Streven. Jaargang 80
(2013)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 388]
| |
Tomas Baum en Maarten Van Alstein
| |
[pagina 389]
| |
dertien passagiers voor ogen, dertien passagiers die me niet aanstonden omdat ze baarden hadden, of naar me keken met een blik die ik gemakkelijk als vijandig kon beschouwen, of friemelden met gebedskettinkjes, of de Koran lazen. Het waren natuurlijk allemaal moslims. In slechts enkele minuten was de zogenaamde liberaal Fisk, die al bijna een kwarteeuw in het Midden-Oosten werkte, die bijna half zijn leven onder moslims woonde, wiens leven meermaals door moslims gered was in Libanon, Irak en Iran - ja, die vriendelijke Fisk was in een racist veranderd die onschuldigen aan boord van zijn vlucht begon te profileren omdat ze baarden, bruine ogen of een donkere huid hadden. Ik voelde me smerig.Ga naar eind[1] Het optreden van Robert Fisk, dat hij zelf met het nodige zelfbewustzijn en zelfs schuldgevoel beschrijft, biedt inzicht in hoe mensen (en samenlevingen) reageren op ervaringen van dreiging en onveiligheid. Ten eerste is er de methode, de techniek die Fisk (in eerste instantie onbewust) op zijn medepassagiers toepaste: op basis van uiterlijke kenmerken onderzocht hij of er verdachte personen aan boord van zijn vliegtuig waren. Zoals hij zelf aangeeft, staat deze techniek in het hedendaagse veiligheidsvertoog bekend als ‘profiling’: het extrapoleren van informatie op basis van waarneembare eigenschappen. Dit ‘profilen’ is een vaste techniek in het uitgebreide arsenaal aan hulpmiddelen die politie- en veiligheidsdiensten ter beschikking hebben om de vele knooppunten van onze kinetische netwerksamenlevingen te surveilleren: luchthavens en treinstations, overheidsgebouwen en massa-evenementen. Ten tweede richt de ervaring van Fisk onze aandacht op wat er kan gebeuren wanneer medemensen plots eenzijdig bekeken worden vanuit een perspectief waarin risico, bedreiging en onveiligheid centraal staan. Fisk omschrijft dat zelf nogal cru: in een handomdraai slaagde Osama Bin Laden er in om ‘Bob-Fisk-de-zelfverklaarde-liberaal’ in ‘een racist’ te veranderenGa naar eind[2]. Anders geformuleerd: in een veiligheidsreflex, onder druk van urgentie en angst, dreigen we medemensen, die er ‘anders’ uitzien maar met wie we in ‘normale’ omstandigheden in een open verhouding proberen samen te leven, in een eenzijdige beweging te definiëren als potentiële vijanden. We lopen het risico de ‘ander’ te reduceren tot louter een mogelijke bedreiging (in het geval van Fisk: ‘de’ moslim als potentiële terrorist). Dit soort reacties onmiddellijk als onaanvaardbaar en immoreel verketteren ligt wellicht voor de hand, maar misschien is dat te gemakkelijk: het is maar al te menselijk om in situaties van angst en dreiging naar zelfbehoud te streven. Toch dringt een kritische reflectie zich op, zeker wanneer dit soort reflexen op het niveau van de samenleving bestendigd wordt en de staat van urgentie geïnstitutionaliseerd geraakt. Met name rijst dan de vraag wat in deze context de betekenis | |
[pagina 390]
| |
van vrede is. Kritische denkers over vrede stellen dat, om in vrede samen te leven, het belangrijk is dat medemensen als ‘betekenisvolle anderen’ erkend worden, en conflicten en spanningen niet ontkend of genegeerd worden, maar in een sfeer van open dialoog en op een geweldloze manier worden benaderd. In het licht van deze normatieve uitgangspunten werpt de ervaring van Fisk de vraag op hoe een veiligheidsreflex zoals hij die beleefde, zich verhoudt tot die opvatting van vrede. Vrede en veiligheid: het lijken de onbezorgde leden van een tweelingbegrip, die vaak in één adem worden uitgesproken. Zo wordt de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties geacht om, op basis van het VN Handvest, in de hele wereld vrede en veiligheid te handhaven. In de Lage Landen wordt sinds jaar en dag het tijdschrift Vrede en Veiligheid uitgegeven. En inderdaad, beide begrippen lijken elkaar te veronderstellen en nodig te hebben, zowel in de praktijk als in theoretisch opzicht: zonder veiligheid geen vrede, zonder vrede geen