| |
| |
| |
Andreas Van Rompaey
Hugo Claus en de antipsychiatrie
Een alternatieve leeswijze van De verwondering
Veel critici beschouwen De verwondering van Hugo Claus als een van de hoogtepunten uit de naoorlogse Vlaamse literatuur. Toen het boek voor het eerst verscheen in 1962, volgde meteen een lovende recensie van Paul de Wispelaere: ‘De nieuwe roman van Hugo Claus De verwondering noem ik een meesterwerk, in het volle bewustzijn dat die eretitel in de Vlaamse literatuur slechts bij hoge uitzondering kan gebruikt worden’ (De Wispelaere 1962, blz. 812). Vandaag de dag blijken literatuurkenners nog steeds vol lof over de intussen vijftig jaar oude roman. Recent omschreef Erik Spinoy De verwondering bijvoorbeeld als ‘de belangrijkste Vlaamse roman van de twintigste eeuw’ (Spinoy 2012, blz. 47). Door de jaren heen ontstonden dan ook twee zeer uitgebreide studies over dit literaire werk, namelijk Over De verwondering van Hugo Claus uit 1979 en Lezen in verwondering uit 2014. Dit artikel wenst een leeswijze van de roman aan te reiken die in de voorafgaande studies niet concreet is uitgewerkt. Lezers kunnen De verwondering immers tevens benaderen als onderdeel van een groep verhalen uit de jaren zestig waarin de klassieke psychiatrie wordt bekritiseerd.
| |
De psychiatrie als machtsinstantie
Vanaf de negentiende eeuw bekijkt de westerse samenleving waanzin als een afwijking ten opzichte van het normale (Foucault 1994, blz. 42-43). Personen die aan waanzin lijden, worden sindsdien meestal van de rest van de gemeenschap afgezonderd. Door zulke individuen te scheiden van hun leefomgeving, proberen de dokters alle beïnvloedende factoren te ontnemen. Bijgevolg zou de waanzin zich in zijn puurste vorm openbaren. Opsluiting verplicht de patiënt bovendien om rechtstreeks de confrontatie aan te gaan met een rationalistisch wereldbeeld. Tijdens het verblijf van een patiënt in een instelling zet het personeel diverse middelen in zodat de ra- | |
| |
tionalistische zienswijze uiteindelijk toch zou overwinnen (Foucault 1994, blz. 43). Aangezien het hierbij zogezegd om een strijd gaat, duiken in de beschrijvingen van een dergelijke aanpak vaak oorlogstermen op (Foucault 2003a, blz. 6-10). De psychiatrie wil zichzelf door dit alles voorstellen als een vertrouwenswaardige instantie die er ondanks vele moeilijkheden toch in slaagt de waanzin te overmeesteren (Foucault 1994, 43).
De psychiatrie verschilt eigenlijk niet zoveel van andere machtsinstanties, zoals bijvoorbeeld het leger of de Kerk. Al deze machtssystemen gebruiken immers dezelfde middelen om bij hun leden discipline te creëren (Foucault 2003b, blz. 42-46). Aan ieder van deze systemen ligt telkens een hiërarchische structuur ten grondslag waarbinnen de macht vanzelfsprekend ongelijk is verdeeld. In een psychiatrische instelling laten de dokters, die de hoogste machtspositie bekleden, zich omringen door opzichters en verplegers (Foucault 2003a, blz. 4-5). De opzichters en verplegers zorgen ervoor dat de macht van de dokters altijd vertegenwoordigd blijft. Hierbij vervullen de verplegers echter een zeer dubbelzinnige rol aangezien zij tegelijkertijd gedeeltelijk in dienst staan van de patiënten. Terwijl de artsen en opzichters van bovenaf invloed uitoefenen, komen zij veel rechtstreekser in contact met alle geïnterneerden. De verplegers kunnen zo op een subtielere manier het gedrag van de patiënten controleren.
