Streven. Jaargang 80
(2013)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 540]
| |
Lieven Jonckheere
| |
Protocollering van diagnosesNiemand betwijfelt dat dit vanuit een oprechte bekommernis om ‘de specifieke onderwijsbehoeften van elk kind’ gebeurt. En men is dan ook niet geneigd om fundamentele vragen te stellen bij de aan de gang zijnde ‘protocollering’ van diagnosesGa naar eind[6]. Protocollering betekent dat men afspreekt welke gedragingen een kind moet vertonen om deze of gene diagnose te krijgen. In de praktijk komt dat neer op een checklist. Zelf vind ik het verdacht hoe snel men erin is geslaagd om de verschillende onderwijsnetten op dit punt voor één keer dezelfde taal te doen spreken en aan hetzelfde zeel te doen trekken. Als het erop aan komt om probleemkinderen te identificeren én te klasseren, verstaat men elkaar plots wel. Dat heeft met allerlei ‘economische’ motieven te maken. | |
[pagina 541]
| |
Protocollering van diagnoses moet automatisch tot een standaardbehandeling leiden: kinderen die op dezelfde manier dezelfde diagnose krijgen, moeten meteen ook allemaal op dezelfde manier ‘aangepakt’ kunnen worden. Maar daar schuilen duistere economieën achter: die diagnoses moeten ook toelaten om, via doelgerichte marketing, nieuwe afzetmarkten voor de farmaceutische industrie te creëren en om probleemkinderen, via gedragstherapeutische technieken, aan de eisen van de neoliberale maatschappij aan te passen. Mensen voelen dat aan. Dat lijkt mij overigens ook de reden voor het groeiend cynisme tegenover kinderen die deze diagnoses krijgen - zoals dat bijvoorbeeld tot uiting komt in het verhaal van een moeder over een leraar die, tijdens het klassieke ‘schipper mag ik overvaren’ alleen kinderen liet oversteken ‘die ADHD hebben... maar, wacht, alleen ADHD'ers met een officieel attest!’ Onder al die diagnoses is er nu één die de laatste jaren op een geprivilegieerde plaats aanspraak lijkt te maken, als hét probleem waarmee het Gewoon Onderwijs in de toekomst in het reine moet zien te komen (cf. Beleidsnota van minister van Onderwijs Pascal SmetGa naar eind[7]). Het protocol daarvan was eerst voor januari en vervolgens voor augustus 2013 aangekondigd, nu blijkt dat het deel zal uitmaken van een protocol ‘gedrag en emoties’. Ik heb het over het autisme. | |
DubbelzinnigheidWat is autisme? Dat is moeilijk in één woord te zeggen. Men maakt een onderscheid tussen twee vormen van autisme - die ongeveer op hetzelfde moment, aan het eind van Wereldoorlog II, los van elkaar door twee psychiaters, Kanner en Asperger, geïdentificeerd werden - wat autisme meteen in aanmerking doet komen om de postmoderne psychopathologie bij uitstek te worden. Beiden beschouwden ‘hun’ autisme als een vorm van psychose. Dat is vandaag niet meer het geval. Nu is autisme een ‘pervasieve ontwikkelingsstoornis’ of stoornis van de ontwikkeling op uiteenlopende gebieden; het autisme van Kanner en dat van Asperger moeten daarvan de twee polen vormen, waartussen zich het continuüm van autismespectrumstoornissen (ASS) zou uitstrekken. Kanner had het over een autisme waarin niet gesproken wordt (mutisme), en dat haast altijd met een mentale handicap gepaard gaat. Over dat stomme autisme bij mentaal gehandicapten zal ik het hier niet hebben, wegens irrelevant voor de problematiek van de autist in het Gewoon Onderwijs. Wel belangrijk is dat de eerste theorieën dat mutisme terugvoerden op de eerste verhouding van het kind tot een refrigerator mother, een emotioneel onderkoelde moeder - psychoanalytisch geïnspireerde theorieën waardoor moeders zich nog altijd, al dan niet terecht, beschuldigd voelen. | |
[pagina 542]
| |
