| |
| |
| |
Boeken
Filosofie
Een precair samenspel van weven en lostrekken
‘ 's Nachts haalt het het doek uit dat het overdag heeft geweven, het beproeft andere draden, zet een ander stramien op, en iedere morgen weerklinkt het geluid van de weefgetouwen die rusteloos iets nieuws vervaardigen.’ Guido Vanheeswijck borduurt in De draad van Penelope verder op deze metafoor van de Franse ideeën-historicus Paul Hazard om het wezen van onze Europese cultuur nader toe te lichten. Europa is bijlange geen monoliet, maar haar culturele identiteit en dynamiek lijken te schuilen in een immer voortdurende zelfcontestatie. Net als Penelope, de toegewijde echtgenote van Odysseus, ontrafelt Europa in haar streven naar orde en betekenis telkenmale hetgeen ze voordien moeizaam in elkaar heeft geweven. Filosoof en hoogleraar Vanheeswijck beschouwt hierbij de lach als de ultieme verzinnebeelding van dit Europese vermogen tot zelfkritiek en verbindt hem met de dageraad en de ontwikkeling van de westerse filosofie.
Het Europese denken laveert volgens Vanheeswijck doorheen de ge schiedenis tussen de lach van Socrates en Plato die vanuit hun gerichtheid op transcendente idealen de praktische onbereikbaarheid hiervan onderkennen (de lach vanuit de waarheid) en de lach van Diogenes van Sinope die vlakweg alle waarheidsaanspraken ironiseert (de lach om de waarheid). In de eerste traditie situeert hij filosofen, literatoren en politieke intellectuelen als Dante, More, Spinoza, Patocka en Havel. Als navolgers van Diogenes presenteert hij onder meer Montaigne, Nietzsche en Kundera. In een royaal gestoffeerd relaas laat Vanheeswijck zien hoe de aard van de lach en het heersende wereldbeeld elkaar spiegelen en hoe de lach in bepaalde periodes van de geschiedenis in de schaduw verdwijnt wanneer deze denksporen respectievelijk omslaan in een dogmatisch fanatisme of in een cynisch relativisme.
Bij het verschijnen van dit boek was ik in de eerste plaats nieuwsgierig naar hoe de auteur Lachen om de wereld zou bijspijkeren en actualiseren. Hier en daar zijn er wat zinnen opgeschoond, stukken weggelaten, maar het boek is vooral heel wat lijviger geworden. Vanheeswijck schreef dat eerste boek over de Europese cultuur en de lach destijds enkele jaren na de implosie van het Sovjetblok en tegen de achtergrond van de geproclameerde ‘end of history’ en de toenadering van de Oost-Europese buren. Drieën-twintig jaar later is er echter heel wat gebeurd en zijn andere zaken aan de orde zoals de crisis in de Eurozone, een aangroeiende vluchtelingenstroom, islamistisch terrorisme en de fricties met Rusland.
Maar Europa en het denken daarover zit volgens Vanheeswijck meer dan ooit tevoren gevangen in een ‘marktistisch’ paradigma waarin voornoemde uitdagingen veelal geduid worden in
| |
| |
sociaaleconomische termen. Veel aandacht gaat daarom uit naar de vraag welke rol Europa vandaag nog kan spelen als cultureel-levensbeschouwelijk project. Vanheeswijck waarschuwt met Charles Taylor om de Europese nalatenis exclusief terug te brengen tot de bijdragen van de Verlichting en het daarbij nauw aanleunende cul tuurchristendom: ‘Het gevoel van solidariteit in een samenleving kan alleen blijven bestaan als alle verschillende spirituele families die van deze samenleving deel uitmaken, het kunnen opbrengen om hun gevoel van toewijding daaraan opnieuw leven in te blazen: als christenen dit als wezenlijk zien voor hun christen-zijn, als moslims dit als wezenlijk zien voor hun islam, als de diverse seculiere ideologieën dit als wezenlijk zien voor hun filosofie.’
