| |
| |
| |
Boeken
Filosofie
Het conservatieve denken
In tegenstelling tot de Angelsaksische wereld zijn brede politiek-conservatieve bewegingen in de Lage Landen vooralsnog onbestaande. Maar het conservatisme wint in onze contreien wel aan belangstelling. Zo werd eind 2000 in Nederland de - inmiddels in opspraak gebrachte - Edmund Burke Stichting opgericht, en hier te lande mogen enkele publieke intellectuelen en politici graag koketteren met uitgesproken conservatieve denkers als Roger Scruton en Theodore Dalrymple. Historicus en filosoof Jelle Dehaen sprak met enkele van deze toonaangevende denkers en in de materie onderlegde onderzoekers over hun/het conservatieve gedachtegoed. Eerst echter schept de auteur, die het conservatisme zelf niet ongenegen is, in de inleiding van Het conservatieve denken enige klaarheid over de kerngedachten van het conservatisme. Hierbij wordt, zoals in elk gedegen boek over conservatisme, benadrukt dat het geen hecht doortimmerde ideologie is, maar vanuit een afkeer van maatschappelijke blauwdrukken veeleer anti-ideologisch is. Dit scepticisme ten aanzien van (morele) vooruitgang en maakbaarheid van mens en maatschappij wordt geschraagd door een visie op de mens als een cognitief, maar ook moreel gebrekkig wezen. Toch is het conservatisme meer dan een houding ex negativo, want daarnaast hechten conservatieven aan de historisch beproefde wijsheid van de traditie, individuele gewetensvorming en gemeenschapsdenken.
De vraaggesprekken met Herman De Dijn, Theodore Dalrymple, Thierry Baudet (prominente boegbeelden van het conservatisme) en Paul Cliteur (eerder te omschrijven als conservatief-liberaal met sympathie voor het Amerikaanse neoconservatisme) zijn goeddeels opgehangen aan thema's als de welvaartstaat, identiteit en multiculturalisme, onderwijs, de natiestaat en de Europese Unie. Deze benaderingswijze mikt duidelijk op een groot, minder met het onderwerp vertrouwd publiek, maar doet wel recht aan de diversiteit en de aporieën binnen het conservatisme. Zodoende is er bij elk doorgenomen thema wel iemand die diepgaand van mening verschilt met andere geïnterviewden of aangehaalden in dit boek. Met Annelien De Dijn, de enige gesprekspartner van Dehaen die zichzelf niet vereenzelvigt met het conservatisme, maar het wel valoriseert in zijn kritische opzet, wordt nader ingegaan op de ideeën van Edmund Burke. De Dijn brengt de politieke betekenis van deze conservatieve aartsvader in proportie door te wijzen op de geslaagde revoluties die juist geent waren op het door de Verlichting geïnspireerde en het door Burke fel gecontesteerde contractdenken. Gregory Schneider vertelt over de conservatieve beweging in de Verenigde Staten (het schoolvoorbeeld van zo'n succesvolle revolutie!). Schneider, een Amerikaans historicus van het conservatisme en zelf (frappant) gematigd en zelfkritisch
| |
| |
conservatief, licht toe hoe in de jaren vijftig door de samenvloeiing van anticommunisten, libertariërs en sociaal-conservatieven een conservatief blok ontstond dat zich dra vertaalde in politieke macht, maar betwijfelt of er in de toekomst ooit nog een conservatief president wordt verkozen. Zijn Amerikaanse landgenote Elisabeth Kantor houdt ten slotte een nogal opgeschroefd pleidooi voor grote literatuur als die van Chaucer en Shakespeare en tegen het (links) relativistisch klimaat op Amerikaanse campussen. Filosofisch bezien heeft het conservatisme enkele zeer waardevolle inzichten te bieden. Ik denk hierbij aan een epistemologische en morele bescheidenheid, de verzoening met het contingente en het ernstig nemen van de tragische dimensie van ons bestaan en de riten en tradities om hiermee enigszins in het reine te komen. En wie is er vandaag de dag geen voorstander van een soort procedureel conservatisme? Historisch beschouwd echter - wat Dehaen gelukkig ook onderkent - heeft het conservatisme in zijn politieke gedaante niet zelden dienst gedaan als een anti-emancipatorische rem op de geschiedenis. Na deze lectuur rest misschien nog het meest de vraag of het in de politieke praktijk beleden conservatisme niet veelal is verworden tot een schaamlapje van een in hoofdzaak neoliberale agenda.