Ik zal mij hier beperken tot Aspergers autisme - waarin wel gesproken wordt, maar dan op zeer specifieke wijze. Door historische omstandigheden bleef Aspergers sprekende autist aanvankelijk in de schaduw van Kanners stomme autist. Vanaf de jaren tachtig van vorige eeuw kantelde dat, en is de sprekende autist er alleen maar mediagenieker en dus populairder op geworden. Heden is iedereen daar zo vertrouwd mee dat men het kortweg over ‘de Asperger’ heeft - als gold het een nieuwe, postmoderne huisdiersoort. Het is nu inderdaad deze Asperger die het Gewoon Onderwijs voor uitdagingen stelt - uitdagingen waarop dit onderwijs dringend een antwoord denkt te moeten vinden, met als voorafgaande voorwaarde: de protocollering van de diagnostiek. Wat is ‘de Asperger’? Een heel complexe constructie, die geval per geval te bekijken is, maar waarin wel vaak twee elementen worden teruggevonden. Er is vooreerst geen sprake van enige mentale handicap, maar integendeel van een of andere specifieke ‘hoogbegaafdheid’. Wat de taal betreft, stellen we vast dat ‘de Asperger’ niet alleen begrijpelijk spreekt, maar dat ook nog eens zeer goed doet ook, toch voor zover hij kan woekeren met het jargon van het specifiek gebied waarop hij ‘hoogbegaafd’ is (en het dus vaak tot ‘expert’ schopt. Maar dat neemt niet weg - en dit is cruciaal - dat ‘de Asperger’ onoverkomelijke problemen met de dubbelzinnigheid van de taal blijkt te hebben. Men zegt dat hij problemen heeft met onduidelijkheid, met gebrek aan structuur. Bij nadere beschouwing blijkt het niet om de onduidelijkheid van de realiteit op zich te gaan, maar om de onduidelijkheid van de realiteit in zoverre die door de taal wordt gestructureerd. We leven inderdaad in een www.realiteit: waarmee de realiteit ons confronteert, dat zijn just words, words, words (Hamlet). Enkel daardoor is die realiteit zo onduidelijk, kan ze zo complex en dubbelzinnig worden. Taal is immers inherent complex en dubbelzinnig: één woord verwijst nooit naar één ding; er is geen vaste band tussen woord en ding. Dat is het wezen van de menselijke taal: een eenvoudige en eenduidige taal is onmenselijk. Het is overigens ook alleen maar dankzij die inherente dubbelzinnigheid dat de taal een sociale band kan scheppen. Taal is niet sociaal doordat ze zou toelaten om iets van de ander te bekomen, maar alleen in de mate dat spreken met de ander juist dankzij al die dubbelzinnigheden ‘plezant’ is, bron van genot is, en ons genot kan reguleren. Wie, zoals ‘de Asperger’, dat gedeelde genot in de dubbelzinnigheid van de taal schuwt, raakt geïsoleerd. Wat is nu de oorzaak van dit soort autisme? Waar de psychoanalyse vroeger probeerde om het mutisme van Kanners autisme tot the refrigerator mother te herleiden, daar stellen de hedendaagse psychiatrie en psychologie dat het is bewezen dat het probleem van ‘de Asperger’ | |
[pagina 543]
| |
met de dubbelzinnigheid van de taal te verklaren is vanuit de ‘hersenbedrading’ (wiring of the brain). Het is echter nog altijd wachten op bewijzen voor die hersenhypothese. Wat niet wegneemt dat dit soort autisme, juist op grond van deze hypothese, ondertussen wel als een heuse ‘handicap’ erkend is geraakt. Aspergers autisme gaat dus niet gepaard met een mentale handicap, maar vormt op zich al een handicap, een handicap namelijk in verhouding tot de dubbelzinnigheid van de taal. Als we de statistieken van het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap mogen geloven, zit dat autisme zodanig in de lift dat wij het zelfs ‘De Handicap van Deze Tijd’ durven noemen. Hoe moeten we nu omgaan met ‘de Asperger’? Is hij inderdaad een ‘gehandicapte’, zoals men vanuit de hersenhypothese stelt, dan moeten we hem meteen ook zo benaderen. De gehandicapte kunnen we niet aan de omgeving aanpassen via de klassieke combinatie van ‘aangepaste opvoeding’ en ‘een pilletje’. En dus moeten we wel terugvallen op een andere creatieve combinatie van een of ander orthopedisch hulpstuk (de blinde zijn stok, de lamme zijn rolstoel) met een stuk tegemoetkoming vanuit de realiteit (noppen op de stoep voor de blinde met zijn stok, hellende vlakken voor de lamme met zijn rolstoel). Dat stuk gedwongen aanpassing, telkens opnieuw, van de gemeenschappelijke realiteit of de publieke ruimte aan allerlei specifieke handicaps, wordt niet altijd door iedereen in dank afgenomen. Clint Eastwood bijvoorbeeld weigerde de toegang tot zijn restaurants rolstoelvriendelijk te maken. Nu wil men ons dus op dezelfde manier doen omgaan met de autist als de nieuwe ‘gehandicapte’. Ook die is immers niet aanpasbaar aan de dubbelzinnige want talig gestructureerde omgeving. Ook in diens geval faalt de klassieke combinatie van ‘aangepaste opvoeding’ en ‘een pilletje’: geen van beide doet het. Om te beginnen is er nog altijd geen pilletje op de markt waarmee men, bij de ouders van autisten én in het onderwijs, dezelfde overspannen verwachtingen zou kunnen wekken als met Rilatine in het geval van ADHD. Geen pilletje haalt de autist uit zijn isolement. Dat geeft de farmaceutische industrie zelf toe. Het ontbreken van een ‘autismepil’ verklaart overigens een sympathiek kenmerk van belangengroepen rond autisme: in tegenstelling tot belangengroepen rond andere ‘stoornissen’ (ADHD, depressie) zijn die rond autisme niet volledig door de farmaceutische industrie gerecupereerd. Anderzijds moet men ook vaststellen dat een gedragstherapeutisch geïnspireerde opvoeding, met toepassing van state of the art straftechnieken (bijvoorbeeld ABA of Applied Behavior Analysis) het autistische kind niet in het gareel krijgt. Een dergelijke opvoeding zorgt integendeel vaak voor ravages. Daarvan getuigen de door al dat zinloze straffen uitgeputte ouders zelf. Van extra pedagogische begeleiding blijken die ouders | |
[pagina 544]
| |
evenmin heil te verwachten. Ook dit pedagogisch onvermogen staat weer in schril contrast met de effectiviteit van straf én extra begeleiding bij ADHD. Pilletjes en opvoedingstechniekjes halen dus niets uit bij de autist. En dus moet men wel, zegt men, net als bij de gehandicapte, terugvallen op een orthopedisch hulpstuk én een stuk tegemoetkoming vanuit de realiteit. Wat de stok voor de blinde en de rolstoel voor de lamme zijn, dat zou de computer (ict) voor de autist moeten worden. We kunnen vaststellen dat autisten vooral in of via die wereld hun weg beginnen te vinden en erin slagen om te communiceren en zich zelfs sociaal te organiseren. Dat wordt net luid genoeg toegejuicht om niet te hoeven horen dat mensen die met autisten werken zich stilletjes afvragen of het eigenlijk wel de autist zelf is die via de computer ‘spreekt’, en niet een of andere Ander. Bij ernstige vormen van autisme stelt men bijvoorbeeld vast dat er, om met de computer te kunnen communiceren, altijd een vorm van fysiek contact met vooral de moeder moet zijn - die er dan ook meteen van wordt verdacht de gedachten van haar autistische kind te ‘dicteren’. In elk geval, zoals we voor de blinde met zijn stok noppen op de voetpaden en voor de lamme met zijn rolstoel hellende vlakken voorzien, zo moeten we nu ook voor de autist met zijn computer de talige omgeving zo eenduidig mogelijk maken. Voor alle autisten dezelfde readymade tekentaal, waarin één woord of beeld naar één ding in de werkelijkheid verwijst. Dat zou autisten moeten helpen om te communiceren, om de ‘administratie’ van hun gedachten en gevoelens te vereenvoudigen. De ultieme vorm van dat soort taal zijn de pictogrammen en de emoticons. En daarmee blijkt iedereen te kunnen leven. Geen Clint Eastwood die tegen deze vorm van opgedrongen taalvereenvoudiging opstaat. Dat juicht iedereen zelfs toe als de ultieme realisatie van de ‘begripvolle omgeving’ waartoe de Wereldgezondheidsorganisatie tegenover het autisme oproept.
