen mogelijk met wat wij aannemen als fysiek lichaam: het lichaam dat ik bijvoorbeeld zo duidelijk voel als ik een teen stoot of met een mes uitschiet? De geschiedenis van het strafbaar gesteld krijgen van aanranding, verkrachting, lichamelijke en psychische mishandeling is lang en diffuus. Ook in de eenentwintigste eeuw bevinden deze intermenselijke... daden... handelingen... zich nog steeds in een schemergebied. Wat behelst verkracht zijn? Want is ‘met wederzijdse instemming’? Zelfs de discussie over zedige kleding en uitlokking is niet uitgebannen. Ook moet nu ik stilstaan bij mijn formuleringen: daad? Handeling? Welk woord wil ik hier gebruiken? Ik tast in het duister. ik zoek een woord dat weg blijft van ‘daad’ en ‘handeling’, want een daad of handeling is per definitie reëel, maar hoe benoem ik een virtuele handeling? Is daar een woord voor? En | |
[pagina 79]
| |
wanneer, op welk punt, is een handeling geen handeling meer? Wanneer ik de aanranding in virtual reality combineer met de stelling dat wij avatars zijn in de wereld van een hogere intelligentie, ontstaat voor mij een buitengewoon akelig beeld. Een beeld waarin wat mijn lichaam wordt aangedaan, mogelijk niet strafbaar is. Omdat wij avatars zijn. Ik schrik hier zo van, dat het mij niet lukt om dit beeld volledig door te redeneren. Mijn emoties en ratio hebben meer tijd nodig om tot een vruchtvolle dialoog te komen, tot een zuivere redenering waarin beide hun plaats hebben. Voor nu durf ik wel nog enige vorm van hoop te putten uit het gegeven dat we sinds de grondleggers van de westerse filosofie een slordige 2.500 jaar geleden door de bank genomen een balans hebben weten te vinden tussen lichaam en geest. In ieder geval in gesprek zijn gebleven over de verhouding daartussen, en zijn blijven erkennen dat beide een factor van betekenis zijn. En dat er zelfs, met vallen en opstaan, in voor- en tegenspoed, een jurisprudentie is opgebouwd die de aantasting van het lichaam strafbaar stelt. Maakt dat ons, avatars, naar de toekomst toe veilig? Daar durf ik mijn fysieke noch mijn avatar-handen voor in het vuur te steken. En toch, en toch wringt het bij mij nog steeds op de vraag of het nu wezenlijk verschil uitmaakt als we in een animatie zouden leven. Met ‘wezenlijk’ doel ik op de inzet om tot een goed leven te komen. Het Goede Leven in ethische termen. Ik ben daar nog niet uit. Vooralsnog neig ik ernaar dat het antwoord daarop ‘neen’ is. Als ik een avatar zou zijn, maakt het dat dan in orde om een ander aan te randen? Is het dan okee om me asociaal te gedragen? Om een ander geen ruimte te gunnen? Om de aristoteliaanse kardinale waarden wijsheid, rechtvaardigheid, moed en gematigdheid overboord te zetten? Op dat niveau denk ik en beleef ik op dit moment niet dat er een wezenlijk verschil is. Want ook voor avatars is dit de wereld die wij kennen, waarin wij ons leven vormgeven. Met ambities, met angsten, met uitzichten, met verwondingen, met voortschrijdende kennis, met kortom: alles wat wij weten, beleven en menen te weten. | |
[pagina 80]
| |
Klaas Tindemans
| |
[pagina 81]
| |
verse’ omgeving, maar vooral de vraag in welke mate bestaande tegenstellingen in de samenleving - klassen- of culturele achtergrond, stedelijk versus kleinstedelijk, en nog veel meer - in politieke tegenstellingen vertaald en zelfs aangescherpt kunnen worden. Politiek filosofe Chantal Mouffe pleit al jaren voor zulk een aanscherping in de politiek zelf - ‘agonistiek’ noemt ze dat, strijdperkpolitiek - waarbij verschillen in inzicht niet worden uitgevlakt, waarin opponenten als tegenstanders (en niet als vijanden, met wie men immers niet praat) worden erkend, waarin men niet meer in het centrum hoeft samen te drummen. Dat staat wel ver van een cultureel moralisme dat als een naïeve vorm van social engineering werd verkocht. En