Frederik Polfliet
Jelle Dehaen, Het conservatieve denken. Gesprekken met Herman De Dijn, Theodore Dalrymple, Thierry Baudet, Paul Cliteur & anderen, Houtekiet, Antwerpen, 2015, 229 blz., 19,90 euro, isbn 9789089243355.
| |
Literatuur
Ik wil dat literatuur onverbiddelijk is
Van de wereld is het jongste prozaboek van Joris Note, het is literaire non-fictie waarin de personages herkenbaar zijn. Herman is de oudste broer van de auteur. Aan Hermans creatieve en geëngageerde leven kwam een abrupt einde door een hersenbloeding. Hij overleed aan de gevolgen ervan op zijn zeventigste in 2009. Lut is de oudste zus, non geworden en gebleven in een onderwijscongregatie. In hun school was ze lerares en directrice. Ze stierf in 2010 op haar vijfenzeventigste aan kanker. De ik-verteller van het ‘verhaal’ is Joris, die zichzelf een introspectieve mijmeraar noemt. Hij treedt in gesprek met de overleden broer, graaft in brieven en notities, raadpleegt archieven, legt herinneringen vast. Zo stelt hij een mozaïek samen die een beeld geeft van het leven van de broer die hij bewondert. Na enkele jaren vorming als benedictijn in de abdij van Affligem in de tweede helft van de jaren vijftig, gaat Herman in Leuven godsdienstwetenschappen en Oosterse filologie en geschiedenis studeren, wordt godsdienstleraar in Sint-Lucas in Gent, trouwt en vertrekt halverwege de jaren zestig met zijn vrouw als ontwikkelingshelper naar Algerije. Na vijf jaar keren ze met drie dochters terug naar Lokeren.
| |
| |
Hij is er actief bij 11.11.11, in jeugdclubs, Werkgroep Gastarbeiders, de Wereldwinkel. In 1975 wordt hij opnieuw docent godsdienst en filosofie in Sint-Lucas. Tegen het eind van het millennium begint Herman Jiddisch te leren en teksten en romans uit het Jiddisch te vertalen. Tot door een hersenbloeding eind 2006 zijn dynamische en intellectueel zeer rijke en boeiende leven gereduceerd wordt tot een rolstoelbestaan.
In de tweede helft van het boek beschrijft Joris Note het leven van zijn zus Lut door herinneringen aan haar te noteren en vragen te stellen bij aantekeningen die ze in telegramstijl neerschreef in een zakagenda in de paar laatste jaren voor haar dood. Aangrijpend is de piëteit en de liefde waarmee de kleine broer de laatste dagen voor de dood en begrafenis van zijn zuskloosterlinge beschrijft. Joris Note, die van zichzelf zegt ‘een ex-katholieke literair georiënteerde intellectueel’ te zijn, neemt afstand van die mensen die geen begrip (meer) kunnen opbrengen voor een bestaan als non, dat volledig uit de tijd is. Hij zelf kan daar met veel empathie over schrijven, en niet alleen omdat het zijn zus is, maar omdat hij de waarde van dat doodgewone leven kan verankeren in christelijke geschriften. Daarin treft hij een mensbeeld aan waarvan het ideaal niet bepaald wordt door een ongebreideld consumentisme en een door niets of niemand af te remmen zelfontplooiing.
Van de wereld is veel meer dan een met verve geschreven familiekroniek. Het boek is doordesemd door de geest van het lernen van de erudiete broer Herman, die ook de jongere broer Joris heeft aangestoken. De dialoog tussen beiden wordt voortdurend onderbroken door uitweidingen over hun lectuur van filosofen (Barthes, Foucault, Lyotard, Merleau-Ponty, ...), spirituele geschriften (Charles de Foucauld, Edith Stein), Joodse auteurs (Jakob Glatstein, Bergelson en de Amerikaanse objectivisten Charles Reznikoff, George Oppen, Louis Zukofsky). Joris Note maakt er lemma's van zoals in een encyclopedie, geschreven in een vergelijkbare stijl die hij die objectivisten toedicht en die gekenmerkt wordt door ‘nauwkeurigheid en sincerity, concisie van taal’.
En dan hebben we nog niet alle lagen van het boek blootgelegd. Joris Note schrijft ook een stuk Vlaamse ideologie-geschiedenis met onder meer een interessant portret van Ast Fonteyne, de wegens collaboratie besmette voordrachtkunstenaar die meer dan dertig jaar lang, tot in het begin van de jaren zeventig, katholieke collegestudenten in heel Vlaanderen heeft leren articuleren. Hij formuleert scherpe kritiek op de katholieke leraren die in de jaren zestig geen benul hadden van Simon Vestdijk of Willem Frederik Hermans, en Aster Berkhof en Maria Rosseels tot de literatuur rekenden. Hij citeert lijstjes van gemeenplaatsen waarmee bv's, politici, acteurs, tv-figuren, Vlaamse schrijvers en comedians de ondermaatsheid van hun culturele peil demonstreren. Hij neemt een duidelijk standpunt in in de discussie tussen ‘tussentaal’ en ‘algemeen Nederlands’.