veiligheid. Niettemin, zoals de ervaring van Robert Fisk ons doet inzien, is de verhouding tussen beide begrippen niet zo eenvoudig of eenduidig als op het eerste gezicht lijkt. Bij een nadere beschouwing duiken er allerhande spanningen op in het samenspel tussen beide leden van de conceptuele tweeling. De paradoxale vraag dringt zich zelfs op of, en in welke omstandigheden, veiligheid een bedreiging voor vrede gaat vormen. Daarvoor moeten we het complexe samenspel tussen vrede en veiligheid onderzoeken, waarbij we in het bijzonder moeten nagaan wat de consequenties zijn van allerhande hedendaagse veiligheidspraktijken voor het vreedzaam samenleven. Belangrijk daarbij is dat we zowel veiligheid als vrede niet als monolithische, maar wel als gecontesteerde begrippen bestuderen; beide dragen een veelvoud aan betekenissen en praktijken in zich. | |
Omheinde gemeenschappen, Fort Europa en de globale oorlog tegen terreurErvaringen van en reacties op dreiging en onveiligheid zijn van alle tijden; om te begrijpen hoe ze zich specifiek manifesteren, moeten we ook kijken naar hun historische en geografische context. In deze paragraaf richten we ons op enkele hedendaagse, westerse veiligheidsfenomenen en -praktijken, zonder dat we daarmee noodzakelijk het frequent uitgesproken gevoel willen onderschrijven dat we in onveiliger tijden zouden leven dan voorheen, of dat er vandaag meer over veiligheid gesproken zou worden dan vroeger. Dit neemt niet weg dat in hypermoderne of liquide tijdenGa naar eind[3] wel degelijk vaak te horen valt dat de dreiging en onveiligheid is toegenomen, meer zelfs, dat de dreiging nu ‘van overal’ komt. Zelfs het onderscheid tussen ‘binnen’ en ‘buiten’ - dat natuurlijk | |
[pagina 391]
| |
altijd illusoir geweest is - valt, zo klinkt het, niet meer ordelijk te maken. Criminele bendes dringen inderdaad binnen tot in de slaapkamers van onze huizen en terroristen bevinden zich ‘onder ons’, in ‘onze’ steden en sociale wooncomplexen. Het angstmanagement waartoe dit uitgangspunt van de alomtegenwoordige dreiging noopt, leidt niet alleen tot de installatie van allerhande hoogtechnologische beveiligingssystemen (videobewaking, optische en thermische alarminstallaties, elektronische databanken voor vingerafdrukken, biometrische irisscanners, enzovoort), maar ook tot ruimtelijk-politiek georganiseerde verdedigingswerken die meer klassiek aandoen en moderne hertalingen zijn van traditionele bouwwerken zoals het middeleeuwse mottekasteel en de stadsvestingen van Vauban. Zo werden de afgelopen twee decennia in steeds meer Amerikaanse steden en suburbane gebieden (in Europa is men vooralsnog iets minder voortvarend) gated communities gebouwd, afgebakende ‘gemeenschappen’ van bewoners die zich terugtrekken in pseudoparadijselijke oases, omheind en bewaakt door private bewakingsagenten of zelf opgerichte burgerwachten, veilig afgeschermd tegen dieven, stadsbendes en rondhangende jongeren. Omheinde gemeenschappen zijn pogingen een wal op te werpen tegen allerhande grooten randstedelijke bronnen van gevaar en risico, door minivestingen op te trekken waar de vermogenden zich na de stresserende werkdag kunnen terugtrekken om hun fantasie van een door gevaar en geweld onbezoedeld gemeenschapsleven te belevenGa naar eind[4]. De Europese Unie heeft de laatste decennia getracht deze figuur van de omheinde gemeenschap op grotere schaal te realiseren door Europa door middel van een opgekrikte beveiliging van haar buitengrenzen, havens en luchthavens om te vormen tot een heus fortGa naar eind[5]. Voor de insiders (autochtonen en ‘toegelaten’ vreemdelingen) worden de poorten van ‘Fort Europa’ uiteraard zo open mogelijk gehouden - de vervelende maar obligate security checks niet te na gesproken. De vrije mobiliteit, waarvan de toeristische massa-industrie afhankelijk is, mag immers zo min mogelijk gehinderd worden. Voor de outsiders, de migranten, is het anders. Ondanks het vaak poreuze karakter van de grenzen moeten zij soms bovenmenselijke inspanningen leveren om Europa binnen te komen of bepaalde binnengrenzen (zoals de diepzeetunnel tussen Frankrijk en het VK) te passeren. Bij wachtposten van Fort Europa zoals CeutaGa naar eind[6], Lampedusa en Sangatte, voorheen onooglijke en onbekende plaatsen die intussen berucht en mediageniek geworden zijn, concentreert zich de strijd van de migranten om de poorten van het veronderstelde paradijs open te breken. Vanuit biopolitiek perspectief fungeren die grensposten als lichamelijke barrières, waar geprobeerd wordt de fysieke toestroom van migranten te beheersen en onder controle te brengen: in Ceuta worden lichamen van prikkeldraad gesleurd, in Sangatte detec- | |
