| |
| |
| |
Boeken
Kerk en theologie
De geschiedenis van de jezuïeten, van Ignatius tot heden
De interesse van historici - vriend zowel als vijand - voor de geschiedenis van de Societeit van Jezus is steeds groot geweest, en is de laatste decennia zelfs gestaag gegroeid, zodat er recent een academisch tijdschrift is gestart, Journal of Jesuit Studies, ge coördineerd door het Institute for Advanced Jesuit Studies (Boston College). In het Nederlands taalgebied was tot voor kort het recentste overzichtswerk dat van Michel Dierickx sj, van meer dan vijftig jaar geleden (Desclée de Brouwer, De Jezuïeten. Wat zij zijn en hoe zij werken, 1964). De geschiedenis heeft intussen echter niet stilgestaan. Sinds kort is er een nieuw overzichtswerk beschikbaar. Het voorliggende boek, uit het Engels vertaald, behandelt in minder dan 130 pagina's de bijzonder complexe geschiedenis van de orde, welke begint met de officiële goedkeuring in 1540.
Op het eerste gezicht lijkt het onmogelijk om die geschiedenis in zo kort bestek te beschrijven, zonder in nietszeggende veralgemeningen te vervallen. De auteur is er echter toch in geslaagd om in een heldere, erg toegankelijke tekst de voornaamste aspecten van deze geschiedenis op een verantwoorde manier te behandelen. Hij is dan ook een specialist ter zake. John W. O'Malley sj is professor van Georgetown University (Washington D.C.), en staat bekend om zijn zeer degelijke historische studies op het vlak van de kerkgeschiedenis, zoals The First Jesuits (1993), Trent: What Happened at the Council (2012) en The Jesuits and the Arts (2005). Hij verzorgde ook verschillende delen in de kritische uitgave van Erasmus' Opera omnia.
Geen enkele historicus is onbevooroordeeld. De jezuïet O'Malley bekijkt de geschiedenis van de jezuïeten met sympathie voor de orde, en met name met sympathie voor de recente ontwikkelingen daarbinnen. Een enkele keer lijkt me zijn interpretatie van de feiten wat geforceerd. Zo spreekt hij over de ‘wending naar de wereld’ in Ignatius' geestelijke leven tijdens diens periode te Manresa (blz. 21) - iets wat Ignatius zelf toch enigszins verbaasd zou hebben. En in vergelijking met de relatief lange beschrijving van de gebeurtenissen na het herseninfarct van algemeen overste Pedro Arrupe in 1981 tot aan de verkiezing van Peter-Hans Kolvenbach, valt het op dat de behandeling van wat de jezuïeten hebben doorstaan tijdens de communistische periode in Oost-Europa en in missiegebieden zoals China, Noord-Korea en Vietnam slechts een paar zinnen beslaat. O'Malley eindigt met de verkiezing van de Argentijnse jezuïet Jorge Mario Bergoglio tot paus. Als goed historicus doet hij geen voorspelling over wat dit voor de toekomst kan betekenen.
Uit het voorafgaande verhaal zal de lezer niettemin hebben onthouden dat de orde in haar geschiedenis met zware tegenstand heeft moeten kampen - de opheffing door paus Clemens xiv is
| |
| |
een soort collectief trauma - en er voortdurend rekening mee hield dat ze vijanden had. Het lijkt me in dat perspectief veelzeggend dat O'Malley eenvoudigweg besluit: ‘dat een jezuïet paus is, een mogelijkheid die in de loop van de eeuwen bijna ondenkbaar leek, zou een nieuwe bladzijde kunnen betekenen in de geschiedenis van de Sociëteit van Jezus’ (blz. 120). O'Malley laat het aan de lezer over om zich af te vragen wat Ignatius van Loyola zelf van deze verrassende pauskeuze zou vinden.