Maar hij legt ook zijn eigen ziel bloot wanneer hij zijn ‘redenaties’ op- | |
| |
schrijft over de dood of over lezen en geluk. Het ontbreekt Joris Note niet aan zelfkennis. Hij weet dat hij een veeleisende mopperkont is, een piekeraar, een perfectionist.
Maar hij is vooral een van de talentrijkste schrijvers van zijn generatie.
Joris Gerits
Joris Note, Van de wereld, De Bezige Bij, Amsterdam/Antwerpen, 2015, 283 blz., 19,90 euro, isbn 9789023489993.
| |
Kunst
Picasso leeft
Van april tot juli 2015 vierden de Deichtorhallen in Hamburg hun zilveren jubileum met de expositie ‘Picasso in de hedendaagse kunst’. Van oktober 2015 tot 29 februari 2016 kon men in het Grand Palais in Parijs gaan kijken naar ‘Picasso.mania’. Beide tentoonstellingen handelden over hetzelfde onderwerp: de invloed van Picasso op de hedendaagse kunst. De twee evenementen kwamen echter los van elkaar tot stand. Wie voor het thema interesse heeft, kan zich nu aldus verdiepen in twee lijvige catalogi die ten overvloede bewijzen wat iedereen al wist: dat sedert nu al zowat een eeuw geen kunstenaar die naam waardig zich een confrontatie met Picasso kan besparen. Diens uitstralingskracht hangt met twee factoren samen: de meesterwerken die hij geschilderd heeft (Les Demoiselles d'Avignon en Guernica zijn mijlpalen van de kunst van de twintigste eeuw die nog steeds jonge kunstenaars inspireren) en de vrijheid waarmee hij heeft geleefd en die aanstekelijk werkt. Zo hebben ook de foto's van Picasso die her en der in de loop der jaren in de media verspreid zijn, op de verbeelding van de navolgende generaties ingewerkt. Zijn invloed gaat alle kanten uit. De ene keer is het de mythe rond zijn persoon, de andere keer de vorm of inhoud van zijn veelzijdige oeuvre die andere kunstenaars aanspreekt. Artiesten hebben hem gekopieerd, geciteerd, geïnterpreteerd en gerecycleerd, op talloze wijzen, met min of meer succes. Niet alle werken die in deze tentoonstellingen zijn opgenomen getuigen van dezelfde vindingrijkheid en slagkracht. Zelden halen ze het niveau van de meester.
Aangezien slechts een gering aantal werken op beide tentoonstelling aanwezig was, zijn de catalogi complementair. Allicht vindt de lezer wel in beide boeken gedeeltelijk dezelfde namen terug (Saura, Warhol, Lichtenstein, Hockney, Baselitz, Polke, Dijkstra,...), maar wel met ander werk. In de catalogus van Hamburg wordt wat meer aandacht geschonken aan kunstenaars uit het Duitstalige gebied (Kirchner, Klee, Penck, Rainer), in de Franse tegenhanger aan kunstenaars uit Frankrijk en de Verenigde Staten (Abdessemed, Stella, Koons). De Duitse publicatie begint met een honderdtal bladzijden bijdragen van verschillende auteurs en eindigt met een beknopte biografie van alle tentoongestelde kunstenaars. In de Franse catalogus worden de thematische hoofdstukken ingeleid en krijgt men achteraan een
| |
| |
chronologisch overzicht van Picasso's nawerking, jaar per jaar. Opmerkelijk is dat de twee wellicht meest prominente kunstenaars die zich met Picasso hebben gemeten en uit hun gevecht met hem in de diepte een oorspronkelijke, even radicale taal hebben ontwikkeld, ik denk aan Willem de Kooning en Francis Bacon, op geen van de tentoonstellingen met eigen werk vertegenwoordigd waren (van De Kooning is slechts een afbeelding opgenomen in de Duitse catalogus). Voor Parijs kan men een excuus vinden: de tentoonstelling bleef beperkt tot de periode 1960-2015 (en toen was de eigen stijl van De Kooning en Bacon al gerijpt). Aangezien Hamburg Picasso's invloed vanaf 1930 onderzocht, gold daar dit argument niet.
Jan Koenot
Dirk Luckow (red.), Picasso in der Kunst der Gegenwart, Snoeck Verlags ge sell schaft, Köln, 2015, 408 blz., 68 euro, isbn 9783864421174 (tweetalig Duits en Engels).