[pagina 392]
| |
teren warmtescanners verborgen mensenlijven in trucks. Het is op deze plaatsen dat de Europeanen geconfronteerd worden met het ‘naakte leven’ van de migranten: ronddwalende schimmen op verlaten nachtelijke parkings en verloren lijken die tijdens de oversteek als ballast overboord gegooid werden en tussen de toeristen op Zuid-Europese stranden aanspoelenGa naar eind[7]. Europa staat natuurlijk niet alleen met haar vlijt in het bouwen van forten en veiligheidsomheiningen. In het Midden-Oosten verscheen een muur die Oost-Jeruzalem moet afschermen van de Westelijke Jordaanoever. En ironisch genoeg, aldus Gianni Vattimo en Santiago Zabala, zijn het vooral de Verenigde Staten - die in de tweede helft van de twintigste eeuw hun reputatie vestigden door het bekampen van het IJzeren Gordijn dat Europa doormidden sneed - die zich in de muur- en kampbouw bijzonder actief tonen. Aan de grens met Mexico verrees een indrukwekkend veiligheidshek, uitgerust met allerhande hoogtechnologische beveiligingsinstrumenten; in Bagdad bouwde het Amerikaanse leger in april 2007 een muur die een soennitische van een sjiitische wijk moest afscheiden; en in het zuiden van Cuba werd het eerste concentratiekamp van de nieuwe eeuw opgetrokkenGa naar eind[8]. In de eenentwintigste eeuw lijkt het de beurt van het Westen om muren en omheiningen te bouwen. Een derde opmerkelijk hedendaags veiligheidsfenomeen is de globale oorlog tegen terreur. Op microniveau wordt het terrorisme bevochten in luchthavens, treinstations en drukbevolkte stedelijke gebieden. Het grootste probleem waarvoor de westerse bewakings- en veiligheidsdiensten zich geplaatst weten, is dat de terrorist weigert zich te conformeren aan traditionele militaire afspraken zoals de vereiste van herkenbaarheid, en zich het liefst vermomt door op te gaan in de mensenmassa die hij wil opblazen. Daarom werd een ingenieus en hoogtechnologisch veiligheidsapparaat opgezet om in schier onoverzienbare mensenmassa's precies die personen te detecteren, te isoleren en te neutraliseren die zich tot doel hebben gesteld de westerse samenlevingen in hun hart te treffen. Dit vroeg eenentwintigste-eeuwse veiligheids-systeem kan worden beschouwd als een hypermoderne uitwerking van de panoptische bewaking zoals die oorspronkelijk ontwikkeld werd door Jeremy Bentham. De prijs die westerlingen voor deze beveiliging moeten betalen, is intussen gekend: de opschorting van hun privacy door grootschalige afluistercampagnes en inhoudelijke screenings van hun elektronisch postverkeer, en de onvermijdelijk geworden psychologische en lichamelijke controles. Op macroniveau heeft de globale oorlog tegen de terreur, tegen het gezond verstand en alle bewijzen in, na 9/11 toch nog diverse pogingen ondernomen om de tegenstander te definiëren als een vijand die met klassieke militaire middelen bestreden kon | |
[pagina 393]
| |
worden, daarbij de aard van de nieuwe dreiging volstrekt negerend. Het gevolg was dat op een aantal locaties op de wereldbol de strijd tegen de terroristische netwerken op een erg traditionele wijze werd gemilitariseerd, wat leidde tot territoriale bezettingen die er niet alleen niet in slaagden om zelfs maar aan symptoombestrijding te doen, maar die, integendeel, vooral een onmiskenbare rol speelden in de productie van een terroristensurplus. En hoewel de strijd werd ingezet met de bezwering dat de oorlog tegen terreur niet begrepen mocht worden als een campagne tegen de islam, wist het historisch beladen woord ‘kruistocht’ vrijwel onmiddellijk te ontsnappen uit de discursieve tombe waarin velen het liever begraven hadden willen houden. Wat volgde was een decennium van strijd, dat voor niet weinig waarnemers en analisten het bewijs vormde dat de profetieën uit de jaren 1990 over de ‘botsende beschavingen’ bewaarheid werden, die andere theorie over het einde van de geschiedenis logenstraffend. | |
