Streven. Jaargang 83
(2016)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 78]
| |||||
PodiumJoris Gerits
| |||||
[pagina 79]
| |||||
gemaakt dat zijn zinvolle taak erin bestaat waakzaam te noteren hoe hij zijn liefde op een unieke wijze gestalte wil geven, maar ook hoe hij de zelfopgelegde plicht zal waarmaken zich te engageren voor de andere, de vreemdeling, de eenzame, de inwijkeling. Zijn gedichten bewegen zich tussen twee polen. Ze willen gestalte geven aan de gezochte, verlangde, beleefde individuele relatie met een geliefde, maar ook de erg problematisch geworden sociale relatie met de medemens in een krachtige beeldentaal aan de orde stellen. Inghels revolteert, protesteert, fulmineert tegen de maatschappij waarin hij leeft als lid van wat hij de confettigeneratie noemt en niet anders kan dan zich voortdurend ergeren. ‘De revolte’ is de titel van de slotcyclus van Waakzaam. Hij bevat een magistrale cataloog van gedragingen van de mens in onze huidige samenleving, door de dichter niet zonder fijne ironie geregistreerd. Hij draagt de gedichten in de cyclus op: aan hen die in hun smakeloze dromen hopen op goedkope showbizz-prijzen, / [...] / aan hen die amok maken over de mispraktijken van de pedopriester, / aan hen die het jobhoppen verheerlijken tot een subcultuur, / aan hen die paraderen met pronkpartner of internetbruid, aan hen die het internet als een asielcentrum met welkomstmat zien, / aan onze rioolidolen en hen die karaktermoorden op hen plegen, / aan onze verenigingen ter bevordering van het vousvoyeren. (Waakzaam, blz. 57) Van de confettigeneratie schetst hij volgend indringend portret, dat nog versterkt wordt door het gebruik van de hyperbool als stijlmiddel, die dan weer door de ironie wordt gecounterd: [...] Sinds onze gevoelens / uit een dispatch lijken te komen, raken wij opgewonden van plastic / knuffelberen die onze gevoelens analyseren en drijven wij de taalnazi tot / wanhoop met onze sms-strapatsen en termen als lapdance en leuteneuken. Maarten Inghels laat hier zijn stem klinken als de spreekbuis van zijn generatie, volwassen geworden na het millennium. Ik hoor er een echo in van de manier waarop Leonard Nolens in zijn bundel Bres (2007) zich in een incantatorisch gebruikte eerste persoon meervoud ‘wij’ onder meer vereenzelvigde met zijn generatie, de achtenzestigers. Ook in zijn jongste bundel, Nieuwe rituelen (2015), blijft Maarten Inghels zich opwerpen als een representatieve vertegenwoordiger van zijn generatie, van wie hij de maatschappelijke context waarin ze is opgegroeid treffend weet te schetsen in het gedicht ‘Wij zijn | |||||
[pagina 80]
| |||||
hier niet nieuw’, waaruit ik een aantal strofen citeer: [...] In Nieuwe rituelen becommentarieert de dichter actuele feiten en meningen, door de media geselecteerd en aan kijkers en lezers gepresenteerd. Hij analyseert en formuleert scherp de opinies die geventileerd worden, bijvoorbeeld in het gedicht ‘De buren’: En de televisie zegt uit te kijken / naar geradicaliseerde mannen / met vuistgrote baarden en lange gewaden. / Een politicus verklaart de boten / van vluchtelingen te willen stukmaken / vooraleer deze kunnen vertrekken. // Tijdens het asielcentrumbezoek moet / hij in de ontvangstruimte alsnog onverwacht / huilen bij het lezen van de veiligheidsvoorschriften. (blz. 20) Beklijvend zijn de slotstrofen van dit gedicht. Overtuigend confronteert de dichter de zakelijkheid waarmee een voorbijgaand fait divers, hoe gruwelijk ook, wordt meegedeeld, met de verontwaardiging die het bij hem opwekt. De ingehouden toon waarmee hij onze triviale houding hekelt en de bijzonder treffende metaforiek in de slotregels