Door de samenvoeging van oude - uit Lachen om de wereld - en nieuw geïntroduceerde beeldspraak gaat naar mijn aanvoelen dit boek ietwat gekreund onder een inflatoir gebruik van metaforen. Maar afgezien daarvan is deze cultuurfilosofische kroniek van de lach een diepspittend boek met belangwekkende inzichten.
Frederik Polfliet
Guido Vanheeswijck, De draad van Penelope. Europa tussen ironie en waarheid, Uitgeverij Polis, Antwerpen, 2016, 351 blz., 22,50 euro, isbn 9789463100205.
| |
Geschiedenis
Julianus aan het woord
De Romeinse keizer Julianus (die regeerde van 361 tot 363) is vooral bekend doordat hij ‘brak’ met het christendom. Dat gebeurde amper een halve eeuw nadat die godsdienst onder Constantijn was gelegaliseerd, in een eeuw waarin de christelijke cultuur in snel tempo alles ging beheersen. Julianus' poging die opmars te stuiten, ten gunste van de aloude Grieks-Romeinse godsdienst en filosofie, is hem door christenen eeuwenlang niet in dank afgenomen. In moderne tijden is hij, omgekeerd, ook weleens gevierd als kampioen van de oude klassieke cultuur. Voor- en tegenstanders hebben één ding gemeen: ze spreken voornamelijk over Julianus.
Minder bekend is dat hij de auteur is van een stapel geschriften (het werk vult drie delen in de bekende Loebreeks). Speeches, brieven en andere geschriften vormen de meest directe weerslag van Julianus' ideeën. Vreemd genoeg is zijn werk amper in het Nederlands vertaald. Misschien is het te moeilijk, te filosofisch van aard, of vergt het te veel voorkennis van de cultuur waaruit het voorkomt.
Des te plezieriger om nu een flinke keuze uit Julianus' werk in vertaling te hebben. Kees Meiling, productief vertaler (modern) Hebreeuws, en als classicus afgestudeerd op Julianus, presenteert in Afvallige contra afvalligen een ruim aantal teksten van Julianus (naar zijn zeggen ongeveer tweederde): de
| |
| |
zelfsatire Baardhater, het belangrijke geschrift Tegen de Galileeërs (dat wil zeggen: tegen de christenen), twee redevoeringen en een reeks brieven.
Het is bij elkaar beslist een nuttig geheel. Maar wie antichristelijk vuurwerk of sprankelend proza verwacht, komt bedrogen uit. Julianus schrijft veelal formeel en intellectueel, en zoekt eerder de nuance dan de grove aanval. Zelfs in zijn polemiek tegen de christenen gaan toch maar een paar pagina's specifiek over Jezus (het meeste betreft Mozes en de Joodse versus de Griekse cultuur). Een willekeurig antichristelijk pamflet van vandaag gaat er beduidend steviger tegenaan. Julianus vindt christenen vooral zielig: ze zijn misleid, verdwaasd, in de greep van een paar waanideeën. Een soort sektariërs dus, die je moet weren uit openbare ambten en in hun eigen clubjes moet laten. Van vervolging of bestrijding is daarbij geen sprake. Ook uit Julianus' brieven en speeches spreekt hooguit een soort dédain over christenen.
De vertaalstijl in dit boek is degelijk, wat duidelijke, bruikbare teksten oplevert. Maar spannende lectuur wil het maar niet worden. Alleen een passage over Julianus' bijna-kolendampvergiftiging in Parijs (blz. 106-107) bracht mij even op het puntje van mijn stoel.
Wat ook niet helpt is dat Meilings annotatie tamelijk summier is. Van veel opgenomen teksten blijft de historische en andere achtergrond vaag of onuitgewerkt, terwijl ook de keuze van opgenomen teksten nauwelijks wordt verantwoord. En zelfs in de
opgenomen teksten is soms gesneden. Zo wordt in rede 6 (tot de Cynici) aan het slot zomaar een derde weggelaten, met korte samenvatting maar zonder opgaaf van reden. Dat is merkwaardig en onbevredigend. Wie een tekst als geheel selecteert, moet die ook zorgvuldig en zo mogelijk compleet presenteren. Deze contextgebonden, soms weerbarstige geschriften vragen om meer hulp en uitleg dan nu wordt geboden.