In de pogingen om de patiënt een rationalistisch wereldbeeld te laten aannemen, staan drie steeds terugkerende technieken centraal (Foucault 2003f, blz. 233-235; Foucault 2003g, blz. 269-288). Deze technieken helpen daarenboven de invloed van de psychiatrische instelling op de geïnterneerden te vergroten. Ten eerste grijpen dokters tijdens de behandeling van hun patiënten vaak terug naar enkele welbekende ondervragingsmethoden. Door de patiënt vragen te stellen over diens identiteit, dwingt de arts hem langzaamaan in een vaste maatschappelijke positie. Ten tweede krijgen patiënten meestal op dagelijkse basis bepaalde medicatie toegediend. Via geneesmiddelen die een kalmerend effect hebben, proberen dokters het gedrag van hun patiënten onder controle te houden. Ten derde verplichten artsen hun patiënten soms tot de deelname aan sessies bestaande uit elektrotherapie of hypnose. De problematische geschiedenis van elektrotherapie en hypnose brengt echter met zich mee dat psychiaters zulke praktijken vandaag de dag nog slechts zelden toepassen.
Achter het net uitgelegde psychiatrische model schuilt echter een redeneerfout (Foucault 1994, blz. 44-45). Omdat op de patiënt voortdurend macht wordt uitgeoefend, zal hij na verloop van tijd het toegeschreven ziektebeeld gewoon bevestigen. De eerder gestelde diagnose van de arts blijkt bijgevolg achteraf gezien altijd te kloppen. Dokters leiden dus niet alleen uit de symptomen van hun patiënten bepaalde ziektebeelden af, ze zorgen er
| |
| |
tegelijkertijd voor dat hun patiënten de symptomen ervan beginnen te vertonen. De antipsychiatrie heeft zich dan ook vooral beziggehouden met de machtsverhoudingen die zulke wantoestanden ten slotte mogelijk maken (Foucault 1994, blz. 45 en blz. 47-49). In de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw vond de opkomst van de antipsychiatrie plaats. Onder andere Franco Basaglia, Michel Foucault en Ronald D. Laing uitten toen kritiek op de klassieke psychiatrie die destijds nog steeds grotendeels dominant was. Ook de literatuur besteedde op dat moment uitvoerig aandacht aan deze problematiek, zoals bijvoorbeeld One Flew Over the Cuckoo's Nest van Ken Kesey of Marz van Heinar Kipphardt.
| |
Het medische personeel in De verwondering
De verwondering van Hugo Claus kan tevens verbonden worden met de antipsychiatrie uit de jaren zestig. In zijn studie van de roman doet Joris Duytschaever dezelfde bevinding, alleen gaat hij hier vervolgens niet dieper op in:
De antipsychiatrie die zich intens met dit probleemgebied zou gaan bezighouden stond toen nog in kinderschoenen: The Divided Self van R.D. Laing was verschenen in 1960. Ook al was het Claus in de eerste plaats om andere dingen dan psychologie te doen, toch blijkt hij dus over opmerkelijk fijne antennes voor dit soort problemen te beschikken (Duytschaever 1979, blz. 40).
Het boek presenteert een weinig positief beeld van de psychiatrische instelling in Oostende waar het hoofdpersonage tijdens het verhaal verblijft. Vele reeds vermelde kenmerken van de psychiatrie zijn in dit literaire werk terug te vinden, waaronder de hiërarchische machtsstructuur. In de instelling uit de roman bekleedt dokter Korneel van den Broecke een leidinggevende positie. Hij laat zich bijstaan door enkele verplegers, Fredine van de Sompel bijvoorbeeld, die zich bekommeren om de dagelijkse zorg van de patiënten. Aangezien de verplegers doorgaans het meest in aanraking komen met de patiënten, bevat De verwondering veel weergaven van gesprekken tussen Fredine en het hoofdpersonage. Als verpleegster heeft Fredine niet alleen verplichtingen tegenover de patiënt, maar ook tegenover de dokter. Af en toe maakt ze aan het hoofdpersonage duidelijk dat zij binnen de hiërarchie boven hem staat. In de instelling heeft ze immers de taak om verslag uit te brengen aan de dokter: ‘Want ik moet alleen maar iets, iets aan Korneel zeggen en je krijgt ervan. Zeggen, dat je nerveus bent. Of dat je mij geschopt hebt. En hop, je staat op 't lijstje en je kunt beginnen met de w.c.'s te kuisen. Of op 't lijstje van de chocs’ (Claus 1962, blz. 200). Tegelijkertijd is ze bang
| |
| |
dat het hoofdpersonage slechte dingen over haar schrijft: ‘Zeg, je schrijft toch geen kwaad over mij? [...] Je wilt me toch niet buiten laten vliegen?’ (Claus 1962, blz. 91). Fredine blijkt dus uiteindelijk even afhankelijk van het hoofdpersonage als hij van haar.