Ik maak er een karikatuur van. Ik twijfel niet aan de goede bedoelingen van de promotoren van dit soort taalvereenvoudiging. Maar in de praktijk blijkt dat niet zo evident. Autisten hebben problemen met de dubbelzinnigheid van de taal. Dat is waar. Maar anderzijds stellen we ook vast dat ze best in staat zijn daarvoor zelf hun eigen oplossing op maat te zoeken. Sommige autisten maken zich bijvoorbeeld een bepaald jargon eigen, vaak op het specifieke gebied waarop ze ‘hoogbegaafd’ zijn (wiskunde bijvoorbeeld, of management). Andere autisten vinden zelfs hun eigen eenduidige taaltje uit; dat gebeurt dan meestal rond een specifiek object dat ze zelf gemaakt of uitgevonden hebben. Met deze zelf gevonden of zelfgemaakte tekentaal zijn autisten altijd beter af dan met | |
[pagina 545]
| |
dat arsenaal aan hapklare pictogrammen en emoticons. Daardoor kunnen zij zich immers, in het beste geval, elk op hun eigen terrein tot ‘experts’, en dus meteen ook tot een soort ‘hyperrealisten’ ontpoppen. En daardoor kunnen zij zich ook, elk op hun eigen wijze én tempo, voor een stuk sociaal integreren, als het ware hun ‘hol’ maken in die complexe en dubbelzinnige wereld. Dit zelf gevonden of uitgevonden tekentaaltje vormt het aanknopingspunt voor de hedendaagse psychoanalytische theorieën en behandelingen van het autisme (vanuit Lacan). | |
Politiek van het autismeWie heeft er belang bij om autisme te promoten als een handicap in verhouding tot de dubbelzinnigheid van de taal, die door de hersenen bepaald zou zijn - en die dus tot een taalvereenvoudiging zou nopen? Twee partijen lijken op dat punt een monsterverbond te hebben gesloten. Enerzijds de universitaire psychologie - die ‘iedereen een beetje autistisch’ wil maken, vanuit de ‘vaststelling’ dat ‘iedereen wel een beetje problemen met dubbelzinnigheid heeft’. Anderzijds de hedendaagse Realpolitik - die deze ‘vaststelling’ exploiteert om, in het kader van het management van de postmoderne massa's, van ‘De Grootste Eenduidigheid Voor Het Grootste Aantal Autisten’ (DGEVHGAA) het nieuwe codewoord te maken. Met het autisme lijkt de universitaire psychologie haar kans schoon te zien om, op grond van een soort impliciete deal, eindelijk eens door de geneeskunde ernstig genomen te worden. ‘Jullie stellen dat autisme “iets in de hersenen” moet zijn; door allerlei gedragingen bij kinderen als tekens van een “latent autisme” te interpreteren, gaan wij nu eens bewijzen dat dit klopt’. Overigens, ‘latent’ betekent dat het autisme in de hersenen sluimert zonder dat het al de kans heeft gehad om zich in gedrag te manifesteren. Uitgaande van die hersenhypotheses fabriceert de universitaire psychologie allerlei gedragstests en -screenings die autisme alsmaar vroeger zouden detecteren, die verborgen vormen van autisme van langsom beter aan het licht zouden brengen. Daarmee is het hek natuurlijk helemaal van de dam en dreigen we door een heuse auti-tsunami overspoeld te worden. Cijfers? In 1944, op het moment van ontdekking van het autisme, werd dit in de VS slechts bij 1 op 100.000 kinderen gedetecteerd. In 2008 was dat in het Vlaamse onderwijs al 2.000 op 100.000 - en volgens universitaire experts is dit nog altijd een onderschatting: hun instrumenten zouden ‘nog niet gevoelig genoeg zijn’. Daarnaast worden ook steeds meer normaal begaafde kinderen als latente autisten ontmaskerd. Kortom: we zijn al flink opgeschoven in de richting van ‘iedereen is een beetje autist, want iedereen heeft een beetje problemen met dubbelzinnigheid.’ | |
[pagina 546]
| |