Zo rijst de vraag voor welk publiek dit boek eigenlijk is gedacht. Godsdiensthistorici en filosofen? Moderne christenen op zoek naar bevestiging van hun negatieve beeld van de keizer? Of een algemeen publiek dat meer wil weten van ‘de afvallige keizer’? Ieder zal iets van zijn of haar gading vinden, maar niemand wordt echt goed bediend.
Een gevoel van onvrede blijft dus, helaas. Aan de andere kant kunnen we ook gewoon blij en dankbaar zijn voor deze eerste serieuze keuze van Julianus-teksten in het Nederlands. De sympathieke reeks Grieks Proza is weer een opvallend deel rijker geworden.
Vincent Hunink
Julianus de Afvallige, Afvallige contra afvalligen. Keuze uit zijn geschriften, Keuze, vertaling en inleiding Kees Meiling, Grieks Proza xxx, Uitgeverij Ta Grammata, Groningen, 2016, 262 blz., 19,90 euro, isbn 9789081937078.
| |
| |
| |
Kerk en theologie
Atheïst onder missionarissen
In tijden van toenemend fundamentalisme binnen de grote godsdiensten en, in reactie hierop, een groeiend grimmiger antireligieus klimaat, komt moraalfilosoof, Latijns-Amerika-deskundige en geëngageerd publicist Walter Lotens voor de dag met een tegendraads boek. In zijn boeken over Bolivië, De Pijn van Pachamama (1997) en Pijnen van een Patchakuti (2012) konden we via zijn pen reeds kennis maken met de in de mijnstreek van Oruro werkzame Vlaamse oblaat en antropoloog Gilbert Pauwels. Getroffen door de onwaarschijnlijke humanitaire inzet van inlandse geestelijken en zendelingen als Pauwels, die resoluut de kaart trekken van armen en verdrukten, speurt Lotens in deze welkome bundel naar een gedeelde ethische oriëntatie tussen christelijke en seculiere humanisten die elkaar wel vaker treffen in de frontlijn van de strijd voor een menswaardige samenleving. In het voorwoord spreekt Ludo Abicht in dat verband treffend van ‘een humanistisch verbond’. Lotens confronteert zijn eigen, weldoordachte en breedvoerig weergegeven positie als religieus atheïst met meeslepende (zelf)portretten en sleutelfragmenten van priesters, leken en al dan niet gewezen missionarissen die morele gedrevenheid putten uit de bevrijdingstheologie waarin de leer van Christus wordt vertolkt naar een sociale en politieke strijd tegen onderdrukkende maatschappelijke structuren. Naast fameuze Latijns-Amerikaanse vertegenwoordigers van de bevrijdingstheologie waaronder Frei Betto, Fernando en Ernesto Cardenal komen Europeanen zoals José Comblin, Jef Ulburghs, Joop Vernooij en Jeanne Devos aan bod die in hun ‘missie’ evenzeer vertrekken vanuit een bevrijdende lezing van het evangelie.
Verscheidene zeer lezenswaardige bijdragen konden hier worden vermeld, maar het openhartige relaas van exscheutist Guido De Schrijver over Guatemala werpt in het bijzonder een mooi licht op de kentering van een veelal kwestieus koloniaal katholicisme naar een sociaal georiënteerd katholicisme waarin men niet alleen diende op te tornen tegen politieke maar ook tegen kerkelijke macht. Daarbij vestigt De Schrijver de aandacht op de blijvende betekenis van de bevrijdingstheologie met haar voorkeursoptie voor de armen: ‘De Europese vraag “Bestaat God?” is niet meer relevant. De Latijns-Amerikaanse vraag “Aan wiens kant staat God?” nog wel.’