Indirect laat de tekst een voorkeur voor het personage Fredine doorschemeren. Hoewel de westerse maatschappij iedereen in vaste patronen wil dwingen, slaagt Fredine erin om hieraan te ontsnappen. Eigenlijk kan ze in geen enkele categorie worden ondergebracht. In haar jeugd werd ze verplicht gesteriliseerd, waarna ze mannelijke lichaamskenmerken ging vertonen. De hoofdfiguur uit De verwondering omschrijft haar daarom als ‘man noch vrouw’ (Claus 2010, blz. 248). Op uiteenlopende manieren verschilt Fredine van de overige verpleegkundigen die in de psychiatrische instelling werkzaam zijn. In tegenstelling tot de andere verplegers heeft zij bijvoorbeeld geen opleiding gevolgd: ‘Zij peinzen dat ze mij kunnen kloten omdat ik geen vier weken opleiding gehad heb als de anderen’ (Claus 1962, blz. 200). Bovendien is ze een van de weinige gezaghebbende figuren uit de roman die voortdurend dialect gebruikt. Ook het hoofdpersonage merkt op dat zij eigenlijk niet helemaal in haar werkomgeving thuishoort: ‘Zij is in het wit gekleed, maar het staat haar niet zoals bij de anderen, die met de gesteven, witte kapjes, of de mannen met chirurgenschorten’ (Claus 1962, blz. 90).
In De verwondering is de voorkeur voor Fredine ook op andere vlakken impliciet aanwezig. Zoals daarnet vermeld, krijgt dit personage in de dagboekpassages opmerkelijk veel dialoog toegewezen. Omdat de uitspraken van Fredine meestal worden geciteerd, wekken deze tekstfragmenten de indruk van authenticiteit. Toch gaat het hierbij echter slechts om een constructie, aangezien het hoofdpersonage de gesprekken pas achteraf in zijn dagboek heeft neergeschreven. Desondanks geven de dialogen een bepaalde mate van geloofwaardigheid aan Fredine als personage mee. Ook op het gebied van empathie en identificatie neemt Fredine binnen de roman een speciale plaats in. Volgens de cognitieve literatuurwetenschap kunnen lezers zich moeilijk verplaatsen in een hoofdpersonage dat geen duidelijke doelstellingen heeft (Breithaupt 2015, blz. 448-451). Lezers proberen zichzelf vervolgens alsnog in te leven, bijvoorbeeld door terug te grijpen naar andere personages. Doordat hij zich voortdurend door zijn omgeving laat meeslepen, lijken de handelingen van het hoofdpersonage in De verwondering weinig doelgericht. Misschien kiezen lezers er dus liever voor om zichzelf te verbinden met een personage als Fredine.
Het boek schept een veel positiever beeld van verpleegster Fredine dan van het overige ziekenhuispersoneel, dat meestal heel onpersoonlijk wordt voorgesteld. Ook over dokter Korneel verneemt de lezer tijdens het ver- | |
| |
haal nauwelijks enige informatie. De ontmoetingen tussen Korneel en het hoofdpersonage blijken trouwens afwezig in de dagboekfragmenten uit de roman. Afgaande op de dagboeknotities is de invloed van de arts in de psychiatrische instelling nochtans wel altijd duidelijk voelbaar. De hoofdfiguur vermoedt immers dat Korneel hem op allerlei manieren bespioneert. Zo verdenkt hij de dokter ervan, afgeluisterde gesprekken op tape vast te leggen: ‘Ik weet zeker dat zij zo hard spreekt omdat, tussen de luchtkoker en de afvoerbuis, Korneel zit met een bandopnemer’ (Claus 1962, blz. 202). Ook zou Korneel vanuit observatieposten alle gebeurtenissen in de instelling oplettend gadeslaan: ‘[Korneel], die nu nog korrekt, wreed op afstand, een vervolger vanuit een uitkijktoren is’ (Claus 1962, blz. 95). De voortdurende mogelijkheid tot observatie is een van de technieken waarmee de psychiatrie macht uitoefent op haar patiënten (Foucault 2003b, blz. 47; Foucault 2003c, blz. 76).