Veiligheid en vrede: een veelvoud aan praktijken en betekenissenDeze hedendaagse veiligheidspraktijken zijn bekend. Ook de kritieken die, omwille van hun maatschappelijke gevolgen, op deze praktijken worden geformuleerd, zijn bekend: onze privacy komt onder druk te staan, een duurzaam geïnstitutionaliseerde staat van urgentie is bedreigend voor de democratie, onze open samenlevingen dreigen zich te sluiten. In deze tekst willen we nagaan wat de gevolgen van deze veiligheidspraktijken zijn voor vrede. Onmiddellijk merken we op dat deze vraag vooralsnog te algemeen geformuleerd is om oppervlakkige antwoorden te vermijden. Om uitspraken te doen over de onderlinge verhouding van beide begrippen zullen we eerst moeten stilstaan bij het veelvoud aan betekenissen van zowel veiligheid als vrede. Onveiligheid en het streven naar veiligheid zijn, we merkten het al op, van alle tijden. Conceptueel loopt er een rode draad door de definities die aan veiligheid zijn gegeven, van de klassieke opvatting als ‘de afwezigheid van zorgen’ (se-cura) tot de conceptualisering van veiligheid als de afwezigheid van fysiek geweld of manifeste dreigingGa naar eind[9]. Het gaat, met andere woorden, om een begrip dat doorgaans negatief gedefinieerd wordt, als de afwezigheid van iets. Ondanks deze gemeenschappelijke noemer in termen van een negatieve definitie, toont de praktijk een grote pluraliteit aan reacties op objectieve en subjectieve bronnen van onveiligheid. Anders geformuleerd: er bestaat een veelvoud aan ‘veiligheidslogica's’ en manieren waarop naar veiligheid wordt gestreefd. Een van de reacties op de dreiging van terrorisme was bijvoorbeeld de versterking van de human security agenda van de Verenigde Naties, een agenda die een alternatief wil bieden voor meer traditio- | |
[pagina 394]
| |
nele, staat-gecentreerde noties van nationale en staatsveiligheid. Het denken over human security wilde bijvoorbeeld de kritiek ernstig nemen dat - vanuit een emancipatorisch perspectief - bepaalde klassieke veiligheidslogica's niet onproblematisch zijn. In de praktijk kan het streven naar veiligheid, een toestand zonder onmiddellijk geweld, inderdaad al snel neigen naar een statelijk conservatisme dat er vooral naar streeft de bestaande orde in stand te houden, hoewel die orde andere vormen van spanningen en geweld in zich kan dragen (zoals structurele, niet-fysieke vormen van geweldGa naar eind[10]). Op de dreiging van terrorisme werd - en dan vooral in de Verenigde Staten - uiteraard hoofdzakelijk gereageerd vanuit een andere veiligheidslogica, die van emancipatie en ontwikkeling niet onmiddellijk een prioriteit maakte. Die logica kunnen we begrijpen als een uitgesproken vorm van ‘verveiliging’. Verveiliging is een begrip dat door kritische onderzoekers gemunt werd om de trend te beschrijven dat in steeds meer domeinen over veiligheid gesproken wordt: het gaat niet langer alleen over de klassieke ordehandhaving of militaire veiligheid, maar ook over energieveiligheid, voedselveiligheid, verkeersveiligheid, brandveiligheid, arbeidsveiligheid, enzovoortGa naar eind[11]. Het concept verdient een bredere bekendheid buiten de academische milieus waarin het al enkele jaren als sleutelwoord circuleert. Verveiliging manifesteert zich wanneer politieke elites, media en (delen van) de opinie over bepaalde bronnen van dreiging en onveiligheid (bijvoorbeeld terrorisme of migratie) beginnen te spreken als over existentiële bedreigingen voor - bijvoorbeeld - het voortbestaan van de natie, de American way of life, de westerse judeo-christelijke beschaving. Hoewel niet ontkend mag worden dat aan deze verveiligingspraktijken objectieve bronnen van onveiligheid (bijvoorbeeld het risico van terroristische