Ik zal hier niet gaan speculeren over de oorzaken van die autitsunami. Ik wend mij meteen tot de mogelijke politieke exploitatie ervan. Via de medicalisering van het autisme is de universitaire psychologie dus druk doende om ‘iedereen een beetje autistisch’ te maken. Het realpolitieke antwoord op die ‘vaststelling’ luidt nu van langsom luider dat de realiteit - en dat is niets anders dan de taal - dat dus de talige realiteit, in het belang van al deze autisten, en dus van iedereen, het best zo snel mogelijk zo eenduidig mogelijk wordt gemaakt. Een hard antwoord. Maar dat kent een soft voorspel, onder de vorm van het geflirt met autisten door politici. Politici vinden autisme sexy. Op de publieke bühne laten ze zich alleszins graag met autisten omringen. Naar aanleiding van het proces Van Themsche (2007) bekende een sentimentele Bert Anciaux al heel zijn leven lang door autisme gefascineerd te zijn. Maar ook een koele minnaar als onze huidige Vlaamse minister-president Kris Peeters ging ooit wat met autistische kinderen mee draven (2008). Waar Christus nog vroeg om de kinderen tot hem te laten komen, stappen postmoderne politici daar zelf op af. Maar ze moeten dan wel autistisch zijn, die kinderen. We kunnen ons inderdaad bezwaarlijk inbeelden dat politici een even kwiek imago zouden kunnen uitstralen, als ze zich door een troep op en neer wippende ADHD'ers, of wild om zich heen provocerende ODD'ers lieten omstuwen. Maar politici flirten niet alleen publiekelijk met autisten. Ook in de intimiteit van hun kabinetten verzekeren ze zich alsmaar meer van de diensten van hoogbegaafde Aspergers. Ghostwriters komen inderdaad uit de kast als Aspergers. De voorzitter van de grootste Amerikaanse vereniging voor autisme, die zelf een Asperger is, werd door Obama tot baas van de National Council on Disability benoemd. Een politiek correcte autifilie dus - maar die niet meer dan een preliminaire manoeuvre is. Dat wordt toch gesuggereerd door het gemak waarmee politici op onbewaakte momenten iedereen die weigert ‘hun taal’ te spreken, toch weer voor ‘autisten’ uitschelden. Ik bespaar de lezer een nationale en internationale bloemlezing. Een en ander getuigt in elk geval van een ambivalente logica, waarvan te verwachten valt dat die alsmaar uitgesprokener zal worden: ‘Omdat we de autisten die jullie allemaal een beetje zijn, allemaal even graag zien, moet iedereen dezelfde eenduidige taal spreken. Maar wie die niet wil spreken, moet wel een echte, hatelijke autist zijn’. Politici zouden het dus niet zo erg vinden mocht iedereen, zoals de universitaire psychologie dat wil, ‘een beetje autistisch’ blijken. Want dan zou de maatschappij eindelijk eens radicaal hervormd kunnen worden. Dan zou men eindelijk het moderne, utilitaristische ideaal van ‘het grootste geluk voor het grootste aantal’ kunnen realiseren, zij het onder de postmoderne gecodeerde gedaante van DGEVHGAA. | |
[pagina 547]
| |
In eerste instantie komt dit erop neer dat een aantal ‘taalhervormingen’ die al deze richting uitgingen, nu plots zeer sympathiek gemotiveerd kunnen worden: zijn ze immers niet ‘in het belang van de autist en dus in het algemeen belang’? Neem Van Quickenbornes ‘administratieve vereenvoudiging’ (2005) - met de Kafka-test, die in kaart moet brengen welke administratieve rompslomp bijvoorbeeld een wetsvoorstel met zich meebrengt, en dus moet toelaten om die wet ‘eenvoudiger’ te formuleren. Maar dat geldt ook en vooral zelfs voor het managementjargon ‘competenties’, ‘kwaliteitszorg’, e tutti quanti), zoals men dit heden overal aan het doordrukken is. Dat moet al wat iedereen doet transparant en dus controleerbaar maken. Maar de keerzijde is natuurlijk wel dat al wat niet in dat neo-administratieve jargon te vatten valt, automatisch verdacht want oncontroleerbaar wordt. Leuk om te weten is ook dat openbare organisaties (zoals gemeentebesturen) een auti-test kunnen passeren - en zo het logo ‘auti-vriendelijk’ kunnen verdienen. Wat daarvoor nodig is? ‘Concreter communiceren’! En dat vergt slechts ‘kleine aanpassingen’, maar die de