Van een psychiater als Korneel wordt verwacht dat hij controle heeft over zowel de waanzin zelf als over de waanzinnigen (Foucault 1994, blz. 43). Dit weerspiegelt zich ook in zijn relatie ten opzichte van het hoofdpersonage. Korneel verplicht hem trouwens om elke dag een aantal regels op papier te schrijven. Hoewel de hoofdfiguur vroeger leerkracht was, moet hij nu zelf huiswerk maken: ‘Alleen is mijn handschrift dat van een ander geworden. Niet meer dat van een leraar, die huiswerken verbetert op zijn kamer in een hotel, maar dat van een vroegere leraar die nu zelf huiswerk schrijft’ (Claus 1962, blz. 95). Het hoofdpersonage beschouwt zichzelf dan ook veeleer als een ‘dienaar’ (Claus 1962, blz. 251) van Korneel. Door gedienstigheid af te dwingen, herbevestigt de psychiater zichzelf dus als gezaghebbende instantie. De oplegging van taken is overigens een veelgebruikte methode waarmee machtssystemen hun invloed vergroten. Herhaaldelijk stelt De verwondering de werkwijzen van Korneel echter in vraag. De dokter eist immers dat het hoofdpersonage in zijn verslag de objectiviteit altijd bewaart: ‘Ik moet het, zoals Korneel zegt, afstandelijk houden’ (Claus 1962, blz. 31). Mogelijk zorgt de psychiater er hierdoor juist voor dat de toestand van het hoofdpersonage verslechtert. De dagboekpassages waarin de hoofdfiguur zijn verblijf in de instelling omschrijft, blijken dan ook meestal gericht tegen Korneel.
| |
De opsluiting van Victor-Denijs de Rijckel
Aanvankelijk hing de inwerkstelling van de procedure om iemand te laten opsluiten in een psychiatrische instelling grotendeels af van de familie (Foucault 2003d, blz. 94-95). Hoewel de overheid later hierover het beslissingsrecht verwierf, blijft de familie echter nog steeds een belangrijke rol in dit proces spelen. Niet toevallig werd het hoofdpersonage uit De verwonde- | |
| |
ring, Victor-Denijs de Rijckel, volgens Fredine naar de instelling gebracht door zijn ex-vrouw. De hoofdfiguur gelooft echter helemaal niet dat de gebeurtenissen zich op die manier hebben voltrokken:
Uw poging om mijn internéring een logische uitleg te geven (alsof mij dat iets kon schelen) door uw ondergeschikte, Mej. Fredine, met aandrang te doen verklaren dat ik, op school, ineengestort zou zijn, omdat mijn ex-echtgenote E. op de speelplaats verscheen (Tu parles!) is totaal mislukt. Ik aanvaard dergelijke uitleg niet, Mijnheer Van den Broecke! Want dergelijke uitleg dient u te veel en mij te weinig. (Claus 1962, blz. 251)
De reden voor zijn opsluiting zoekt De Rijckel veeleer in een zogenaamde aanvaring met enkele hooggeplaatste nazisympathisanten op het kasteel van Almout: ‘zij hebben mij na de afstraffing hier ondergebracht, bij Korneel die door iemand, door Sandra of door de Staat betaald wordt om mij in de gaten te houden’ (Claus 1962, blz. 254). Naar zijn mening gebruiken enkele leden van de overheid dus hun macht om hem in de psychiatrische instelling opgesloten te houden.
In de dagboekpassages uit De verwondering levert het hoofdpersonage herhaaldelijk kritiek op de toestand waarin het psychiatrische ziekenhuis verkeert. De instelling uit de roman is volgens hem grotendeels verloederd: ‘Spinnenwebben, stofwebben, scheuren, barsten, bepleistering, druiphars, ik zie het allemaal. Vergeet dat niet, Korneel. [...] Restjes balatum waarschijnlijk die zij goedkoop hebben kunnen krijgen en aan mekaar geplakt hebben. Goedkoop en goed genoeg voor ons’ (Claus 1962, blz. 32). De kamer die een patiënt in de instelling toegewezen krijgt, blijkt daarenboven grotendeels afhankelijk van zijn eigen financiële situatie: ‘Maar na een tijdje [...] hebben wij je hier gebracht, omdat je geen eerste-klas kamer kon betalen, en omdat alle andere kamers bezet waren’ (Claus 1962, blz. 202). Wegens financiële problemen verblijft De Rijckel tijdens zijn behandeling dan maar in een afgedankte kamer. De invloed van de klassenmaatschappij reikt dus helemaal tot in de psychiatrische instelling, waar geld uiteindelijk even belangrijk blijkt als in de buitenwereld.