aanslagen) ten grondslag liggen die een reactie vereisen, beweegt het streven naar veiligheid zich hier in een sfeer met omvattender proporties, niet alleen wat de inzet maar ook de mogelijke consequenties betreft. Het spreken over een existentiële dreiging maakt een noodtoestand mogelijk, een uitzonderingsregime dat allerhande omvattende veiligheidsmaatregelen legitimeert die de normale grenzen van politieke regels en procedures overschrijden: burgers boeten in aan privacy, gevangengenomen vijanden worden gemarteld om informatie te verkrijgen die cruciaal is voor de overleving van de eigen burgers. ‘Reguliere’ politionele en juridische technieken worden als ontoereikend voorgesteld, en een meer omvattend, bijvoorbeeld militair, antwoord wordt noodzakelijk geacht (lees: mogelijk gemaakt). Het spreken over veiligheid wordt hier een onderdeel van een bredere, vaak hyperbolische politics of fear, die politici uiteraard bijzonder grote electorale dividenden kan opleverenGa naar eind[12]. | |
[pagina 395]
| |
Omwille van de maatschappelijke consequenties werden er vanuit diverse hoeken kritieken geformuleerd op verveiliging als variant van het streven naar veiligheid. Deze kritieken zijn doorgaans gericht op de effecten van verveiliging op de privacy van burgers en het functioneren van de rechtsstaat. Veel minder worden de consequenties van verveiliging voor vrede bevraagd. Om dat op een gefundeerde manier te doen, moet op zijn beurt het begrip vrede van nabij bekeken worden. Net als het streven naar veiligheid heeft vrede zich historisch, in diverse tijdperken en op verschillende plaatsen in de wereld, in een veelvoud aan verschijningsvormen gemanifesteerd: van de gewapende pax Romana, de religieus geïnspireerde middeleeuwse godsvrede en de overwinnaarsvrede van Versailles tot de hedendaagse democratische vrede. Vrede, en het streven naar vrede, is een praktijk die op verschillende manieren invulling kan krijgen. Ook als concept is vrede niet eenduidig - het is een gecontesteerd begrip. Net als bij veiligheid is de afwezigheid van geweld en de directe dreiging van geweld de meest voor de hand liggende definitie van vrede. Over deze ‘negatieve’ benadering kan wellicht het gemakkelijkst consensus ontstaan (ware het niet dat daarmee dan ook een consensus ontstaat over hoe geweld begrepen moet worden). Maar een negatieve definitie maakt allerminst duidelijk wat we precies bedoelen met een vredevolle ordening. De term ‘vrede’ blijft bovendien problematisch. Het spreken over vrede zal bijvoorbeeld de nodige weerstand, of op zijn minst onbehagen opwekken. Het lijkt een zaak van idealisten en goedgelovigen die zich noodgedwongen gewonnen zullen moeten geven in een werkelijke confrontatie met een vijand. Realisten weten wel beter: we moeten ons wapenen tegen geweld, want de vijand kent geen mededogen. Vrede moet volgens hen dan ook ‘gehandhaafd’ worden, wat de facto samenvalt met ‘het garanderen van de veiligheid’. Het hoeft dan ook niet te verbazen dat de invulling van het begrip ‘vrede’ vaak impliciet blijft en bijgevolg alleen maar negatief geduid wordt als de afwezigheid van oorlog of geweld. Hoe kunnen we de idee van vrede concreter maken? Michael Banks ontwikkelde een viervoudig perspectief waarbij hij ‘vrede’ op verschillende manieren invult met analogieën. Een eerste conceptualisering vergelijkt vrede met een staat van harmonie die een geloof in een conflictvrije wereld veronderstelt. Hier wordt vrede gezien als een levenswijze waarin geweldloosheid de norm is in een wereld waar geen plaats is voor conflict en onenigheid. Op het niveau van een individu kan dit inderdaad een vervullende levenswijze zijn, maar vaak gaat dit gepaard met een terugtrekking uit de wereld. Als maatschappelijk model lijkt dit een weinig realistisch scenario. De tweede analogie die Banks introduceert is die van vrede als orde: geweld is afwezig omdat een effectieve politieke orde wordt gehandhaafd. Deze opvatting van vrede sluit | |
[pagina 396]
| |