die essentieel politieke tegenstelling zit, me dunkt, onder (een deel van) het politiek geïnspireerde theater, vandaag. Er wordt vandaag immers, ook in Vlaanderen, militant theater gemaakt dat weigert zich te bedienen van ironie, zoals bekend een stijlmiddel waarvan het ‘postdramatische’ theater zich ten overvloede bediende. Militant theater, strijdbaar dus, maar niet van een ‘totaliserende’ visie op politieke verandering - revolutie - die het vormingstoneel uit de jaren zeventig van de vorige eeuw zo kenmerkte. Militantisme betekent eerder: namen noemen, schuldigen aanwijzen, overgeleverde informatie grondig deconstrueren, en het resultaat van die denkoefening met grote brutaliteit de zaal in slingeren. Een brutaliteit die bijna fysiek bedreigend kan zijn, zoals dat in Malcolm X gebeurt. Malcolm X is de eerste grote-zaal-voorstelling van de nieuwe artistieke ploeg bij de Brusselse KVS, onder leiding van Michael De Cock. Gevreesd werd dat De Cock een grote hoeveelheid interculturele knowhow had doen overkomen uit Antwerpen en Mechelen, die niet (genoeg) zou kunnen inspelen op de eigenheid van Brussel. Die vrees is niet uitgekomen, zeker niet in deze productie, die de grote KVS-Bol haast letterlijk deed trillen en schudden. Malcolm X vertrekt vanuit de gelijknamige novelle - of is het een essay? - dat Fikry El Azzouzi schreef. Het script is een ingedikte versie van El Azzouzi's eenzijdige romantisering van een even eenzijdig door ‘verworpenen der aarde’ of hun woordvoerders ge(re) construeerde biografie van Malcolm X, de radicale burgerrechtenactivist die in 1965 werd vermoord. Malcolm X had een grillig parcours afgelegd, als zwarte nationalist - pleitend voor een ‘zwarte natie’, naast het blanke Amerika - en als aanhanger van de Nation of Islam, van de eigenzinnige en soms gewoon geschifte islamist Elijah Muhammad. Malcolm X brak met dit identitaire en sectaire Afro-Amerikaanse islamisme, en dat betekende zijn dood. Deze breuk vormt zowat het enige klassiek dramatische element in de kvs-voorstelling, geregisseerd door Junior Mthombeni, muzikaal ondersteund door opwindende jazzfunk van Cesar Janssens, leden van het Brussels Jazz Orchestra en enkel adembenemende zangers en zangeressen. Er staat een groep spelers op de scène - een Congolees-Brusselse rapper, een breakdancer, Brits-Afri- | |
[pagina 82]
| |
kaanse hiphopsters mét hoofddoek, Antwerps-Marokkaanse drama queens, enzovoort - die eerst een krachtig Arabisch gebed aanheffen om vervolgens uit te barsten in een postkoloniale versie van Publikumsbeschimpfung. Het grotendeels blanke middenklasse publiek op de parterre reageert lichtjes geschrokken of beschaamd-geamuseerd, en de funky beat die vervolgens twee uur lang het ritme aangeeft maakt dat ongemakkelijke gevoel nooit helemaal goed. Het treiterige toontje dat dit superdiverse ensemble nooit zal loslaten - schimpscheuten en provocaties die hen gemakkelijk in het verdomhoekje van de ‘geradicaliseerden’ kunnen doen terechtkomen - vloekt meer dan eens met de ambiance van een feestje, opgeluisterd en opgefokt door de nazaten van James Brown en Sly & the Family Stone. Ik kan amper blijven stilzitten bij de virtuoze, wilde uithalen van een stel (blanke) funkateers, maar ik zit ook als versteend te kijken naar irrationele verontwaardiging - die daarom niet minder gerechtvaardigd zou zijn. Over de historische Malcolm X, die in zijn eentje alle tegenstrijdigheden van de Afro-Amerikaanse emancipatiebeweging - en de al dan niet verwante vrijheidsstrijd van feministen en queers - belichaamde, daarover verneem ik in deze Malcolm X niets, en dat stoort omdat het kritiek zo gemakkelijk én moeilijk weerlegbaar maakt. Dit gaat over een icoon, en een icoon is juist ontdaan van contradicties, anders kan het niet mobiliseren voor wat zonder meer een ‘goede zaak’ is: zover