laten zien dat Maarten Inghels het dichterlijke métier uitstekend beheerst: Helaas loopt het soms faliekant mis, / leest de journalist van de autocue af. / Vandaag zwachtelen we de wonden // van een radeloze vlotmigrant - / hij stak zich als een toorts in brand. / Sindsdien ruikt het toilet // van de dienst Vreemdelingenzaken naar barbecue. // In de herfst is zijn seizoensvreemde / geur nog steeds niet weg. Maarten Inghels is een jonge dichter die via zijn poëzie de lezer laat binnenkijken in zijn ik, dat hij poogt te definieren. Hij is geen god in het diepst van zijn gedachten, geen brahmaan, geen Jan Fabre, naar wie ik meen dat hij verwijst als ‘een arrogante wonderdwaas die / mythes spuwde, mijn lichaam een opgesmukte oranjerie’ (blz. 54). Hij is iemand die moeizaam balanceert tussen houvast ‘en complete onthechting. Zichtbaar / zijn of niet’ (blz. 11). Som- | |||||
[pagina 81]
| |||||
ber portretteert hij zichzelf als een hikikomori (blz. 55), het type Japanse man dat bezwijkt onder de te grote prestatiedruk van de maatschappij en alle contacten verbreekt. In het erop volgende gedicht beschrijft hij zijn pogingen om zich te bekwamen in de kunst van het verdwijnen. Blijkens de slotstrofe is het hem gelukt, maar met humor komt hij ook nog tot de volgende conclusie: Maar nu ik eeuwig ben
betreur ik dat niemand zag
hoe mooi ik verdween.
(blz. 56)
‘Hymnen’ de tweede cyclus van Nieuwe rituelen, bevat een dozijn fraaie korte, vijfregelige liefdesgedichten waarin het belijden van het sérieux van zijn gevoelens de humoristische relativering ervan niet in de weg staat, zoals in ‘vii’: jij kent mijn groeien in jou, steeds keer ik / weer. Als een schaduw vlucht ik in jouw vlees, / de snee waarmee je op mijn zeuren liep - / gezanik om alweer een nieuw gedicht. / Houd vol. Ik woon in jou als rib en jicht. (blz. 41) Nieuwe rituelen begint met acht motto's van Wallace Stevens, Charles Baudelaire, Rainer Maria Rilke, Gerrit Komrij, Friedrich Nietzsche, August Strindberg, Don DeLillo en Siegfried Lenz. Ze vormen het bewijs dat Maarten Inghels' literaire en filosofische horizon zeer ruim is. Van Strindberg lezen we volgend citaat: In laatste instantie bestaat de eenzaamheid hieruit, dat men zich in de zijde van zijn eigen ziel inspint, zich verpopt en wacht op de metamorfose, die onvermijdelijk plaatsvindt. Inmiddels teert men op zijn ervaringen en leeft op telepathische wijze het leven van anderen. Dood en wederopstanding; de voorbereiding tot iets nieuws en onbekends. Op haast telepathische wijze het leven en de dood van anderen delen, doet Maarten Inghels in Antwerpen al sinds 2009 als initiatiefnemer van ‘De eenzame uitvaart’ Samen met een half dozijn collega-dichters schrijft hij bij toerbeurt een gedicht voor een overledene van wie de uitvaartondernemer een sterk vermoeden heeft dat er niemand op de uitvaart aanwezig zal zijn. Zij lezen het gedicht voor aan het graf als laatste eerbetoon. Vaak zijn maar vijf personen aanwezig: vier lijkdragers en de dichter. In 2013 heeft Maarten Inghels het verhaal van veertig begrafenissen van vergeten en vereenzaamde mensen opgetekend in De eenzame uitvaart. In de epiloog van dat boek schrijft hij: ‘Dichters zijn geen sociaal werkers, geen stervensbegeleiders, zorgen niet voor een rimpeling in het leven van de eenzame, maar kunnen ervoor zorgen dat de dood niet onopgemerkt blijft. Dat er gedichten ontstaan die het bestaan van de mensen bevestigt. Ik ben er hartgrondig van overtuigd dat die poëzie nut heeft en een intiem gebaar van medemenselijkheid is. Iederéén verdient een saluut op zijn begrafenis; dat bescheiden ritueel onderscheidt | |||||
[pagina 82]