Rob Faesen
John W. O'Malley, De Jezuïeten. Hun geschiedenis van Ignatius tot heden, vertaald door Hans van Leeuwen, Averbode, Altiora, 2015, 18,50 euro, isbn 9789031740901.
| |
Filosofie
Vauvenargues
Markies de Vauvenargues (1715-1747) was een getormenteerde lelijkerd die in zijn jeugdjaren waarschijnlijk vaak te horen kreeg dat zijn zwakke gestel zijn adellijke naam geen eer aandeed en die (dus) ook als volwassene zelden scoorde; je vraagt je onwillekeurig af of deze in zowat alles gesjeesde man het echt erg vond al op zijn tweeëndertigste te sterven. Tijdens zijn laatste levensjaren ging hij, we mogen aannemen bij gebrek aan beter, literaire ambities koesteren en droomde hij ervan een bescheiden plaatsje te veroveren in de traditie van de Franse klassieke moralistes. Het was zowat het enige waar hij ooit in slaagde - en dan nog vooral postuum.
De klassieke moralisten waren, anders dan de term vandaag zou doen vermoeden, geen zedenmeesters, maar eerder nogal wantrouwige psychologen, die bij zichzelf en hun medemensen graag eindeloze illusies, inconsequenties en dubbelzinnigheden mochten ontdekken. Vauvenargues werd, tamelijk paradoxaal, de meest positieve auteur uit de reeks. Hij lijstte op zijn beurt, zoals in het genre gepast, de nodige kleine kantjes op, maar onderstreepte tegelijk geregeld, en daar heel onverwacht, dat ‘passies’ en emoties niet alleen ordeverstoorders waren, maar ook onmisbare energie en inspiratie konden leveren voor de hoogste menselijke prestaties. Die meer optimistische insteek was, als men erover nadenkt, op zich een bijzondere prestatie: de all-round mislukkeling, die stof te over had voor eindeloos ressentiment, was zowat de enige moraliste die in de mens geloofde.
Of dat ook in esthetisch opzicht een pluspunt was, is minder evident. Het genre moest het traditioneel, en zeker tot 1800, hebben van doorgaans lapidaire en vooral snedige verwoordingen, die men makkelijker vindt als men de wereld cynisch en met gepaste achterdocht bekijkt. De Inleiding klinkt soms wat te zachtmoedig. Ze wijkt ook af van de gebruikelijke formats omdat Vauvenargues voor één keer niet kiest voor aforismen of maximes, maar probeert een (tamelijk) samenhangend traktaat schrijven, een Introduction a la connaissance de l'esprit humain
| |
| |
die haar onderwerp zeker niet uitput, maar die het wel systematisch en omvattend wil behandelen. Gevolg is dat de auteur ook topics moest aankaarten waar hij merkbaar minder inspiratie voor had. De Inleiding bevat heel wat mooie paragrafen, maar valt, juist door haar totaliserende ambitie, toch wat dunnetjes uit.
In die zin vrees ik dat Martin de Haan, die als vertaler eens te meer voortreffelijk werk leverde, zijn auteur ongewild langs zijn zwakste kant laat zien. In de oorspronkelijk publicatie was de Introduction de eerste - en kortste - helft van een geheel dat daarna, zoals alle moralistes voordien gedaan hadden, een paar honderd losse gedachten in nagenoeg willekeurige volgorde de revue laat passeren. Ook daar evenaart hij lang niet altijd de abrupte beknoptheid van zijn grote voorgangers: Vauvenargues was te mild om keer op keer genadeloos en zonder nuances zijn punt te maken. Die tweede helft werd later vaak apart uitgegeven onder titels als Réflexions et maximes, en brengt inderdaad een mix van losse paragrafen, die doorgaans acht a tien regels vullen, en puntige oneliners. Martin de Haan sluit zijn vertaling af met een korte selectie (blz. 90-96) van de laatste. Het blijft jammer dat hij niet de hele collectie vertaalde: omdat je in een losse verzameling per definitie geen gaten moet vullen, heeft Vauvenargues er alleen opgenomen wat hij echt - en doorgaans terecht - de moeite waard vond. Wie de hele verzameling nu doorneemt ontdekt er, bijna twintig jaar voor Jean-Jacques Rousseau, de allereerste vingeroefeningen van wat drie generaties later de Romantiek zou heten.