wil ik wel meegaan, en graag. En ik wil even graag erkennen dat dit eenzijdige militantisme vanuit een politieke én artistieke noodzaak vertrekt, die bewust de even reële behoefte aan constructieve dialoog en verbondenheid negeert. Maar wie gaat dat aan de kunstenaars voorschrijven? Ik heb daar alleszins niet het recht toe. Ook swingend, maar doordrenkt van veel meer melancholie, is I Am Not Ashamed of My Communist Past, een voorstelling die Sanja Mitrović maakte met haar jeugdvriend - eveneens acteur - Vladimir Aleksić. Ze zijn allebei late dertigers, die de oorlog in ex-Joegoslavië als opgroeiende puber meemaakten en die levendige herinneringen koesteren aan de tijd dat ze opgroeiden in Belgrado. Ze hielden zich bezig met het naspelen van Joegoslavische films, platte komedies, tranerig melodrama of schreeuwerige heldenmoed in partizanendrama's. Ze genoten van de strakke choreografieën tijdens de optochten van de partijjeugd, of ze walgden er juist van omdat ze exact op die leeftijd hun lijf niet meer onder controle hadden. En ze onderdrukten (of sublimeerden) hun schijnvrijheid - politiek en persoonlijk - door zich over te geven aan een agressief ogende gothic subcultuur - geen echt verzet, wel arrogante koppigheid, zoals de zazous tijdens de bezetting van Frankrijk en België. In deze voorstelling ontstaat een tijdje de indruk dat de Joegoslaven onder maarschalk Tito in de beste van beide werelden leefden: volledige tewerkstelling en solidariteit op de werkvloer, én een open artistiek klimaat, zeker in de film, die | |
[pagina 83]
| |
wedijverde met de nouvelle vague van West-Europa en met de Amerikaanse independents van de Scorsese-generatie. Maar blijkbaar kon deze schijnwereld enkel bestaan door gevoelens en gedachten te onderdrukken die niet in dit ‘idealisme’ pasten: bij kunstenaars als Mitrović en Aleksić komt dit tot uiting in melancholie, bij anderen heeft dit geleid tot uitbarstingen van gewelddadig etnocentrisme. En het zijn deze laatsten die de kaart van Joegoslavië letterlijk en figuurlijk hertekend hebben. Heel lang lijkt het spel van deze jeugdvrienden - en de jongen was uiteraard verliefd op het meisje... - voort te kabbelen in speelse nostalgie, over een relatief verdraagzaam autoritair regime met de beste sociale bedoelingen. Een samenleving die zijn best deed om qua goede smaak en morele moderniteit zo veel mogelijk op West-Europa te lijken. Maar de jeugd verdwaalt in varianten van nihilisme, soms gothic, soms cetnik, soms gewoon berusting. Het einde van de Joegoslavische illusie oogt extra pijnlijk, omdat de samenleving die na dat rozige ‘titoïsme’ kwam niet eens meer mocht kiezen tussen de pest van het sectair geweld en de cholera van de neoliberale competitie. Men moest met beiden zien voort te leven, vaak tot vandaag. In I Am Not Ashamed of My Communist Past ontmoeten de desillusie - in donkerzwarte, spastische dans, tot de uitputting volgt - en de verontwaardiging - over de verkoop van de filmindustrie aan maffieuze opportunisten, een vrij onschuldig voorbeeld - elkaar in de futiele maar oprechte heimwee naar een onbestaande paradijselijkheid. Gek genoeg is het inderdaad swingende heimwee, strak ritme van de spelers, heerlijke kitsch in de muziek, veel kleur in de beelden. Maar wel bitter, minstens als nasmaak. Oeps of het Groote Mondiale Taartgevecht in 17,5 burleske sketches, dat regisseurs Jos Verbist en Raven Ruëll maakten bij Theater Antigone, swingt dan weer op een geheel andere wijze, niet met funk, niet met electro, maar met retorische scherpzinnigheid. Centraal staat een anonieme West-Vlaamse onderwijzer, type Davidsfondser (David Dermez) die, na grondig archief- en denkwerk, tot de conclusie is gekomen dat de Eerste Wereldoorlog de zoveelste variant is op de klassenstrijd, maar dan op de meest monsterlijke en gewelddadige