Streven. Jaargang 79
(2012)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 898]
| |
Flip G. Droste
| |
[pagina 899]
| |
De hernieuwde belangstelling die door deze analyses wordt gewekt, dwingt tot het stellen van fundamentele vragen. Daarbij gaan we voorbij aan de genoemde publicaties, waarvan de eerste wel een erg speculatief karakter heeft. Hoe zouden immers grotschilderingen die tienduizenden jaren verschillen in de tijd van hun ontstaan, zo gelijkaardig van opzet en uitbeelding kunnen zijn, bij zo onderscheiden mensensoorten als de neanderthaler en de homo sapiens? Over de wandschilderingen in de diverse grotten zijn inmiddels talloze boeken en artikelen verschenen. Daarin wordt vaak ook de vraag gesteld wat de kunstenaars met hun voorstellingen bedoeld kunnen hebben, of specifieker: wat de berichten zijn die ze wilden overbrengen. Dat zij er, dertig à veertigduizend jaar terug, op uit zouden zijn geweest ‘a thing of beauty - a joy for ever’ tot stand te brengen, is weinig aannemelijk. De levensomstandigheden waren er niet naar om met een keur van vaklui een soort Sixtijnse Kapel te creëren. Vandaar dat er in uiteenlopende hypotheses is gezocht naar meer passende verklaringen. Voor veel antropologen geldt dat er een direct verband is met de jacht op grote dieren, terwijl anderen er een soort zelfbescherming in zien: macht verwerven over het afgebeelde. Ook is er gedacht in meer mythische termen; de primitieve mens zou beelden hebben willen aanbieden aan de goden in ruil voor hulp. Wat deze theorieën bindt, is dat ze geen genoegen nemen met het pure uitbeelden. Er wordt naar een diepere zin gezocht, naar mogelijke berichten - ‘messages’ - die achter de figuren schuilgaan. Dat er in die studies zo veelvuldig van ‘messages’ wordt gesproken, geeft een indicatie voor de richting waarin we moeten zoeken. Een bericht heeft, zoals bekend, twee aspecten: een communicatief en een cognitief aspect. Er wordt iets gezegd over iets, en wel in zo'n vorm, dat de zender daarmee | |
[pagina 900]
| |
de ontvanger kan bereiken. Voor de wandschilderingen zou dat impliceren, dat bizon, leeuw en paard méér zijn dan wat we zien: er zou een boodschap besloten liggen in die hele galerij van dieren. Met termen als ‘bericht’, ‘boodschap’ en ‘communicatie’ schuiven we een eindje op in de richting van de taal. Betekent dit dat dit soort voorstellingen gerelateerd zijn aan taal, of, sterker nog, niet bestaan buiten de taal om? Om hierop een antwoord te vinden, vragen twee zaken om een nadere toelichting. Ten eerste: wat weten we over het geestelijke leven van de homo sapiens, en, ten tweede, welke rol spelen taal en taalgebruik in zijn bestaan? | |
Tekens in een dialoogDe antropologie, paleontologie en sinds kort ook de genetica hebben zoveel energie gestoken in de reconstructie van de morfologische mens, dat het ‘sapiens’-aspect er goeddeels bij ingeschoten is. We weten hoe het skelet van de mens in wording in de voorbije 4½ miljoen jaar is aangepast aan de nieuwe habitat (bosveld) en hoe dat heeft geleid tot de rechte gangGa naar eindnoot[2]. Maar waarom de nieuwe mens van zo'n honderd tot honderdvijftigduizend jaar oud ‘sapiens’ is gaan heten (wijs, verstandig, ontwikkeld), is minder uit de verf gekomen. Dat de groei van hoofd en lijf grote functionele implicaties heeft gehad, is weinig, te weinig belicht. We weten dat de schedel en daarmee de herseninhoud krachtig is toegenomen, tot ongeveer 1,3 kilo. Zo weten we ook van aanpassingen in het strottenhoofd in vergelijking met dat van de neanderthaler. Door verlaging van de stembanden is er ruimte gekomen in keel en mondholte voor verfijnde articulatie met hulp van tong, wangen en lippenGa naar eindnoot[3]. In de derde plaats hebben de handen, vrijgekomen door de rechte gang, zich ontwikkeld tot een subtiel werkend instrument, niet alleen door de geopponeerde handen, maar ook door de opponeerbare duimen. Functioneel heeft dat geleid tot een rationeel denkvermogen, een uiterst gevarieerde spreekkracht en het vervaardigen van noodzakelijk instrumentarium. Hierbij moet worden opgemerkt dat de drie vermogens zijn geëvolueerd in voortdurende onderlinge wisselwerking. Juist