In een laatste deel worden deze getuigenissen afgetoetst bij denkers van allerlei gezindten, waaronder ex-missionarissen als Walter De Bock en Raf Allaert, christensocialist Jan Soetewey en seculiere humanisten als Ronald Commers en Rik Pinxten.
Dit resulteert in zowel algemene als meer persoonlijke bespiegelingen over engagement met of zonder God. Bij dit alles wordt uitvoerig stilgestaan bij de filosofische en spirituele overlap tussen christendom en marxisme en bij de verhoudingen tussen de caritas
| |
| |
van het evangelie en de structureel-revolutionaire solidariteit van het socialisme, tussen geloof en godsdienst en tussen kerk en basis. Ten slotte wordt ook ingegaan op de specifieke opstelling van de jezuïtische paus Franciscus ten aanzien van de bevrijdingstheologie en wat we daar in de toekomst al dan niet van mogen verwachten.
Over de balans tussen de verschillende bijdragen kan worden gediscussieerd, maar het boek barst alleszins van de welgekozen tekstfragmenten en boeiende verhalen over bewonderenswaardige mensenlevens. Behalve een fris en origineel boek over bevrijdings-theologie is dit boek bovenal een mooi gebrachte hulde aan christelijk geïnspireerd engagement.
Frederik Polfliet
Walter Lotens, Engagement met of zonder God, Atheïst onder missionarissen, Garant, Antwerpen, 2016, 270 blz., 31,90 euro, isbn 9789044133547.
| |
Theologische Preken Van Edward Schillebeeckx
De in 2009 overleden theoloog Edward Schillebeeckx was een van de meest invloedrijke theologen tijdens de woelige periode van kerkhervormingen na het Tweede Vaticaans Concilie. In zijn denken streefde hij ernaar om de menselijke ervaring een plaats te geven naast de heersende en eerder gesloten opvattingen van de Kerk over geopenbaarde waarheid. Na eerst vooral dogmatisch gewerkt te hebben, trok Schillebeeckx naderhand zijn progressieve inzichten consequent door naar de exegese, liturgie en pastorale praktijk. Zo schetste hij in 1974 in het boek Jezus, het verhaal van een levende aan de hand van de historisch-kritische methode een menselijk beeld van Jezus en de manier waarop diens leven achteraf christologisch geïnterpreteerd werd. Dit monumentale boek, waarvan wereldwijd meer dan een miljoen exemplaren werden verspreid, vormde een breuk met de historisch geconditioneerde geloofsvoorstellingen van zijn tijd. Hoewel nieuwe wetenschappelijke inzichten het boek inmiddels hebben ingehaald, blijft het toch tot op vandaag een mijlpaal in de kerkelijke theologie.
De laatste jaren van zijn leven bracht Edward Schillebeeckx door bij de dominicanen van het Maria Convent in Berg en Dal (Nijmegen). De preken die hij in deze periode voor deze lokale gemeenschap bracht, sluiten erg dicht aan bij het verlangen van Schillebeeckx om niet enkel een systematisch theoloog te zijn die een doctrine of systeem uitlegt. De kern van zijn spreken over Christus draait steeds om de overdracht van Gods boodschap zoals die gestalte heeft gekregen in het leven van Jezus. Het is een boodschap die uitgesproken positief is: de hoop op een levende God die een goed leven wil voor alle mensen, zonder uitzondering. Schillebeeckx noemt zijn preken dan ook uitgesproken christelijk, maar stelt herhaaldelijk dat de kennis van God onmogelijk uitgeput kan worden binnen één religieuze traditie. Boven
| |
| |
dien kan het christelijk geloof zijn eigen identiteit niet ten volle waarmaken zonder gesprek en confrontatie met andere overtuigingen.
Het zijn juist deze preken uit de laatste periode van zijn leven die door zuster Hadewijch Snijdewind werden verzameld en uitgegeven, niet toevallig met een titel die rechtstreeks verwijst naar zijn belangrijkste werk.