| |||||
ons van de dieren. Hoe klef het ook mag klinken: ik geloof in een solidaire maatschappij waarin we de verantwoordelijkheid hebben om voor elkaar te zorgen, over de dood heen’ (blz. 237). Van een mevrouw, aangeduid met de initialen h.v.i., die tweeëntachtig is geworden en op 6 juli 2010 op het kerkhof Schoonselhof werd begraven, wist Maarten Inghels alleen maar dat er geen familie bekend was en dat ze woonde in een woonwijk naast een drukke weg vol autowinkels en meubelbedrijven en met twee parken in de buurt. Met die karige informatie, die er eigenlijk niet toe deed, schreef Inghels volgend ontroerend, empathisch warm gedicht dat hij in een compleet lege aula voorgelezen heeft: | |||||
Niets raakt u nog aanStiller dan de mot in het gordijn worden we haast nooit / maar uw diepdruk in het velours zwijgt rigoureus. / Geen ruit in uw huis beslaat nog / bij het staren naar de zwerfkat / blazend naar de maan. Nieuwe rituelen is een rijke bundel, voortreffelijk gecomponeerd door een dichter met wijd open ogen voor de wereld en met grote zelfkennis, die ervoor zorgt dat zijn pleidooi voor een warmere, solidaire samenleving overtuigt omdat elke zelfgenoegzaamheid en beter-weten-mentaliteit erin totaal ontbreekt. Wie volgend eerlijk relativerend zelfportret aan de lezer toont, mag rekenen op zijn sympathie. Hij kijkt uit naar meer dromen van deze dichter en is bereid om ze te ontlenen, bij te houden, te herlezen, te koesteren. [...] Ik ben
zo mager als een fietspomp.
Pretparkacteur, lieveling.
Asfaltdandy, nieuwe nomade.
Een ontmaskering in ontwikkeling.
Ik heb prachtige dromen geschreven
maar niemand wil ze ontlenen.
(blz. 58)
| |||||
[pagina 83]
| |||||
Jeroen Vanheste
| |||||
[pagina 84]
| |||||
toch weer aan het huilen weet te brengen. Buiten ons? In ons, beter gezegd, maar onttrokken aan onze blik, in een meer of minder lang durende vergetelheid. Alleen dank zij dit vergeten kunnen wij van tijd tot tijd dat terugvinden wat wij geweest zijn, ons zo tegenover de dingen opstellen als dat wezen deed, opnieuw lijden, omdat wij niet meer ons zelf zijn, maar die ander, die liefhad wat ons nu onverschillig is.Ga naar eind1 Vaak is het een geur, smaak of andere zintuiglijke gewaarwording die ons plots terug in de tijd plaatst. Soms zijn het een paar woorden, zoals ‘Asa Nisi Masa’ in Fellini's film 8½: voor Guido Anselmi vormt die spreuk de toegangspoort tot de jaren van geborgenheid in het ouderlijk huis, waar de kinderen deze toverformule gebruikten om de figuren op een schilderij tot leven te brengen. Maar het is vooral ook het horen van bepaalde muziek dat ons voorbije dagen kan laten herbeleven, zoals in de Recherche een motiefje uit de sonate van Vinteuil Charles Swann terugvoert naar de hoogtijdagen uit zijn liefdesrelatie met Odette de Crécy. De kracht van muziek als brug naar het verleden is onweerstaanbaar groot. Niet voor niets zijn radiozenders als Nostalgia razend populair en luisteren miljoenen mensen in de laatste week van het jaar naar de Nederlandse top-2000. Meer dan om de muziek zelf gaat het daarbij om de herinneringen die geactiveerd worden door de muziek. Hoe ‘onwillekeurig’ die herinneringen nog zijn wanneer men een bepaald nummer voor de zoveelste keer hoort is natuurlijk de vraag, maar toch blijft het een wonderpil die feilloos werkt: bij Child in Time sta je werkelijk weer op de dansvloer tijdens het schuifelen op de schoolfeestjes, bij Wish You Were Here zit je weer voor je uit te staren achter de pick-up in je jongenskamer. Waarschijnlijk heeft iedereen wel een artiest waar hij zijn levensweg mee aflegt en in goede en slechte tijden naar luistert. Voor mij is dat Neil