Paul Pelckmans
Vauvenargues, De menselijke geest. Een inleiding, vert. Martin de Haan, Vantilt, Nijmegen, 2015, 96 blz., 14,95 euro, isbn 9789460042393.
| |
Geschiedenis
De wereld van Hadrianus
Veel Romeinse keizers spreken tot de verbeelding - excentrieke heersers als Nero of Caligula, een filosoof-keizer als Marcus Aurelius, maar ook Hadrianus, keizer van 117 tot 138. Diens naam is onlosmakelijk verbonden met de Romeinse muur, die in het noorden van Engeland van kust naar kust loopt, en die diende als markering van de grens, de limes, van het Romeinse Rijk. Deze Muur van Hadrianus is een van de meest indrukwekkende bouwwerken die uit de Romeinse Oudheid bewaard zijn gebleven.
In de onlangs verschenen bundel De wereld van Hadrianus wordt erop gewezen dat deze keizer een veel omvattender betekenis heeft gehad dan vaak wordt aangenomen - de auteurs beogen dan ook de betekenis van Hadrianus te inventariseren door aandacht te schenken aan de verschillenden gebieden waarop hij actief is geweest. Hadrianus is vermoedelijk eerst en vooral van groot belang geweest door zijn visie op het immense rijk aan het hoofd waarvan hij stond.
| |
| |
Anders dan dat van vrijwel al zijn voorgangers, was het beleid van Hadrianus niet gericht op een verdere uitbreiding van het rijk door veroveringsoorlogen, maar eerst en vooral op stabiliteit. Dit met name door het consolideren van de bestaande grenzen. Volgens Hadrianus was juist een dergelijk beleid in het belang van het rijk als geheel. Dit afzien van veroveringsoorlogen wil overigens geenszins zeggen, dat deze keizer het belang van de slagkracht van de Romeinse leger veronachtzaamde - integendeel, om de bestaande grenzen te kunnen handhaven was een sterk leger juist noodzakelijk. Eenzelfde streven naar stabiliteit kenmerkt ook het optreden van Hadrianus als wetgever: zijn beleid was erop gericht in het rijk een eenheid van recht te verwezenlijken, opdat voor de burgers rechtszekerheid bestond. De reputatie van Hadrianus als een goede en bekwame keizer is onder meer gebaseerd op deze bemoeienissen met het recht. Maar ook heel andere aspecten van het keizerschap van Hadrianus komen in dit boek aan de orde: zijn betekenis als bouwheer, of zijn betrokkenheid bij de literatuur van zijn tijd.
Belangstelling voor keizer Hadrianus is niet alleen voorbehouden aan historici en classici: ook de Franse schrijfster Marguerite Yourcenar (1903-1987) was door hem gefascineerd. In haar in 1951 verschenen roman Mémoires d'Hadrien (Nederlandse vertaling: Hadrianus' Gedenkschriften) gaf zij uitdrukking aan haar fascinatie. Dit boek werd niet alleen hogelijk gewaardeerd door de literaire kritiek, maar was bovendien vrijwel onmiddellijk een groot succes. In deze roman weet zij het leven van de keizer prachtig op te roepen, vanuit zijn eigen perspectief: het boek heeft de vorm van een brief die Hadrianus aan het eind van zijn leven schrijft. De laatste bijdrage in deze uitgave is, passend genoeg, gewijd aan dit inmiddels klassieke boek van Yourcenar.
Deze zorgvuldig uitgegeven bundel, die fraai is geïllustreerd, is bijzonder leerzaam. De lezer krijgt een even toegankelijk als informatief beeld van Hadrianus en van zijn wereld gepresenteerd. Hopelijk geven de auteurs en uitgever een vervolg aan deze publicatie, door ook andere onderwerpen uit de Romeinse Oudheid op eenzelfde manier onder de aandacht te brengen.