Net als zijn theologische boeken zijn overigens ook de preken in deze publicatie niet onmiddellijk toegankelijk voor een breed publiek. Geheel in de stijl van de auteur zijn de teksten van een stevig intellectueel niveau dat enige concentratie en in een aantal gevallen ook een basiskennis van christelijke theologie vooropstelt om volledig te worden ontsloten. Maar wie zich de moeite getroost om zich te verdiepen in de geloofsopvattingen van Schillebeeckx, leert een authentieke en consequent doorgedachte wereld kennen, waarin de hoopvolle tijding wordt uitgesproken dat gerechtigheid en liefde kunnen leiden tot een duurzame vrede voor allen. Het zijn inzichten die voor een stuk de Kerk in de tweede helft van de vorige eeuw mee hebben vormgegeven.
Gert Van Langendonck
Edward Schillebeeckx, Verhalen van een levende. Theologische preken van Edward Schillebeeckx bezorgd door Hadewijch Snijdewind, Valkhof Pers, Nijmegen, 2015, 444 blz., 42,50 euro, isbn 9789056253851.
| |
De Jefferson bijbel
Thomas Jefferson (1743-1826) was niet alleen een groot politicus - hij is de derde president van de Verenigde Staten en de auteur van de Onafkankelijkheidsverklaring - maar ook een bijzonder belezen denker. En dit laatste is mijns inziens ook de schakel met de Internationale School voor Wijsbegeerte die een nogal merkwaardig, maar bijzonder interessant boek heeft uitgegeven dat nu bekend staat als De Jefferson Bijbel. Het was oorspronkelijk een klein bundeltje waarin Jefferson fragmenten uit de evangeliën verzamelde die hij met een scherp mesje uit vier Bijbeledities had gesneden en op vellen papier plakte. Later liet hij die 84 bladen in een rood boekje inbinden en tooide het met de titel ‘Het leven en de morele lessen van Jezus van Nazareth, tekstueel onttrokken aan de Evangelien in het Grieks, Latijn, Frans & Engels’ Slechts een paar goede vrienden wisten van het bestaan ervan, want Jefferson probeerde zijn geloofsovertuigingen zo veel mogelijk buiten het publieke debat te houden. Pas aan het einde van de negentiende eeuw werd het door een van de nazaten ontdekt en verkocht. Het groeide sindsdien uit tot een van de beroemdste teksten in de vs. Tot in de jaren vijftig van de twintigste eeuw kreeg iedere nieuw gekozen senator bij de beëdiging een exemplaar.
Voor Jefferson is Jezus een groot hervormer van de moraal, maar niet de zoon van God. Passages over de goddelijkheid van Jezus, over de onbevlekte ontvangenis, over Jezus' verblijf in de woestijn, het veranderen van wa- | |
| |
ter in wijn, het uit de dood opwekken van Lazarus, de lijdensvoorspellingen - dat alles wordt consequent overgeslagen. Van wat overblijft maakt hij een plakboek van teksten in een chronologisch overzicht, waarbij alle evangelisten kriskras door elkaar worden gebruikt, zodat een heel nieuw soort evangelie ontstaat. Wat Jefferson hier heeft gedaan staat trouwens in een lange traditie, waarvan het Diatesseron van Tatianus uit de tweede eeuw de vroegste poging is en de Heliand uit de negende eeuw in onze streken is vervaardigd. Maar ook Charles Dickens en Leo Tolstoj hebben dergelijke pogingen ondernomen.
De redacteuren van de Nederlandstalige uitgave hebben in de marge van Jeffersons tekst heel goed aangegeven welke gedeelten hij heeft weggelaten en waarom. Zij hebben er een leerzame, interessante en uitvoerige inleiding (blz. 7-89) aan vooraf laten gaan die hier en daar houterig overkomt, soms zelfs geen correct Nederlands is (‘het verdrag die’; ‘werd geïntroduceerd aan’; ‘een specifieke opvatting van God’- in plaats van ‘over God’).