Young, de Canadese singer-songwriter die twee maanden geleden, op 12 november 2015, 70 jaar werd. Young is een zanger met vele gezichten, een kameleon die met allerlei genres experimenteerde en zichzelf steeds opnieuw uitvond. Hij heeft zich daarbij nooit iets aangetrokken van wat van hem verwacht werd en altijd precies gedaan waar hij zin in had. Als een album geweldig veel succes had (zoals Harvest), deed hij daarna iets volstrekt anders (On the Beach). Soms liep hij weg uit een succesvolle samenwerking (zoals die met Crosby, Stills en Nash, waar het legendarische album Déja Vu uit voortkwam). Hij weigerde aan verwachtingspatronen van het grote publiek of de platen-maatschappijen te voldoen en liet zijn oren niet hangen naar de commercie. ‘Ain't singing for Pepsi, ain't singing for Coke, I don't sing for nobody’ zong hij op This Note's for You, een lp die één grote aanklacht vormde tegen het commercialisme in de popmuziek. Binnen Youngs reusachtige en veelzijdige oeuvre zijn twee hoofdlijnen aan | |||||
[pagina 85]
| |||||
te wijzen. Aan de ene kant zijn er de ballads en de rustige folk- en country-muziek op albums als Harvest, Comes a Time, Harvest Moon en Prairie Wind, waarin hij zichzelf begeleidt op akoestische gitaar, mondharmonica of piano. Maar voor elke rustige plaat maakte hij er een of twee met verpletterend luide elektrische gitaarrock, meestal met zijn vaste begeleidingsgroep Crazy Horse. Zijn liedjes en muziek variëren van melancholiek en bedroefd (Birds, We Never Danced), dromerig en raadselachtig (Harvest, Little Wing) tot getormenteerd (Tonight's the Night, Tired Eyes) en cynisch (Walk On, Ambulance Blues). Hij schreef suikerzoete liefdesliedjes (Heart of Gold, Such a Woman), vrolijke en opzwepende nummers (Long May You Run, Hey Hey My My, Rockin' in the Free World) en woedende protestliederen (Ohio, Southern Man, Let's Impeach the President). De teksten zijn zelden onbenullig en vaak poëtisch, met hier en daar ook een regel die beroemd is geworden. ‘Its better to burn out than to fade away’. ‘Every junkie's like a setting sun’. ‘If you follow every dream, you might get lost’. Hoewel lang niet alles wat hij deed geslaagd was, heeft Young door zijn houding, die voortkwam uit een intense liefde voor de muziek en daarnaast uit de angst om zichzelf te herhalen, veel bewondering en geloofwaardigheid afgedwongen. Er zijn niet veel artiesten die een halve eeuw lang authentieke en interessante muziek blijven maken. Het respect wordt nog groter als we weten dat hij in zijn leven met grote persoonlijke tegenslagen te kampen heeft gehad. Toen hij zes jaar was overleefde hij ternauwernood polio. Een paar jaar later scheidden zijn ouders, waarna hij werd grootgebracht door een verbitterde moeder. Als jongeman openbaarde zich bij hem epilepsie, een aandoening die later ook zijn dochter Amber zou blijken te hebben. Zijn beide zoons Zeke en Ben zijn zwaar gehandicapt door een ernstige hersenverlamming. Enkele van zijn beste vrienden gingen ten onder aan alcohol- en drugsverslaving, iets dat ook voor hemzelf een constante bedreiging vormde. Meer dan genoeg ellende dus, maar Young heeft zich een vechter getoond voor wie de muziek een uitlaatklep vormde. Songs als Transformer Man en The Needle and the Damage Done getuigen van wat hij meemaakte. In een opmerkelijk persoonlijk stuk van Michel Houellebecq in zijn essaybundel De koude revolutie laat deze zijn gebruikelijke cynisme ver achter zich en schrijft in lyrische bewoordingen over de nummers van Young waar hij het meest van houdt: die ‘waarop droefheid, eenzaamheid, dagdromerij en vredig geluk elkaar voortdurend afwisselen’Ga naar eind2. Die voorkeur deel ik, en dat was de reden waarom het enige concert van Neil Young dat ik ooit bijwoonde, ergens in de jaren tachtig in Ahoy, op een flinke teleurstelling uitliep. Op die avond ging Young enorm tekeer met Crazy Horse en kwam zijn gevoelige kant, de akoestische folk en countrymuziek met vaak mysterieuze en dromerige teksten, nauwelijks aan bod. Bij wijze van straf heb ik daarna | |||||