Wanneer iemand wordt opgesloten in een psychiatrisch ziekenhuis, ontstaat bij die persoon de drang naar vrijheid (Foucault 2003e, blz. 155157). Door de behoefte aan vrijheid zullen patiënten zich bijgevolg veel gemakkelijker onderwerpen aan de regels van de instelling. Als ze tijdens hun verblijf de regels respecteren, hopen de patiënten immers hun vrijlating te bespoedigen. Ook in De verwondering voert het hoofdpersonage de taken van Korneel precies om die reden toch uit: ‘Wat dacht je? Dat als je schrift is volgeschreven en aan Korneel overhandigd, je dossier dan wordt opge- | |
| |
maakt, en je een handdruk krijgt en naar de leraarsbibliotheek terug mag? Zoiets heeft Korneel toch beloofd’ (Claus 1962, blz. 199). De enige manier waarop De Rijckel nog in contact staat met de buitenwereld, is via de hem regelmatig bezorgde kranten. Als machtssysteem laat de psychiatrie echter duidelijk merken dat haar vertegenwoordigers de toegang tot informatie bepalen: ‘Waarom geven zij mij èlke dag de krant van de dag tevoren? [...] Zij doen het opzettelijk, zij willen mij vóór zijn, een dag lang weten zij wat er gebeurt in de wereld en wat voor mij slechts een dag later kan gebeuren. Zij willen laten merken dat ik van hen afhang’ (Claus 1962, blz. 89). Desondanks blijft het verlangen naar vrijheid altijd bij het hoofdpersonage aanwezig: ‘Ik moet hier weg, Korneel. Naar buiten waar de stad is’ (Claus 1962, blz. 203). De vrijheidsdrang van De Rijckel toont zich ook in het contrast tussen open en gesloten plaatsen dat in de rest van de roman voortdurend terugkeert (Weisgerber 1972, blz. 32).
Hoe lager iemand zich bevindt binnen de machtshiërarchie, hoe minder persoonlijke kenmerken hij toegekend krijgt (Foucault 2003b, blz. 45). Het hoofdpersonage uit De verwondering wordt in de psychiatrische instelling dan ook simpelweg met een nummer aangeduid: ‘Ik ben nummer 84’ (Claus 1962, blz. 95). Door een patiënt hiertoe te herleiden, wordt die persoon gereduceerd tot een van de vele ziektegevallen. Met de individuele ziektebeleving houden de artsen dus eigenlijk zeer weinig rekening. Elke patiënt die aan een bepaald ziektebeeld lijdt, ontvangt immers grotendeels dezelfde behandeling. Iemand van alle persoonlijke kenmerken beroven, vergroot bovendien de macht van de psychiatrie op de patiënt. Een andere geïnterneerde in de roman is Max. Naar hem verwijzen de artsen met het nummer 82. Net zoals de hoofdfiguur een verslag schrijft over zijn verleden, moet Max als opdracht allerlei lichaamsoefeningen uitvoeren: ‘Dat is Max van hiernevens. [...] Kijk, lijk dat jij moet schrijven en je huiswerk maken, zo moet hij, om zijn gedachten bezig te houden, gymnastiek doen, versta je?’ (Claus 1962, blz. 93-94).