Blokken Engelse tekst, zowel van Jefferson zelf als van tijdgenoten, blijven vreemd genoeg onvertaald. Jammer ook dat in dit boek geen foto is afgedrukt waarop men enerzijds een indruk had kunnen krijgen van het origineel en anderzijds onmiddellijk had kunnen zien dat Jeffersons boekwerkje op elke pagina vier kolommen telt (Grieks, Latijn, Frans, Engels). Nu suggereert deze Nederlandstalige uitgave ten onrechte dat hij alleen een En
gelstalig ‘plakboek’ heeft vervaardigd, want ook van het originele titelblad is de tekst niet volledig weergegeven. Er staat nu ‘Tekstueel onttrokken aan de evangeliën in het Engels’ (blz. 91); de andere drie talen ontbreken.
Ondanks deze paar kanttekeningen is het van belang dat dit in de vs zowel vanuit historisch, theologisch als cultureel oogpunt als belangrijk beschouwde document nu ook in ons taalgebied bredere verspreiding en bekendheid kan krijgen.
Panc Beentjes
Thomas Jefferson, De Jefferson Bijbel, vertaald en ingeleid door Sachje Bunjaku & Thomas Heij, isvw Uitgevers, Leusden, 2016, 224 blz., 19,95 euro, isbn 9789491693403.
| |
Kardinaal Johannes Willebrands
De afgelopen jaren zijn er vanuit het Cardinal Willebrands Research Centre van de Faculteit Katholieke Theologie (Universiteit van Tilburg) en het Kardinaal Willebrands Archief van het Aartsbisdom Utrecht, in samenwerking met de Katholieke Universiteit Leuven (Centrum Studie Vaticanum II), verschillende publicaties verschenen die gewijd waren aan Johannes Kardinaal Willebrands (1909-2006) die zowel in Nederland als in de wereldkerk zonder twijfel tot een van de meest markante kerkelijke figuren gerekend mag worden. Willebrands heeft in zijn stimulerende rol als secretaris van diverse Va- | |
| |
ticaanse commissies en Raden immers een beslissende bijdrage geleverd aan de wending van de rooms-katholieke Kerk tot de oecumenische beweging en de interreligieuze dialoog.
Het lange, vruchtbare leven van kardinaal Willebrands valt grofweg in twee delen uiteen: een ‘Nederlandse periode’ tussen 1909 en 1960, en een ‘Romeinse periode’ tussen 1960 en 1989. Aangezien hij in die laatstgenoemde periode zeer prominent in de schijnwerpers heeft gestaan, is die ‘Nederlandse’ periode veel minder bekend. Dit is de reden dat een achttal deskundige onderzoekers op een symposium vanuit verschillende invalshoeken en disciplines specifiek naar die periode hebben gekeken. Ze handelen over de Nederlandse historische context in internationaal perspectief (W. Damberg); de betekenis van John Henri Newman voor de jonge promovendus Willebrands (K. Schelkens); zijn relaties met eminente protestantse personen van die tijd zoals K.H. Miskotte (R.H. Reeling Brouwer) en G.C. Berkouwer (D. van Keulen); zijn betrokkenheid bij de zogeheten ‘pastores convertiti’, protestantse dominees die op het punt stonden katholiek te worden of dat onlangs waren geworden (H. Witte); Willebrands' jarenlange correspondentie met Cornelia de Vogel (M. Lamberigts en L. Declerck); zijn rol in het tot stand komen van het boek Het Mysterie van Israël (A. Waerringa); en zijn relatie met Toon Ramselaar, de pionier in joods-katholieke betrekkingen (M. Poorthuis).
Dit tweede deel uit de serie Willebrands Studies - het eerste deel is gewijd aan de eerste integrale publicatie van Willebrands' proefschrift over John Henri Newman - biedt een uitstekend overzicht van en inzicht in de stand van zaken van kerkelijk Nederland tot aan het Tweede Vaticaans Concilie.