wijze. Zijn betoog, keurig achter een katheder, wordt aangevuld met getuigenissen van andere figuren die op de een of andere manier, cynisch, verbitterd of activistisch, gegrepen zijn door de gruwel van geweld tussen massa's - oorlog dus. Geweld dat gerechtvaardigd wordt met economische, politieke of historische argumenten die altijd gedoemd zijn door de mand te vallen, maar niet nadat honderdduizenden zijn gesneuveld. Dwars door alle verhalen heen loopt echter een oude Afrikaan, die het rode tapijt, vooraan op de scène, proper stofzuigt en de sprekers keurig bedient. Een personage dat lange tijd als een Uncle Tom - grijze haren, gebogen ruggengraat als gevolg van een al te onderdanig leven - over het podium schuifelt, tot hij zijn eigen verhaal begint te vertellen. Dit keer geen intel | |
[pagina 84]
| |
lectueel Damascus, zoals Paulus, maar een relaas van de gesprekken in zijn eigen omgeving met mensen, volks en slim, die exact het verschil kennen tussen dienstbaarheid en uitbuiting, die de andere geschiedenis(sen) écht beleefd hebben en geen behoefte hebben aan de herontdekking van het historisch materialisme, zoals de dorpsonderwijzer. Niet dat de laatste onoprecht zou zijn, integendeel, maar het relativeert wel sterk het naïeve militantisme: de tussenkomst van de Afrikaan doet het geloof in de overtuigingskracht van onze ‘blanke’ analyses behoorlijk slinken. Zo kan Oeps op het nippertje vermijden dat het kantelt in de prekerigheid van het vormingstheater van destijds, dat de illusie koesterde dat de toeschouwer meteen na de voorstelling zelf de wereld zou gaan verbeteren. De toeschouwer van vandaag neemt bagage mee naar huis, intellectueel en emotioneel verantwoord, vormgegeven in virtuoos acteren, maar in zijn soms wat moralistische ernst ondermijnd door een échte ervaringsdeskundige, gespeeld door een jonge Afro-Europese acteur (Gorges Ocloo) die het ideologische vernis van de ‘witte’ gewetensproblemen wegschraapt. Dat is enigszins pijnlijk, maar het maakt op paradoxale wijze de analyse scherper: hoe verschillend hun invalshoek ook is, de Davidsfondser en de stofzuigende bediende delen dezelfde bezorgdheid over de staat van de wereld. Misschien zorgt een klein duet, De zonder zon zon, geschreven door Pieter De Buysser en geregisseerd door Ruud Gielens, voor enig tegengif. Dit is de eerste productie van Arsenaal/Lazarus, het Mechelse theaterhuis, onder leiding van ex-KVS-acteur Willy Thomas Jaak Van Assche en Zouzou Ben Chikha spelen een oude tovenaar en zijn jonge discipel, maar onvermijdelijk schemert de identiteit van beide karakterspelers door. Jaak is een Vlaams icoon, altijd een geëngageerd flamingant geweest, en als acteur schakelde hij moeiteloos van klucht naar soap en naar écht drama. Zouzou koestert de ingehouden woede van de ‘knuffelallochtoon’, is een brutale comedian en een melancholische clown. De Buysser tekent voor hen een situatie uit waarin ze veel van hun verlangens als speler - en vermoedelijk ook als mens - kwijt kunnen: de oude tovenaar wil niet meer toveren, de jonge tovenaar haalt alles uit de kast om te bewijzen dat in een stuurloze samenleving tovenarij wél relevant blijft. Maar die relevantie eindigt in een definitieve impasse: de toverkunst tovert zichzelf helemaal weg. Ondertussen is uitvoerig gefilosofeerd over het (on)mogelijke samenleven in een onttoverde wereld: ‘Dat is nu eenmaal eigen aan het hebben van grond onder de voeten: dat je het zeker weet. Hoe schamel en futiel ook, dit is zonder enige twijfel de grond onder mijn voeten. Dit is het. Dit moet zowat het enige zijn wat ik zeker weet, al de rest is labiel, twijfelachtig en trilt van de onvermoede mogelijkheden.’ In deze voorstelling is die ‘grond onder de voeten’ enkel een hoopje zand. Schamel, inderdaad, en of dat volstaat om mensen met elkaar te verbinden? |