samenleving wel ‘stukken duidelijker maken’. In de praktijk komt dat neer op ambtenaren die in een jungle aan pictogrammen als beaat glimlachende emoticons met ‘vereenvoudigde formulieren’ zitten zwaaien. Ronden we dit politieke luik af. Met de angstige vraag of al die goedbedoelde auti-vriendelijkheid niet de weg plaveit naar een brave new world, waarin een language police jacht zal maken op al wie niet aan autispeak doet en dus verondersteld wordt in een of andere schemerzone net iets teveel genot uit een of andere dubbelzinnigheid te puren. Als men één welbepaalde visie op autisme (als hersenbepaalde taalhandicap waaraan alleen met eenduidigheid tegemoet te komen valt) zo heeft kunnen promoten, dan kan dat enkel en alleen omdat die visie politiek correct en dus politiek exploiteerbaar is. Nogmaals: ik twijfel niet aan de goede bedoelingen van de adepten van deze visie op autisme, maar vraag mij wel af waarom hun ‘succes’ hen niet ‘aandachtig en treurig stemt’ (Gerard Reve). | |
Autisme en agressieHet nieuwe politieke codewoord DGEVHGAA is dus niet meteen een uiting van autifilie. Maar een boosaardige intentie hoeven we daar nu ook weer niet achter te zoeken, toch niet van de kant van de politiek. Het gaat in principe om een logica die haar eigen eenzame weg volgt. En die daarbij onderweg graag het spookbeeld van ‘de stijgende agressie’ in onze huidige samenleving oproept: bij de latente autisten die wij zijn, moet de toenemende dubbelzinnigheid alsmaar meer agressie losmaken. En dat, zegt men, is dé reden waarom alles zo snel mogelijk zo eenduidig mogelijk moet worden. | |
[pagina 548]
| |
Die agressie blijkt effectief het brandpunt te vormen van de boom die het autisme in 2007 - het jaar van de ‘bewustmaking’ van de problematiek van het autisme in Vlaanderen - kende. Enerzijds zou een nieuw soort criminaliteit vanwege vooral ‘autistische jongeren’ tot een uitholling van de juridische notie van ‘toerekeningsvatbaarheid’ leiden (cf. Hans Van Themsche). Anderzijds zou het uit de hand lopende pesten van vooral ‘autistische kinderen’ (cf. Ben X) ertoe nopen om eindelijk eens werk te maken van een onderwijshervorming. En daar wil ik het tot slot nog even over hebben. | |
Autisme als factor van onderwijsvernieuwingDe autist is niet thuis in het Gewoon Onderwijs. Of liever: zijn medeleerlingen hebben het gevoel dat hij daar niet op zijn plaats zit. En dus pesten ze hem weg - omwille van zijn eigenaardigheid en eenzelvigheid, zijn gebrekkige communicatie en empathie, zijn onvermogen om met dubbelzinnigheid (hun dubbelzinnigheden!) om te gaan. Als onze scholen zich sinds 2007 ten volle van dat fenomeen van het pesten van autisten bewust zijn geworden, dan is dat niet zonder enige hulp van hogerhand gebeurd. Ben X, de niet onverdienstelijke film van Nic Balthazar (gebaseerd op een waar gebeurd verhaal van een jongen met Asperger die gepest werd op school en zelfmoord pleegde), werd inderdaad van overheidswege massaal onder de schoolgaande jongeren gepromoot. Ik ga niet beweren dat het uit de hand lopen van het pesten op school door de toename van het aantal autisten het hoofdmotief is voor de radicale onderwijshervorming die toenmalig minister van Onderwijs Frank Vandenbroucke in 2008 voorstelde. Maar dit lijkt daarin wel een bepaalde rol gespeeld te hebben, als een katalysator, als een symptoom dat structurele problemen bewust maakt. Voor Vandenbroucke problematiseert de autist in elk geval al het klassieke onderscheid tussen Gewoon en Buitengewoon Onderwijs. Omdat hij zijn plaats in het Buitengewoon Onderwijs niet vindt, bestempelde Vandenbroucke de autist zelfs als een borderline-geval: al te vaak blijkt hij geparkeerd te worden in type 3 (ernstige emotionele of gedragsproblemen) of type 7 (gehoorstoornissen). Het niet ‘klasseerbaar’ zijn van autisme is dus één van de problemen waarop Vandenbroucke met het ‘leerzorgkader’ en het ‘inclusief onderwijs’Ga naar eind[8] een radicaal antwoord wilde bieden. Leerzorg betekent dat de acht types Buitengewoon Onderwijs vervangen worden door vier clusters van probleemtypes: leerstoornissen (bijvoorbeeld dyslexie), fysieke handicaps (bijvoorbeeld slechtziendheid), problemen vanuit nieuwe maatschappelijke situaties (bijvoorbeeld scheiding van de ouders) en | |