Herman Simissen
Olivier Hekster en Corjo Jansen (red.), De Wereld van Hadrianus, Uitgeverij Vantilt, Nijmegen, 2015, geïllustreerd, 18,95 euro, isbn 9789460042324.
| |
Armenzorg - eeuwenoud en toch uiterst actueel
Het is eigenlijk ronduit onbegrijpelijk dat het in 1526 in Brugge verschenen traktaat De subventione pauperum (‘Over de hulp aan de armen’) van de in Spanje geboren humanist Juan Luis Vives (1493-1540) alleen in 1533 en in 1566 een Nederlandse vertaling heeft beleefd. Terecht stelt de vertaler dan ook dat het ‘zeker niet te vroeg is voor een nieuwe Nederlandse vertaling’. Het traktaat bestaat uit twee delen. Het eerste deel handelt over de plicht tot indi- | |
| |
viduele liefdadigheid; het tweede deel doet voorstellen voor de inrichting van de openbare armenzorg. Vives poneert dat het niet voldoende is om alleen maar de individuele nood te leningen. Het probleem ligt veeleer in het maatschappelijk ongemak en het gevaar dat van de arme uitgaat.
Voor velen geldt dit traktaat als de basistekst voor de moderne benadering van armoede en sociale zorg. We zien het beeld geschetst van de gevaarlijke arme klasse, de roep om repressie tegenover de vraag om zorg, de nadruk op eigen verantwoordelijkheid, de roep om inburgering tegenover de vraag om respect voor verschil en diversiteit. Heel deze schets van de zestiende-eeuwse problematiek zou volgens velen met weinig fantasie onmiddellijk over te plaatsen zijn naar onze huidige samenleving.
In een zeer ter zake doende en uitvoerige inleiding weet de vertaler en inleider, Raf Debaene, te verduidelijken dat Vives' traktaat echter niet zonder meer een bruikbaar handboek is voor onze tijd. Het werk kent ook tegenstrijdigheden en fricties, ‘onontkoombare moeilijkheden die van meet af aan aanwezig zijn in elke poging om daadwerkelijk aan de samenleving te werken’.
Het is een interessant traktaat dat in een goed leesbare vertaling wordt gepresenteerd. Toen ik Debaene's vertaling vergeleek met de Nederlandstalige editie die in 1533 in Ieper is verschenen, viel mij op dat die oude uitgave in de marges talrijke verwijzingen naar specifieke Bijbelteksten bevat. Helaas zijn die in deze moderne vertaling grotendeels achterwege gelaten. Juist omdat Vives als humanist wordt gekarakteriseerd, wekken zulke Bijbelverwijzingen daarom extra nieuwsgierigheid.
Panc Beentjes
Juan Luis Vives, Over de hulp aan de armen. Uit het Latijn vertaald door Raf Debaene, Uitgeverij Klement, Zoetermeer, 2015, 148 blz., 18,95 euro. isbn 978086871711.
| |
Politiek
Benjamin Constant. ontdekker van de moderne vrijheid
In Nederland is de Zwitsers-Franse philosophe Benjamin Constant (1776-1830) weinig bekend. Van zijn omvangrijke oeuvre is, in 1978, alleen de roman Adolphe in Nederlandse vertaling verschenen. Wordt Constant in internationale discussies over het liberalisme veelvuldig opgevoerd als een van de grondleggers van de moderne idee van vrijheid, in Nederland wordt hij in debatten over de liberale ideologie zelden of nooit genoemd. En een auteur als John Stuart Mill, om een andere denker uit de liberale traditie te noemen, geniet in Nederland veel en veel meer bekendheid.
Tegen deze achtergrond valt het toe te juichen, dat uitgeverij Pelckmans onlangs de bundel Benjamin Constant. Ontdekker van de moderne vrijheid heeft uitgebracht - volgens de redactie de eerste Nederlandstalige uitgave over Constant. Het boek is de neerslag van
| |
| |
een studiedag over deze philosophe, die op 24 april 2014 door de Vrije Universiteit Brussel werd georganiseerd. Zoals al uit de titel moge blijken, ligt de nadruk in deze publicatie overwegend op Constant als politieke denker; de andere aspecten van zijn werk krijgen beduidend minder aandacht. Dit komt ook tot uitdrukking in de opzet van het boek. Het bestaat uit twee delen, gewijd aan achtereenvolgens het politieke denken van Constant, en aan zijn literaire werk; maar het eerste deel omvat zes essays, waar het tweede slechts een essay telt, over Adolphe.