Panc Beentjes
Adelbert Denaux (red.), De Nederlandse jaren van Johannes Willebrands (1909-1960), Willebrands Studies deel 11, Uitgeverij 2vm, Bergambacht 2016, 248 blz., 25 euro, isbn 9789490393496.
| |
Literatuur
Drie generaties op een bed violen
De roman Knielen op een bed violen die Jan Siebelink in 2005 publiceerde en vrijwel onmiddellijk werd bekroond met de AKO Literatuurprijs heeft heel wat in beweging gezet. Om te beginnen was daar natuurlijk de enorme verkoop van inmiddels meer dan 700.000 exemplaren. De roman van Jan Siebelink heeft aanleiding gegeven tot soms verhitte discussies in den lande - bestaat dit type godsdienstbeleving heden ten dage nog wel in Nederland? Het opvallend grote aantal boeken en beschouwingen dat over Knielen op een bed violen werd geschreven hangt daar ongetwijfeld mee samen. Zonder ook maar enigszins volledig te kunnen zijn noem ik: Mirjam de Baar (red.),
| |
| |
Religiositeit en literatuur. Over ‘Knielen op een bed violen’ van Jan Siebelink, Groningen 2006; Jos Borré, Elsbeth Etty, e.a., En had de liefde niet. Beschouwingen over ‘Knielen op een bed violen’, Amsterdam 2006; Edwin Koster en Wessel Stoker (red.), Roman en religie. Bespiegelingen over godsdienst in ‘Knielen op een bed violen’, Zoetermeer 2009; Marijntje Gerling, Gekweekte regels. De boeken van Jan Siebelink senior, Barneveld 2012. Daar overheen komt nog de recente publicatie van Siebelinks roman Margje in 2015 (inmiddels circa 50.000 exemplaren verkocht) en tot besluit de film Knielen op een bed violen die op 22 februari 2016 in roulatie werd gebracht.
Fred van Lieburg, hoogleraar religiegeschiedenis aan de Vrije Universiteit Amsterdam, heeft aan de hand van archiefonderzoek en interviews de geschiedenis van de familie Siebelink in Oost-Gelderland en omstreken in kaart gebracht, met uiteraard veel aandacht voor de godsdienstige ontwikkelingen en achtergronden van betrokkenen. De titel van deze publicatie - Jan Siebelink en de geschiedenis achter ‘Knielen op een bed violen’ - is (moedwillig) dubbelzinnig. Het gaat immers over drie generaties (grootvader, vader en zoon) die alle drie naar de naam ‘Jan Siebelink’ luisteren. Het boek is geenszins bedoeld om te controleren of de roman wel klopt met de realiteit van het verleden. Het gaat om ‘een - weliswaar door de roman uitgelokte - weergave van een stuk familie-, religie- en cultuurgeschiedenis dat op zichzelf al fascinerend genoeg is om te worden onthuld’ (blz. 217). En daarin is Van Lieburg uitstekend geslaagd.
Het zou kunnen zijn dat u het boek al kent. Het is namelijk eerder verschenen onder de titel Het punt des tijds. De ware wereld achter ‘Knielen op een bed violen’ (De Bezige Bij, Amsterdam, 2008).
Panc Beentjes
Fred van Lieburg, Jan Siebelink en de geschiedenis achter ‘Knielen op een bed violen’, Uitgeverij Aspekt, Soesterberg, 2016, 222 blz., 18,95 euro, isbn 9789461539588.
| |
Achter tralies
Durs Grünbein (*1962), onder meer met de Georg-Büchner-Preis gelauwerd dichter, essayist en vertaler, groeide op in de ddr. Voor hem waren het Die Jahre im Zoo, zoals de titel van zijn jeugdherinneringen luidt. Het had niet alleen te maken met het gebrek aan vrijheid in de staat (reizen bleef bijvoorbeeld beperkt tot Oostbloklanden) maar ook met de plek waar hij het grootste deel van zijn jeugd doorbracht: de tuinstad Hellerau aan de rand van Dresden. Daar had zich in het begin van de twintigste eeuw de reformbeweging gevestigd: een alternatieve vorm van wonen en leven dicht bij de natuur, in ambachtelijke soberheid. Zijn ouders waren geen partijlid, leefden zo veel mogelijk in innerlijke emigratie. Hun enige kind voelde zich nog veel meer een buitenstaander.