[pagina 549]
| |
last but not least problemen met sociale interactie (bijvoorbeeld autisme). Inclusie betekent dat het Gewoon Onderwijs op elk van die vier clusters van problemen op vier niveaus een antwoord moet proberen te bieden. ‘Leerzorg’ en ‘inclusie’ impliceren dat de autist niet meer automatisch als onaangepast uit het Gewoon Onderwijs wordt gedraineerd. Maar ook dat het Gewoon Onderwijs auti-vriendelijker moet worden - wat aanpassingen op alle niveaus zal vergen. De programma's moeten aangepast worden: alles moet beter gestructureerd én eenduidiger worden (en omdat ‘we allemaal een beetje autistisch zijn’, zal dat ook de andere leerlingen alleen maar ten goede komen). Ook de leerkrachten moeten zich aanpassen: ze moeten eenduidiger communiceren (dat zullen ze leren van ‘auti-experts’, die meestal zelf autist zijn). Er zou wel extra volk komen voor de begeleiding van al die neo-autisten (in 2003 werden er nog 400 autisten in gewone klassen begeleid, in 2005 waren het er al 1.300; in 2011 ging al tweederde van de middelen van het Geïntegreerd Onderwijs naar begeleiding van autisten). En ten slotte moeten de medeleerlingen zich nu al op auti-vriendelijk onderwijs voorbereiden. In 2008 dirigeerde de overheid hele klassen naar de film Ben X, waarna iedereen ook nog eens een inleefparcours diende af te leggen om aan den lijve te ervaren wat een hel het wel niet is om onophoudelijk door een overload aan al te complexe en dubbelzinnige prikkels gebombardeerd te worden, en zo contact met ‘de autist in zichzelf’ te krijgen. Allemaal geruststellend bedoeld, maar in het veld heeft dat uiteindelijk een averechts effect gehad. Minder dan ooit heeft men vertrouwen in de radicale hervorming van het Gewoon Onderwijs waartoe onder andere de auti-tsunami zou nopen. In september 2011 moest minister van Onderwijs Pascal Smet dan ook vaststellen dat er geen draagvlak voor de hervorming van zijn illustere voorganger gevonden kon worden. En ‘gezien de hoogdringendheid van de problematiek van het autisme in het onderwijs’ kon Smet dan ook niet veel anders, zegt hij, dan, voorlopig, nog maar eens een nieuw type aan het Buitengewoon Onderwijs toe te voegen: type 9 voor autismespectrumstoornissen (ASS) - dat tegen september 2013 zijn deuren zou moeten openen. Met meteen een felle tegenreactie van de universitaire psychologie als gevolg. Die beseft immers dat Smets voorstel ‘haar’ onderwijshervorming (Vandenbrouckes voorstel) wel eens definitief op de lange baan zou kunnen schuiven. En het is dan ook haar ware gelaat dat ze plots toont, als ze verrassend kwaad naar de ouders van autisten uithaalt: ‘met al hun politiek gelobby dwingen zij enkel kortetermijnoplossingen af, zoals dat nieuwe type 9; en daarmee verhogen ze ook nog eens de concurrentie om de schaarse middelen met andere benadeelde groepen, zoals allochtone jongeren’. Voor de universitaire psy- | |
[pagina 550]
| |
chologie moet heel het Gewoon Onderwijs in functie van de noden van het autisme hervormd worden, en heeft het dus geen enkele zin om voor het autisme nog maar eens een nieuw type Buitengewoon Onderwijs te creëren. Een eerste duidelijke breuk tussen de universitaire psychologie - die iedereen een beetje autistisch wil maken - en de ongeduldig wordende moeders van echt autistische kinderen? À suivre, voor mijn part. |
|