Didier Ottinger (red.), Picasso.mania, Les Editions rmn-Grand Palais, Parijs, 2015, 340 blz., 49 euro, isbn 9782711862665.
| |
Gerhard Richters Catalogue Raisonné IV
Zoals gepland is onlangs het vierde boekdeel van Gerhard Richters Catalogue Raisonné verschenen. Dit deel slaat op de periode 1988-1994, waarin Richters kunstenaarschap zijn volle bloei bereikt. Vooral de jaren 19881992 waren bijzonder productief. In 1993 kwam niet zo veel werk tot stand. Tijd om te schilderen had Richter toen nauwelijks: in dat jaar circuleerde een groots overzicht van zijn oeuvre door Europa, met haltes in Parijs, Bonn, Stockholm en Madrid en werd hij overal gevierd. Zijn status als een van de belangrijkste kunstenaars van de huidige tijd werd toen definitief gevestigd.
Wie dit lijvige boek doorneemt, komt opnieuw onder de indruk van de veelzijdigheid van Richters oeuvre. Meestal schildert hij abstracte composities, op groot of klein formaat, waarvan de intensiteit en variëteit zonder meer verbluffend is. In de jaren zeventig was Richter niet zonder aarzeling overgegaan van figuratief naar abstract schilderen, niet systematisch, want af en toe bleef hij figuratieve doeken maken. Dit geldt evenzeer voor de jaren tachtig en negentig. Alleen neemt de technische vaardigheid toe, samen met de vrijheid van de kunstenaar. Die vrijheid heeft bij hem echter niets te maken met een expressionistische uitdrukking van eigen gevoelens. Veeleer gaat het om een overgave aan de onvatbare drijfkrachten die de werkelijkheid stuwen en zich via de woordeloze analogie van abstracte schilderijen openbaren. Ook het figuratieve werk van Richter kent in deze periode een hoogtepunt. In 1988, zo'n tien jaar na de feiten, schildert hij de cyclus ‘18. Oktober 1977’ die aan de dood van de kopstukken van de Rote Armee Fraktion is gewijd en tot heel wat misvattingen heeft geleid. Voor de kunstenaar handelen deze beelden van door moord of zelfmoord omgekomen terroristen over de fundamentele vraag waarom mensen niet zonder ideologie kunnen leven en zich, ook uit idealisme, laten verblin- | |
| |
den door waandenkbeelden. Deze serie vormt hoe dan ook een hoogtepunt in de geschiedenis van de historieschilderkunst. Voorts bereikt in dezelfde jaren ook Richters portretkunst ongekende hoogten: Betty, uit 1988, dat zijn dochter voorstelt, en Lesende, uit 1994, waarop hij zijn toekomstige echtgenote Sabine Moritz uitbeeldt naar het model van het lezende meisje van Vermeer, zijn ongeevenaarde meesterwerken van de kunst van de laatste decennia van de twintigste eeuw.
Zoals in de andere reeds verschenen delen van de Catalogue Raisonné, wordt de lezer hier alle nodige zakelijke informatie aangeboden, stuk voor stuk voor elk werk: technische gegevens, tentoonstellingsparcours en bibliografie. De afbeeldingen zijn van hoge kwaliteit. Uit deze gegevens blijkt dat veruit de meeste werken van Richter zich in musea en privécollecties in Duitsland en de Verenigde Staten bevinden, slechts een handjevol in Belgische verzamelingen (meer wellicht dan je hier te weten komt, want vaak wordt als eigenaar niet meer vermeld dan ‘private collection, zonder plaats te noemen). Duidelijk is alleszins dat de erfgenamen van Jan Hoet een abstract tafereel dat Richter aan hem had opgedragen, in 2014 op een veiling in Londen hebben verkocht. Op de achterkant van dat doek, dat het nummer 716-7 draagt, staat volgens de Catalogue Raisonné te lezen: Jan Hoet gewidmet’. Dit gebaar heeft zeker te maken met Documenta IX in Kassel, in 1992, waarop Jan Hoet als hoofdcurator Richters werk en prominente plaats gaf. Het valt te betreuren dat nr. 716-7, klein van formaat maar groot van betekenis als tastbaar spoor van de ontmoeting tussen twee vooraanstaande figuren uit de wereld van de hedendaagse kunst, niet in een Belgische publieke collectie terecht is gekomen.
Dietmar Elger, directeur van het Richter Archiv in Dresden en verantwoordelijke voor de volledige uitgave van de Catalogue Raisonné, bespreekt in zijn inleiding vooral de omstandigheden en betekenis van de genoemde cyclus ‘18. Oktober 1977’. Met de publicatie van dit boekdeel heeft Elger nu de helft van zijn opdracht volbracht. Als alles naar wens verloopt, moeten de nog ontbrekende delen ii, v en vi tussen 2016 en 2020 verschijnen.
Jan Koenot
Gerhard Richter. Catalogue Raisonné, Volume 4, Nos. 652-1 to 805-6, uitgegeven door Dietmar Elger in opdracht van het Gerhard Richter Archiv, Staatliche Kunstsammlungen Dresden, en verschenen bij uitgeverij Hatje Cantz, Ostfildern, 2015, 599 blz., 248 euro, isbn 9783775719810.
|
|