De drie eerder vermelde technieken, ondervraging, medicatie en elektrotherapie, worden tevens toegepast in de psychiatrische instelling uit De verwondering. Tijdens zijn behandeling krijgt het hoofdpersonage de opdracht een objectief verslag te schrijven over zijn verleden. Wellicht hoopt dokter Korneel hierdoor de ziektegeschiedenis van zijn patiënt te achterhalen (Foucault 2003g, blz. 271-272; De Geest 2014, blz. 198). Toch is De Rijckel zelf bijzonder sceptisch over de hele onderneming: ‘Alsof ik jou een precieze landkaart zou kunnen voorleggen die jij zou kunnen invullen met kleurtjes: het waarom van mijn verleden’ (Claus 1962, 144). Ook verplichten de artsen de hoofdfiguur allerlei medicatie in te nemen: ‘Later chlorpromazine. Synthetische molekulen in de bloedstroom verjagen angst, dat is
| |
| |
welbekend. [...] zo wordt er zachtjes bereidwilligheid in ons gefokt’ (Claus 1962, blz. 144). Het geneesmiddel uit het citaat, chlorpromazine, brengt een kalmerend effect teweeg bij de gebruiker ervan (Duytschaever 1979, blz. 39). Dit medicijn veroorzaakt dus hoogstwaarschijnlijk de slaperigheid waar De Rijckel in het boek voortdurend last van heeft. Daarnaast onderwerpen de artsen uit de psychiatrische instelling het hoofdpersonage herhaaldelijk aan elektrotherapie: ‘Elektrodes aan de slapen. Voor 3 tienden van een sekonde, als zij het goed doen, 20 volt door de hersenen. Meteen van de kaart. Dan een halve minuut stuiptrekkingen. Dan, versuft, er bij zitten’ (Claus 1962, blz. 200). Omdat elektrotherapie blijkbaar veeleer als straf fungeert, proberen de psychiaters zo bij hun patiënten uitbarstingen tegen te gaan. In de roman hanteert het medische personeel echter nog andere soorten straffen: ‘[...] vlak voor zij mij weggehaald hebben om mij te slaan en onder de douche te houden’. (Claus 1962, blz. 35)
Het hoofdpersonage blijkt zich in De verwondering maar al te goed bewust van zijn eigen ziektebeeld: ‘Ik had zelfs een brede marge gelaten voor zijn mogelijke aantekeningen. Ik kon ze overigens zelf wel aanbrengen. Agoraf hier. Claustrof daar. [...] Of schiz’ (Claus 1962, blz. 265). Victor-Denijs de Rijckel lijdt dus hoofdzakelijk aan schizofrenie, een psychische aandoening die de persoonlijke werkelijkheidsbeleving op een ingrijpende manier aantast. Daarnaast ondervindt hij ook nog problemen van twee schijnbaar aan elkaar tegengestelde angststoornissen, namelijk van agorafobie en claustrofobie. Omdat in de psychiatrische instelling voortdurend invloed op De Rijckel uitgeoefend wordt, begint hij echter misschien juist de symptomen van zijn ziektebeeld te vertonen. Veel toegepaste technieken, zoals bijvoorbeeld de toediening van medicijnen, kunnen de waanvoorstellingen van het hoofdpersonage immers evengoed met zich meebrengen. Toch bestaat hierover echter helemaal geen uitsluitsel. Het literaire werk van Claus geeft immers alle gebeurtenissen weer vanuit het perspectief van de hoofdfiguur dat lang niet altijd betrouwbaar is.
Alle machtssystemen, gaande van het onderwijs tot de psychiatrie, worden in De verwondering aan elkaar gelijk geschakeld. Deze machtsinstanties streven allemaal op eenzelfde manier gehoorzaamheid en orde na. De roman van Claus toont duidelijk dat iedereen tijdens zijn leven voortdurend van diverse machtssystemen afhangt:
Doe geen moeite, dokter Korneel. Het is niets nieuws voor mij. Ik hing af van mijn ouders, van de Normaalschool, van het Leger, van de Prefect, van de Universiteit en de eksamens, van de heupen en de broekjes van Elizabeth, van de Prefect en zopas nog van de heren en dames van Almout. Nu hang ik van u af. Er is niets veranderd (Claus 1962, blz. 90).