[pagina 86]
| |||||
een paar jaar nauwelijks naar hem geluisterd. Maar ik keerde weer bij hem terug na de verschijning van de magnifieke albums Harvest Moon en Unplugged en het prachtige lied Philadelphia dat hij schreef voor de gelijknamige film. Hoewel Young ook na zijn vijftigste onverdroten doorging met stevige rockmuziek en platen met Crazy Horse bleef opnemen, kwam hij nu ook steeds vaker met rustige doorleefde muziek. Hoogtepunten voor de liefhebbers van deze Young zijn de cd's Silver & Gold en Prairie Wind, waarvan nummers als Horseshoe Man en Here for You tot zijn allermooiste werk behoren. Ook het heel recente album A Letter Home past in deze lijn. Als ik mijn leven zou moeten samenvatten als een langspeelplaat, zou het er een zijn met nummers van Neil Young. Kant 1 begint met Tell Me Why, dat me terugvoert naar de zaterdagmiddagen in het bos met de scouts. De Akela had in het clubhuis een pick-up neergezet waar we tussen het hutten bouwen door eindeloos vaak dat openingsnummer van After the Goldrush hebben gehoord. ‘Sailing heart-ships through broken harbors / Out on the waves in the night’ - en voordat de ‘silver spaceships flying in the yellow haze of the sun’ konden komen was de limonade op en waren we alweer naar buiten gerend. Nummer 2 van de eerste kant is Like a Hurricane, vast onderdeel van de schoolfeesten in de vierde klas. Ik leerde dat je bewondering in een metafoor kunt gieten: ‘You are like a hurricane / There's calm in your eye / And I'm getting blown away’. Twintig jaar later heeft Young in zijn mtv Unplugged-optreden een verbluffende akoestische versie van dit nummer gebracht, zichzelf begeleidend op mondharmonica en orgel. Op de voorkant van mijn leven komen daarna Lost in Space (een verstild nummer met een sprookjesachtige tekst waarover ik een opstel Engels schreef in de eindexamenklas) en Expecting to Fly (voor altijd verbonden met een bepaalde korte periode waarin ik de wind vol in de zeilen had en zo barstensvol vertrouwen was dat ik verwachtte dat alles me zou gaan lukken, inclusief vliegen). Het laatste nummer op de eerste kant is Heart of Gold, waarbij ik weer met een studievriend over de Amsterdamse grachten rijd in zijn oude 2cv. Het was zomer en snikheet en we zaten met twee meisjes in die eend, op weg naar ik weet niet meer wat. Op de radio speelde Heart of Gold, en we brulden het allemaal mee. Amsterdam, de grachten, de zon, de meisjes, 20 jaar oud, zingend over een mijnwerker die delft naar een hart van goud. Je zou voor minder je madeleine in de thee dopen. De achterkant begint met We Never Danced, eindeloos vaak beluisterd voor haar die altijd een princesse lointaine is gebleven. ‘Between heaven and earth / There's a ballroom floor/ Where the couples glide/ In the evermore’. Daarna nog drie melancholieke liedjes, zoals dat gaat als je ouder wordt: The Great Divide, Distant Camera en It's a Dream. Als afsluiting My Boy, een nummer dat ik draaide voor mijn oudste zoon toen die het huis uitging. ‘Why you're growing up so fast? / | |||||
[pagina 87]
| |||||
My Boy / O you'd better take your time’. En wie weet, als Young nog even mee blijft gaan en het leven een dubbelalbum mocht blijken te zijn, komt er nog een vervolg. ‘Trunks of memory still to come’. |