Ongetwijfeld is de belangrijkste bijdrage van Constant aan het politieke denken het onderscheid dat hij maakte tussen de ‘vrijheid van de klassieken’ en de ‘vrijheid van de modernen’. Met de eerste vorm van vrijheid doelde hij bijvoorbeeld op de vrijheid van de burgers van een Griekse polis om als groep te mogen deelnemen aan de besluitvorming in de stadstaat. De tweede vorm van vrijheid werd uitgedrukt in de individuele rechten van burgers, zoals die bijvoorbeeld tijdens de Franse Revolutie werden afgekondigd. Worden beide vormen van vrijheid tegenwoordig doorgaans als onverenigbaar beschouwd, en gaat in onze tijd de aandacht vrijwel uitsluitend uit naar de individuele rechten, voor Constant konden beide vormen van vrijheid nog wel degelijk samengaan. In de zes essays in het eerste deel van het boek staan de bespiegelingen van Constant over de idee van de vrijheid centraal, en speelt het onderscheid tussen beide vormen van vrijheid, soms nadrukkelijk, soms meer op de achtergrond, voortdurend een rol. In het enige essay in het tweede deel van het boek stelt de Antwerpse hoogleraar Franse letterkunde Paul Pelckmans de vraag, hoe het succes van Adolphe kan worden verklaard. Hij zoekt de verklaring in het spel dat Constant speelt met het genre van de roman sentimental: de roman behoort onmiskenbaar tot dit genre, maar doorbreekt de conventies ervan. Zo gunt Constant zijn hoofdpersoon geen happy end, hetgeen wel gebruikelijk is in dit genre, maar juist dit maakt het lot van hoofdpersoon Adolphe herkenbaar voor de lezer, en verklaart wellicht het succes van het boek.
Al met al is deze uitgave interessant en leerzaam. Toch is het jammer dat in de inleiding niet meer algemene informatie over leven en werk van Constant wordt gegeven. Juist omdat dit de eerste uitgave over Constant in het Nederlands is, zou dit geenszins overbodig zijn geweest, en de toegankelijkheid van de essays over de politieke ideeën van Constant nog hebben vergroot. De biografische kroniek aan het einde van het boek, hoe handzaam ook, biedt toch te weinig als kader voor de voorafgaande essays.
Herman Simissen
Paul De Hert, Andreas Kinneging en Maarten Colette (red.), Benjamin Constant. Ontdekker van de moderne vrijheid, Pelckmans, Kalmthout, 2015, 240 blz., 21,50 euro, isbn 9789028978898.
| |
| |
| |
Literatuur
Onvergetelijke brieven
In 1902 stuurde een beginnende dichter, student aan de Militaire Academie van Wenen, enkele verzen naar de toen snel faam verwervende Rainer Maria Rilke, met het vriendelijke verzoek om ze te becommentariëren. Rilke reageerde met een uitvoerige en bijzonder stijlvolle brief, waarin hij uiteenzette waar het voor hem bij het dichtende scheppen op aankwam: ‘[...] U richt uw blik naar buiten, en dat mag u juist beslist niet doen. Niemand kan u advies geven en helpen, niemand. Er is maar één manier. Richt de blik naar binnen. Onderzoek de reden waarom u moet schrijven, probeer erachter te komen of die in het diepst van uw hart zijn wortels uitstrekt, geef eerlijk toe of u zou sterven als u niet meer zou mogen schrijven. En vooral dit: vraag uzelf in het stilst van de nacht af of u schrijven móét. Graaf diep in uzelf naar het diepste antwoord. En als dat bevestigend is, als u die ernstige vraag met een luid en duidelijk “Ja, ik moet” beantwoordt, richt uw leven dan volgens die noodzakelijkheid in; uw leven moet dan tot in het onbeduidendste en kleinste moment in het teken van die drang staan en ervan getuigen. Dan komt u nader tot de natuur. Dan probeert u, net als de eerste mens, te vertellen wat