| |
| |
Meermaals probeert het hoofdpersonage zich te verbinden met bepaalde machtsposities, maar ondanks zijn vele inspanningen slaagt hij hier niet in. Telkens hervalt hij in de positie van ondergeschikte. Omdat hij zich zogezegd abnormaal gedraagt, raakt hij bovendien opgesloten in een psychiatrische instelling. Het literaire werk De verwondering voert echter een pleidooi voor alles wat niet onmiddellijk in vaste hiërarchische patronen past. Het boek eindigt dan ook met een aanklacht tegen de westerse maatschappij, die de afwijkingen van de norm marginaliseert: ‘Soms, zonder dat die man daarom vies is of ongeschoren of in lompen, herkennen wij hem niet als een der onzen. Als iemand eerder die in de klem zit. Dit kennen wij niet. Wij zitten in geen klem. Wij houden niet van viezeriken, onverantwoordelijken, eenzamen.’ (Claus 1962, blz. 267)
| |
Conclusie
Tijdens de jaren zestig en zeventig kwam de klassieke psychiatrie op verschillende vlakken onder vuur te liggen. Ook De verwondering van Hugo Claus levert kritiek op controversiële werkmethoden die in de psychiatrie worden toegepast. Het medische personeel in de roman gebruikt uiteenlopende technieken om macht uit te oefenen op de patiënten. Met deze praktijken, zo lijkt Claus te willen zeggen, probeert de psychiatrie zichzelf te rechtvaardigen als een gezaghebbende instantie die de waanzin onder controle kan houden. Hieraan zijn echter bijzonder grote gevaren verbonden. Het literaire werk van Claus suggereert ten slotte bovendien dat psychiatrische behandeling mogelijk waanzin veroorzaakt. Over de reden waarom Victor-Denijs de Rijckel precies in de psychiatrische instelling is opgenomen, laat de roman immers tot op de allerlaatste bladzijde twijfel bestaan.
| |
Literatuur
Breithaupt 2015
Fritz Breithaupt, ‘Empathic Sadism. How Readers Get Implicated’ in: Lisa Zunshine, The Oxford Handbook of Cognitive Literary Studies, Oxford, 2015, blz. 440-459. |
Claus 1962
Hugo Claus, De verwondering, Amsterdam, 1962 (2010). |
Duytschaever 1979
Joris Duytschaever, Over De verwondering van Hugo Claus, Amsterdam, 1979. |
| |
| |
Foucault 1994
Michel Foucault, ‘Psychiatric Power’ in: Paul Rabinow (red.), Ethics. Subjectivity and Truth, New York, 1997, blz. 39-50. |
Foucault 2003a
Michel Foucault, ‘7 November 1973’, in: Jacques Lagrange (red.), Psychiatric Power, Hampshire, 2006, blz. 1-18. |
Foucault 2003b
Michel Foucault, ‘21 November 1973’, in: Jacques Lagrange (red.), Psychiatric Power, Hampshire, 2006, blz. 39-62. |
Foucault 2003c
Michel Foucault, ‘28 November 1973’, in: Jacques Lagrange (red.), Psychiatric Power, Hampshire, 2006, blz. 64-92. |
Foucault 2003d
Michel Foucault, ‘5 December 1973’, in: Jacques Lagrange (red.), Psychiatric Power, Hampshire, 2006, blz. 93-122. |
Foucault 2003e
Michel Foucault, ‘19 December 1973’, in: Jacques Lagrange (red.), Psychiatric Power, Hampshire, 2006, blz. 143-172. |
Foucault 2003f
Michel Foucault, ‘23 January 1974’, in: Jacques Lagrange (red.), Psychiatric Power, Hampshire, 2006, blz. 233-264. |
Foucault 2003g
Michel Foucault, ‘30 January 1974’, in: Jacques Lagrange (red.), Psychiatric Power, Hampshire, 2006, blz. 265-296. |
De Geest 2014
Dirk de Geest, ‘Psychoanalyse’ in: Mathijs Sanders & Tom Sintobin, Lezen in verwondering, Nijmegen, 2014, blz. 187-201. |
Sanders e.a. 2014
Mathijs Sanders & Tom Sintobin, Lezen in verwondering. Veertien leeswijzers bij een roman van Hugo Claus. Nijmegen, 2014. |
Spinoy 2012
Erik Spinoy, As/zteken, Antwerpen, 2012. |
Weisgerber 1972
Jean Weisgerber, Proefvlucht in de romanruimte, Amsterdam, 1972. |
De Wispelaere 1962
Paul de Wispelaere, ‘De Verwondering’ in: De Vlaamse Gids, jaargang 46, nummer 12, 1962, blz. 812-814. |
|
|