dat maakt hun creatieve kracht, hun scheppend genie uit. Zoals dat van de rotsschilders. Bij hen zien we twee van die sterk geëvolueerde krachten aan het werk: het denkvermogen en de scheppingskracht van de handen. Taal lijkt daar niet direct aan te pas te komen. Zo lijkt het. Maar de homo sapiens is vooral sapiens geworden in de dialoog. Die heeft hem de afstanden op de ruige vlaktes van Oost-Afrika doen overbruggen, heeft de jacht gecoördineerd, heeft gedachten over instrumenten doen delen. Het is juist in en door zijn taal, dat wil zeggen zijn denkend communiceren, dat de sprong uit het dierenrijk plaats heeft kunnen vindenGa naar eindnoot[4]. | |
[pagina 901]
| |
Taal is communicatie - communicatie van gedachten. Hoewel er denken bestaat buiten de taal om - visueel denken, instrumenteel denken, enzovoort - is een heel wezenlijk deel van het denken ingebed in taal. Zoals er, omgekeerd, geen menselijke taal is zonder de denkpatronen van rationaliteit en logica. Eigenlijk is de taal in tegenstelling tot de dierlijke communicatie bij uitstek denktaal: de buitenkant geluid, de binnenkant gedachte. Op enkele randverschijnselen na (kreten van schrik, nabootsing van geluiden), is alle taalgebruik dan ook de uitdrukking van een boodschap. Zelfs een losse opmerking als mooi weer vandaag! is een denkhandeling. Er wordt immers een eigenschap (mooi) aan iets (weer) toegekend en in deze zin wordt dan nog, als extraatje, de tijd aangegeven. Het hele universum is doordrenkt van tekens, heeft de Amerikaanse filosoof Charles S. Peirce eens gezegd, als het niet al geheel uit tekens bestaat. Wat de mensenwereld binnen dat universum betreft, zijn het vooral taaltekens, meer in het bijzonder: zinnen en teksten. We geven met zinnen niet alleen zin maar ook vorm aan ons bestaan. Ons leven wordt door taal geboetseerd en dat gebeurt binnen het kader van de dialoog. Een sprekend voorbeeld hiervan zijn verkeersborden: zij zijn niets anders dan zinnen die vertaald zijn in prenten. En in principe behelzen zij altijd een boodschap - mét een zinstructuur: een onderwerp en een gezegde. Linksaf verboden, zegt zo'n bord, of fietsen toegestaan, of hond aan de lijn. Dat die geboden en verboden passen in het kader van de dialoog, maakt de agent ons duidelijk als we niet gehoorzamen. Overigens komen we met de laatste opdracht over de hond al in de buurt van de wandschildering, al is de berichtstructuur ervan - onderwerp gezegde - niet zo zichtbaarGa naar eindnoot[5]. Ook als we niet spreken, kunnen we blijkbaar niet buiten afbeeldingen die het spreken vervangen. Op ieder station, in ieder restaurant, vinden we deuren met een vrouwenfiguurtje en deuren met een mannen-figuurtje. Geen portretten, geen versiering van de deur of de ruimte erachter, maar een boodschap die zichtbaar is gemaakt. Die boodschap luidt: toilet voor vrouw, toilet voor man. We lezen het beeld dus als een zin, een minimale tekst desnoods, want vaak is er nog meer op die deur te lezen, bijvoorbeeld dat dat toilet enkele minuten niet toegankelijk is - ons verteld door een rood schijfje aan de kruk. Soms lijkt het wel of er geen afbeeldingen bestaan buiten de dialoog om. Een foto op een paspoort is er niet opgeplakt voor de sier, maar zegt (inderdaad: zegt): dit ben ik. Vergelijk het maar met het beeldje van een pizza of een hamburger op het raam van een winkel. Alleen maar plaatjes? Nee, zinnen. Waar we de dingen niet hardop kunnen zeggen, verbeelden we ze: in afgeleide taal. De afbeeldingen op de winkelruit behelzen dan ook berichten als pizza te koop, of iets complexer: hier pizza te | |
[pagina 902]
| |