u ziet, beleeft, liefhebt en verliest. [...] Een kunstwerk is goed als het uit noodzaak ontstaat. In die zin ligt het oordeel al besloten in de oorsprong ervan: iets anders is er niet. Daarom, zeer geachte heer, weet ik u geen andere raad te geven dan deze: keer in uzelf en zoek de diepten waar uw leven ontspringt, want bij die bron vindt u het antwoord op de vraag of u scheppen moet. Neem dat antwoord aan zoals het luidt, zonder er duiding aan te geven. Misschien blijkt dat het uw roeping is om kunstenaar te worden. Dat is dan uw lot, draag zowel de last als de grootsheid ervan zonder ooit naar een beloning te vragen die u van buitenaf zou kunnen krijgen. Want de scheppende mens moet
een heel eigen wereld vormen en alles vinden in zichzelf en in de natuur waar hij aansluiting bij vindt. / Maar misschien zult u er na die afdaling in uzelf en in uw eenzaamheid wel van afzien om dichter te worden [...]. Maar zelfs dan is die innerlijke zoektocht die ik u heb opgedragen niet voor niets geweest. Uw leven zal dan in elk geval een eigen weg vinden, en dat dit een goede, rijke en brede weg mag zijn, wens ik u meer dan ik kan zeggen toe.’
Onlangs verscheen de Nederlandse vertaling van een selectie brieven uit de wereldgeschiedenis. In deze prachtige, letterlijk en figuurlijk stevige bloemlezing werden briefschrijvers opgenomen die actief waren op uiteenlopende gebieden, en zodoende komen in deze verzameling alle mogelijke thema's aan bod. Een brief van Maria Stuart even voor haar executie gericht aan de Franse koning Hendrik III, de hartverscheurende afscheidsbrief van Virginia Woolf (‘Ik kan er niet meer tegen vechten’), Gandhi's smeekbede aan Hitler, een sollicitatiebrief van Leonardo da Vinci, Charles Dickens aan The Times (‘Ik ben geschokt en
| |
| |
ontzet’), een schrijven van seriemoordenaar Jack the Ripper aan een agent (‘Uit de hel’), een brief aan Martin Luther King (‘Je einde nadert’), brieven van Dostojevski, Rilke, Jack Kerouac, Anaïs Nin en Einstein, Kurt Vonnegut en Charles Darwin, Mario Puzzo en Ronald Reagan, Ernest Hemingway en Ludwig van Beethoven... - werkelijk onvergetelijke correspondentie, zoals de titel van dit boek belooft. De brieven zijn in facsimile weergegeven, hun vertaling uit het Engels is voortreffelijk en prachtige portretten maken van het grasduinen in dit boek een feest.
Wie weet nog dat Oscar Wilde zijn artistieke credo oorspronkelijk formuleerde in een brief? In 1890 had een lezer van The Picture of Dorian Gray Wilde om uitleg gevraagd bij de notitie in het voorwoord - het bekende statement ‘All art is quite useless’. Wilde antwoordde zijn fan per kerende: ‘Kunst is nutteloos omdat het doel ervan alleen maar is om een stemming op te roepen. Kunst is niet bedoeld om te onderwijzen, of om een handelen op enigerlei wijze te beïnvloeden. Zij is buitengewoon steriel en het kenmerk van haar genot is steriliteit. Als de beschouwing van een kunstwerk wordt gevolgd door enig handelen, dan is dat werk tweederangs, of heeft de toeschouwer de volledige artistieke indruk gemist. / Een kunstwerk is nutteloos zoals een bloem nutteloos is. Een bloem bloeit voor haar eigen plezier. We beleven een vreugdevol moment door ernaar te kijken. Dat is alles wat er over onze relatie tot bloemen valt te zeggen. Je kunt een bloem natuurlijk verkopen en zodoende tot nut maken, maar dat heeft met de bloem niets te maken. Dat is geen deel van de essentie. Het is een toevalligheid. Het is misbruik.’
Brieven schrijven en lezen is een ode opdragen aan de mens, zijn geschiedenis, zijn kunst.