goed aan bij het veiligheidsdenken, maar het handhaven van deze orde kan bijzonder ingrijpend worden in het dagelijks leven en de vrijheid hypothekeren: ‘Big Brother’ bij ons en veiligheidstroepen elders in de wereld zijn hiervan treffende illustraties. Ten derde portretteert Banks het concept van de vrede als rechtvaardigheid. Dit is een omvattend idee waar een concreet kader voor vredevol samenleven benoemd wordt. De positieve invulling van vrede als rechtvaardigheid is - zeker op mondiale schaal - echter geen eenduidig verhaal. Ook gebruik van geweld kan gelegitimeerd worden door een rechtvaardige zaak. Rechtvaardigheid is een onderdeel van vreedzaam samenleven, maar we kunnen het er niet mee gelijk stellen. Banks besluit dat ‘vrede als harmonie’ politiek niet relevant, ‘vrede als orde’ te minimalistisch en ‘vrede als rechtvaardigheid’ inherent problematisch is. Daarom conceptualiseert hij ‘vrede’ ten vierde als ‘conflicthantering’, een blijvend engagement om conflicten aan te kaarten en de voorwaarden voor vreedzaam samenleven te onderhoudenGa naar eind[13]. Het uitgangspunt voor deze politieke en procesmatige invulling van vrede als conflicthantering zijn de legitieme verwachtingen - niet de angsten - van burgers. Mensen hebben niet alleen behoeften, maar ook waarden. Abraham Maslow bracht deze samen in zijn bekende behoefte-hiërarchie met aan de basis lichamelijke noden, veiligheid en zekerheid. Via de behoefte aan samenhorigheid en sociale relaties, waardering en erkenning, komen mensen dan tot zelfverwerkelijking; ze bereiken vervulling aan de top van de piramide. Hiërarchie is belangrijk in zijn model: lagere behoeften moeten voldaan zijn alvorens aan hogere behoeften voldaan kan worden. Eerst dienen we fysieke noden te lenigen en vervolgens is er plaats voor de andere wensen van mensen. Eerst veiligheid garanderen en dan sociale erkenning en contact zoeken: volgde de reactie van Robert Fisk op 9/11 niet dezelfde weg? Het model van Maslow kan de empirische toets echter niet doorstaan. De voorrang van de behoefte aan veiligheid op de nood aan waardering en erkenning, bijvoorbeeld, blijkt geen psychologische wetmatigheid. Vormen daders van een zelfmoordaanslag of hongerstakers hiervan geen treffend bewijs? Het conflict in de vervulling van verschillende basisbehoeften erkennen, levert een veel realistischer beeld op dan een reductie naar slechts één behoefte. Meer nog, dit conflict in mensen (h)erkennen maakt het mogelijk om conflicten tussen mensen anders te bekijken. Vanuit dit inzicht ontwikkelde John Burton een procesgerichte aanpak voor onopgeloste sociale en politieke problemen die uitmonden in terrorisme en oorlog. Het waarderen van veiligheid, identiteit, erkenning en persoonlijke ontwikkeling als essentiële behoeften van de mens levert een bruikbaar conflicthanteringsmodel opGa naar eind[14]. Vanuit zijn ervaring in bemiddelingsactiviteiten heeft Burton bovendien opgemerkt dat basisbehoeften niet | |
[pagina 397]
| |
inwisselbaar zijn en niet in vaste verhoudingen tot elkaar staan. Het verlangen naar veiligheid is bijvoorbeeld bij iedereen aanwezig, maar het heeft geen monopoliepositie in de behoeftehuishouding van mensen. Verschillende aspiraties komen met elkaar in conflict: zowel in de persoonlijke ontwikkeling van mensen zelf - Fisk de zelfverklaarde liberaal - als in de verhouding tussen mensen. In dit laatste aspect wordt de politieke dimensie van belang. Het dynamische en conflictueuze karakter van samenleven ernstig nemen, betekent dat we vrede als een proces van samenleven moeten zien, niet als een welbepaalde politieke orde of regime. | |