| |
| |
De fragmentarische herinneringen, in hoofdstukken van erg wisselende lengte, worden nu en dan afgewisseld door historiserende essays, lange gedichten en oude foto's. Mogen die laatste het werkelijkheidseffect versterken, veel in deze autobiografie van de kinderjaren is, zo geeft Grünbein toe, product van de subjectieve beleving, onvermijdelijk naar de hand gezet door de grillen van de herinnering. Het is geen toeval dat de schrijver zijn boek begint en eindigt met de weergave van een droom: die van het alleen zijn in het zwarte, uitdijende heelal en die van het kind dat slaapwandelend van huis wegvlucht.
Die dromen wijzen erop dat de schrijver het anders-zijn cultiveert: ‘Een wezen dat er steeds buiten stond, buiten in de onbekende hersengebieden.’ Het geeft hem in dit boek de vrijheid heen en weer te springen in de tijd, nu eens de focus te leggen op zichzelf, dan weer op mensen die zijn levensweg hebben gekruist of wier leven en werk hij als poeta doctus heeft nageplozen. Zo zijn er wat gemaniëreerde portretten van Gottfried Benn, Franz Kafka en Paul Adler, schrijvers die alle drie een band hadden met Hellerau. De herinneringen aan lange wandelingen met zijn zwijgzame grootvader, die zijn leven lang als slachter in het slachthuis van Dresden heeft gewerkt, en aan zijn andere grootvader, die onder Hitler politieman was en nu kruiswoordraadsels ontwerpt, zijn indrukwekkender. Ze belichamen de nieuwsgierigheid naar andere realiteiten en de magie van het woord - allebei fascinaties van de latere schrijver.
De reislust, die slechts in gedachten of mondjesmaat kan worden beleefd, laat het kind gefascineerd kijken naar de schepen op de Elbe en naar het station van Dresden waar zoveel geschiedenis samenkomt. Hij uit zich ook in de soms sadistische spelletjes van de opgroeiende jongens, bij voorkeur in de verwilderde natuur en op afgelegen terreinen. Deze ‘kinderen op de landweg’ met ‘de wens om indiaan te worden’ (zoals twee alinea's met een knipoog naar een verhaaltitel van Kafka beginnen) hebben hun dromen van het Wilde Westen gemeen met opvallend veel volwassenen in Saksen, een tegenwicht tegen de schijnbaar onwrikbare ‘bevindingen van het wetenschappelijk socialisme’.
Grünbein vertelt in het middendeel ‘Im Garten in der Gartenstadt’ sfeervol maar al te uitvoerig over zijn kwajongensstreken. Gelukkig richt hij elders vaker de blik naar buiten en op anderen. Het boek bevat prachtige hoofdstukken over de verbroedering met en het gedrag van de Russische soldaten in Dresden, de bezoeken van het kind aan de dierentuin, en de reactie van de ouders op de vraag van de adolescent waarom hij niet gedoopt is.
Het is jammer dat in deze caleidoscoop van herinneringen, waar privé- leven en geschiedenis voortdurend tegen elkaar aanschuren, de socialisatie in de ddr slechts de contrasterende achtergrond is, zonder dat de schrijver er echt op ingaat. Het had een gedurfder en minder navelstarend boek kunnen opleveren, dat nu vaak schippert tussen neoromantiek en cynisme. De
| |
| |
taalkracht van de verteller en essayist (die de invloed van Elias Canetti, Gottfried Benn en in de leerdichten ook van Bertolt Brecht en de Romeinse dichters heeft ondergaan) staat echter buiten kijf: ‘Het zonlicht sijpelde door het dichte groen van de zilversparren, sprenkelde de bodem van het woud, bliksemde en fonkelde door de naalden. Kun je met dennennaalden naaien? Kun je op wolkenbanken slapen?’
Erik de Smedt
Durs Grünbein, Die Jahre im Zoo. Ein Kaleidoskop, Suhrkamp, Berlijn, 2015, 398 blz., 24,95 euro, isbn 9783518424919.
|
|