Stijn Vanclooster
Shaun Usher (red.), Brieven van belang. Onvergetelijke correspondentie, Podium/Luster, Amsterdam/Antwerpen, 2014, 384 blz., 39,39 euro, isbn 9789492060013.
| |
Dit is mijn hof
Na het overlijden van zijn broer kwam de ouderlijke hoeve van de Vlaamse schrijver en journalist Chris De Stoop plotseling leeg te staan. De Stoop, al lang vertrokken uit zijn geboortestreek en als journalist in binnen- en buitenland werkzaam, keerde daarop terug naar zijn geboortegrond en nam een jaar lang het beheer van de boerderij op zich. Deze hoeve is gelegen in St. Gillis Waas, vlakbij de grens met Nederland, vlakbij ook de meest bekende polder van Nederland, de Hedwigepolder. Deze vermaardheid ontleent deze polder daaraan, dat hij onder water zal worden gezet, in het kader van het ontwikkelen van ‘nieuwe natuur’ als compensatie voor de natuur die verloren is gegaan door het uitbaggeren van de Schelde ten behoeve van de uitbreiding van de haven van Antwerpen. De beslissing de polder onder water te zetten stuitte, en stuit nog steeds, op hevig verzet van zijn bewoners, voor wie het teruggeven van
| |
| |
ingepolderd land aan het water even ondenkbaar als tegennatuurlijk is.
Over zijn verblijf op de ouderlijke hoeve nu heeft De Stoop het prachtige boek Dit is mijn hof geschreven. Hierin vermengt hij verschillende literaire genres met elkaar. Enerzijds bevat het ontroerende jeugdherinneringen, en is het een mooi eerbetoon aan zijn ouders en broer, aan de wereld waarin hij opgroeide. Anderzijds is het een verhandeling over het boerenleven, over de wederwaardigheden van een boer die het vak weliswaar van huis uit kent, maar het toch eigenlijk opnieuw en in de praktijk moet leren. Sommige beschrijvingen van het landleven en van de natuur zijn welhaast lyrisch van toon. En ten slotte is het boek een even felle als overtuigende aanklacht tegen het politieke beleid ten aanzien van de Hedwigepolder, en tegen het natuur-beleid in het algemeen. Dit laatste aspect maakt De Stoop tot de Zola van de polder, en zijn boek tot een Jaccuse tegen het beleid van de Nederlandse, Belgische en Europese overheden. Uitgangspunt van dit beleid is immers iets dat volkomen arbitrair tot ‘natuur’ wordt uitgeroepen; dat de ontwikkeling van deze nieuwe ‘natuur’ ten koste gaat van de bestaande flora en fauna en van een eeuwenoud cultuurlandschap wordt ronduit genegeerd. Zonder meer ontluisterend is de opstelling van verschillende natuurbeschermingsorganisaties, die om oneigenlijke redenen zijn gaan samenwerken met de Antwerpse havenautoriteiten.
Dit is mijn hof is een indrukwekkend boek, dat volkomen terecht her druk op herdruk beleeft. Het zou verplichte lectuur moeten zijn voor alle politici in wier portefeuille natuurbeheer is opgenomen. Het leert dat ‘natuur’ niet maakbaar is; dat pogingen om ‘natuur’ te maken vrijwel steeds uiteenlopende onbedoelde gevolgen hebben, die de bestaande flora en fauna in een hele regio kunnen aantasten; en dat het volstrekt onduidelijk is waarom nieuw te vormen ‘natuur’ de voorkeur zou moeten verdienen boven de bestaande flora en fauna. In het voorbeeld van de Hedwigepolder betekent dit alles, dat niet alleen de bestaande unieke flora en fauna worden opgeofferd aan een waanidee, maar ook het prachtige cultuurlandschap - het landschap waarin de auteur zijn jeugd doorbracht. Hopelijk brengt dit pakkende boek de verantwoordelijke beleidsmakers alsnog op andere gedachten!
Herman Simissen
Chris De Stoop, Dit is mijn hof, De Bezige Bij, Amsterdam / Antwerpen, 2015, 240 blz., 19,90 euro, isbn 9789023493211.
|
|