Verveiliging als een hypotheek op vredeDe voorgaande reflecties over vrede leveren enkele complementaire inzichten op. Vrede is niet de loutere afwezigheid van oorlog. Conflicten vinden hun oorsprong vaak in onvervulde basisbehoeften, waarbij niet alleen het naakte (over)leven, maar ook zelfverwezenlijking en erkenning een rol spelen. Vrede als praktijk is, metaforisch gesproken, een voortdurende sociale en politieke bouwwerf. De blanke westerling kan de bouwplannen, met andere woorden de randvoorwaarden voor vrede in een gedeelde wereld, echter niet eenzijdig definiërenGa naar eind[15]. Vredevol samenleven is een voortdurend proces dat noodgedwongen dient te vertrekken vanuit de erkenning van de diverse en vaak conflicterende aspiraties van verschillende mensen. In deze pluralistische vrede worden conflicten niet ontkend. Integendeel, deze opvatting, die we agonistisch noemen, neemt het conflictueuze karakter van samenleven ernstig: tegenstellingen en verschillen moeten, op een positieve en geweldloze manier, geuit kunnen worden. Deze agonistische benadering betekent ook dat verschillende behoeften niet zonder meer billijk tegen elkaar afgewogen kunnen worden, of zonder meer op een gelijke noemer geplaatst worden, waardoor de onderhandeling ervan in één referentiekader zou kunnen gebeuren. Een democratisch bestel laat precies de ruimte - die soms een arena wordt - voor de confrontatie van verschillenGa naar eind[16]. Wederzijdse erkenning en dialoog staan op zich uiteraard niet garant voor een eenvoudige consensus, maar vormen wel essentiële ingrediënten voor een gedeeld en gedragen samenleven. Dat geldt ook voor veilig samenleven. Vrede noch duurzame veiligheid zijn mogelijk wanneer dit structureel ten koste gaat van de basisbehoeften van anderen. Het probleem met verveiliging zoals we dat hierboven besproken hebben, is dat het een reductionistisch discours ten aanzien van anderen impliceert: als er gesproken wordt over ‘de andere’ als een existentiële bedreiging, wordt die andere gedefinieerd als een vijand die tegen | |
[pagina 398]
| |
elke prijs bestreden moet worden. Om die vijand in grote mensenmassa's te herkennen worden anders uitziende mensen - vaak op basis van uiterlijke kenmerken - herleid tot een potentiële dreiging, en aldus behandeld. Het gebrek aan erkenning en wederkerigheid is totaal. Verveiliging eist vervolgens onderwerping aan bepaalde veiligheidsroutines als absolute voorwaarde voor verder contact. Wie zich aanbiedt aan de poorten van een omheinde gemeenschap, aan het checkpoint van een veiligheidshek of bij de veiligheidscontrole op een luchthaven, moet niet alleen de juiste papieren voorleggen, maar wordt ook onderworpen aan allerhande psychologische en lichamelijke controles. Wie om welke reden dan ook niet ‘past’, wordt buitengehouden. We kunnen echter niet veronderstellen dat diegenen die door de ‘verveiliger’ als een bedreiging (laat staan als een vijand) gedefinieerd of behandeld wordt, zich ‘vredevol’ bejegend voelt. De verhouding met de anderen dreigt van zijn intrinsiek politieke karakter te worden ontdaan, waardoor deze personen fundamenteel miskend worden. Zo legt verveiliging een hypotheek op een agonistische opvatting van vrede. Bovendien is de toestand van ‘rust’ die door verveiligingspraktijken tot stand komt een gespannen rust. Onderhuidse en onderdrukte spanningen en conflicten worden niet aangepakt en kunnen elk moment (weer) oplaaien. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de oorlog tegen de terreur die de VS na 9/11 gevoerd hebben. Onderliggende conflicten werden niet aangepakt, maar veeleer gecontinueerd of zelfs aangewakkerd. Soms lokken verveiligingsmaatregelen ook zelf geweld uit, wat zich bijvoorbeeld toont bij incidenten die zich aan de muren van omheinde gemeenschappen voordoen, zoals in Orlando, Florida, waar een zelf aangestelde burgerwacht een jonge zwarte tiener doodschoot die rondhing in de nabijheid van een beveiligde leefgemeenschap en volgens de schutter verdacht gedrag vertoondeGa naar eind[17]. Terwijl veiligheidsmaatregelen zichtbaar aanwezig zijn in de publieke ruimte van onze samenlevingen, evacueert het proces van verveiliging het veiligheidsbeleid vreemd genoeg uit het publieke, politieke debat. Dit gebeurt op twee manieren. Ten eerste is het niet zo gemakkelijk om de nood aan veiligheidsmaatregelen ter discussie te stellen indien er over existentiële bedreigingen gesproken wordt. Ten tweede impliceert verveiliging in zijn extreme variant het inroepen van een uitzonderingstoestand om een bestaande orde te handhaven. De uitvoerende macht legt - in naam van het algemeen belang - de principes van de rechtsstaat terzijde. Indien we echter vrede opvatten als een proces van samenleven en niet als de handhaving van een bepaalde orde, grijpt deze uitzonderingslogica naar het hart van het democratisch en vreedzaam samenleven. Het komt er bijgevolg op aan, het streven naar veiligheid, dat op zich uiteraard legitiem en zelfs noodzakelijk is, in het centrum | |
[pagina 399]
| |
van het politiek debat te houden. Wanneer de publieke ruimte om conflicterende visies op veiligheid en veiligheidsmaatregelen te bespreken ontbreekt, worden eenzijdige ordemaatregelen snel de norm en eigent de overheid zich het privilege op eigenhandig handelen toe. Het gevolg daarvan is dat het veiligheidsprimaat niet alleen een bedreiging vormt voor de privacy van burgers en de integriteit van de rechtsstaat, maar ook voor het vreedzaam samenleven met de anderen. Om deze hypotheek op vrede te lichten, dringt ‘ont-veiliging’ zich op: het spreken over veiligheid moet uit de verveiligde noodtoestand opnieuw naar de politieke arena getrokken worden. | |
Slotbeschouwing: naar een kritische kijk op veiligheidDaarmee is het verhaal echter niet ten einde. Duurzame veiligheid is in elke samenleving een noodzakelijk goed. Zoals we aan het begin van deze tekst gesteld hebben, veronderstellen vrede en veiligheid elkaar: zonder duurzame veiligheid (als de afwezigheid van geweld en directe dreiging) geen vrede, zonder vrede geen duurzame veiligheid. Een eenzijdig pleidooi voor een niet-gekwalificeerde, ongenuanceerde verkettering van alle veiligheidspraktijken legt op zijn beurt een hypotheek op vrede, omdat sommige vormen van beveiliging noodzakelijk zijn om bepaalde vormen van geweld te vermijden. Immers, de ander manifesteert zich soms daadwerkelijk als een bedreiging of zelfs als een vijand, ondanks alle achterliggende structurele factoren die ingeroepen kunnen worden om zijn gedrag te verklaren. Criminele bendes dringen huizen binnen om mensen te beroven, en er lopen voldoende terroristen rond met plannen voor aanslagen. In bepaalde gevallen lichten we de hypotheek die veiligheid op vrede legt dan ook alleen op eigen risico: onveiligheid en geweld kunnen het gevolg zijn. Dat geldt ook voor het Europese grenzenbeleid. Hoewel een scherpe aanklacht van de oorlogsretoriek van het verveiligde Europese migratiebeleid, dat een juridisch ambigue ruimte produceert waar misbruiken van staatsmacht uit het zicht van de democratische controle worden gehouden en waar transparantie niet meer is dan een term die in Brusselse beleidsnota's figureertGa naar eind[18], hoogdringend is, valt een dergelijke aanklacht niet samen met een pleidooi voor het onvoorwaardelijk opengooien van alle grenzen. Het is dus zaak om heel nauwkeurig te preciseren welke vragen je binnen een kritische kijk op veiligheid moet stellen. Onder welke voorwaarden zijn beveiligingsmaatregelen verantwoord? En onder welke voorwaarden dringt ont-veiliging zich op? Op welke modaliteiten en technieken doen beveiligingsmaatregelen een beroep? En wat zijn daar de consequenties van? Deze vragen impliceren de nood aan een kriti- | |
[pagina 400]
| |
sche toetssteen aan de hand waarvan we beveiligingspraktijken en veiligheidsoperaties kunnen beoordelen. Op basis van onze uiteenzetting over de consequenties van verveiligingspraktijken voor vrede en de conceptuele verhouding tussen de tweelingbegrippen ‘vrede’ en ‘veiligheid’, concluderen we dat een agonistische opvatting van vrede een integraal deel moet uitmaken van het kritische instrumentarium om veiligheidspraktijken te beoordelen. Het evalueren van veiligheidsmaatregelen moet, anders geformuleerd, niet alleen gebeuren door te kijken naar de consequenties van deze maatregelen voor de privacy van de burgers en de integriteit van de democratische rechtsstaat, ook de consequenties van veiligheid voor een agonistische vrede moeten in de beoordeling opgenomen worden. Zo worden ook de ‘buitenstaanders’, zij die niet behoren tot ‘de eigen groep’ of de sfeer van de eigen samenleving, betrokken, en krijgen ze de plaats van ‘betekenisvolle anderen’ en niet die van louter ‘potentiële dreiging’. |
|