koop. Dergelijke beelden op een raam van een woning in een nette villawijk zouden tot onbegrip leiden. Daar lijken het alleen plaatjes, voor een onbekende reden aangebracht en zonder zin, dat wil zeggen: zonder bericht. Een opvallend verschil met de tekens in de communicatie van het dierenrijk is dat die enkelvoudig zijn en dus nooit, zoals zinnen, iets over iets kunnen uitdrukken. Ze kunnen dus ook nooit waar of onwaar zijn, zoals met complexe taaltekens het geval is. Een vogelroep kan niet bevestigd of ontkend worden, maar de bewering dat is een ekster kan dat wel. Die kan ook onwaar zijn, bijvoorbeeld als we met een kraai van doen hebben. De moderne mens leeft bij de gratie van de dialoog. Het alledaagse leven berust erop, maar ook de technische uitvinding. Voor het bedenken daarvan is het brein verantwoordelijk, maar dan wel in de maat gehouden door de taal. Ook de handvaardigheid heeft haar belang, al was het maar om de computer voor de maanreis in elkaar te zetten. Maar het programmeren van het instrument vraagt weer een code: een technische taal die van de natuurlijke taal is afgeleid. Sinds wanneer is het leven van de mensachtige zo verweven geraakt met taal en denken? Als we ons realiseren hoezeer die twee in onderlinge afhankelijkheid opereren, zouden we van taaldenken kunnen spreken. Dat taaldenken, altijd weer gericht op het ontwikkelen en overdragen van berichten, zal in meer dan een miljoen jaar gegroeid zijn. De voltooiing ervan wordt gemarkeerd door de geboorte van de homo sapiens, de moderne mens. Sedert zo'n goede honderdduizend jaar wordt er intelligent en rationeel gecommuniceerd, en de gedachten hebben diepe sporen getrokken in de laatste fase van de evolutie. | |
Sprekende waarschuwingenHoe moeten we nu kijken naar de technisch onovertrefbare grotschilderingen van Pech-Merle, Chauvet, Altamira, enzovoort? Als naar een prentenboek? Het hangt ervan af wat daaronder wordt verstaan. In een prentenboek wordt meer afgepraat dan de woorden erin zeggen. Ook de prenten vertellen een verhaal. Iedere prent past in een geschiedenis en die rolt voort in de tijd: net zoals een zin dat doet in een tekst. Het eerste beeld, de introductie, geeft aan om wie of wat het hier gaat: het noemt wezens en dingen als het ware bij de naam. En net als in de begeleidende (geschreven) tekst bouwt iedere volgende verbeelding als een zin voort op de vorige. Lees een eenvoudig kindergedichtje, zet de zinnen ervan in een andere volgorde, en het is geen tekst meer, maar een raadsel. Zo ook de tekeningen van het prentenboek. Aangezien je hun volgorde niet op een willekeurige manier kunt veranderen, is er kennelijk een logische samenhang waarin het volgende het voorgaande | |
[pagina 903]
| |
als voorwaarde heeft. Geen beelden dus die alleen maar spiegeling zijn van het afgebeelde, maar sprekende beelden in een sprekend verhaal. Tekeningen van het prentenboek, de strip, de graphic novel, vormen dus een tekst, waarin iedere prent zo zinnig is als de zin in een gesprek. De schilderingen in de grotten van Chauvet, Altamira en noem maar op, zijn waarschijnlijk te veel optelsom van losse beelden om een tekst te vormen. Althans, daar lijkt het op zolang we geen logische samenhang, geen voortgang van het verhaal hebben kunnen vinden. Maar alleen maar versiering op een muur zijn die bizons, paarden en herten ook weer niet. Net als de banaan of de sinaasappel op het raam van de groentewinkel, maken zij deel uit van een context. Niet de context van ‘hier te koop’, maar die van de waarschuwing, de aansporing of de beloning. Terecht is opgemerkt dat zo'n mammoet of leeuw niet een individueel dier voorstelt, maar de soort: één leeuw met bewegende kop, één paard met trappelende benen vertegenwoordigt de categorie ‘leeuw’, de categorie ‘paard’Ga naar eindnoot[6]. Maar er is meer. Met de afbeelding van zo'n diersoort heeft de artiest ook een boodschap willen overdragen, niet maar gewoon een fotootje willen maken. In iedere categorie ligt een zin verborgen, een mededeling of een waarschuwing, net zoals dit bij de zinnen van de taal het geval is. Wij weten alleen nog steeds niet hoe die boodschap zo'n 32.000 jaar geleden heeft geluid. We weten dus niet of we het leeuwenbeeld moeten lezen als oppassen voor leeuw, dan wel als leeuwen gevaarlijk. Maar dat het beeld functioneert als het onderwerp in een zin waaraan een eigenschap moet worden toegekend, het zogenaamde gezegde, lijkt zonder meer aannemelijk. Wat dat gezegde is, kunnen we in dit stadium van het onderzoek nog niet bepalen. De zin van de zin ontgaat ons vooralsnog. Dat hier echter een indrukwekkende reeks boodschappen (waarschuwingen? oproepen tot de jacht?) wordt uitgesproken, lijdt geen twijfel. Een bijkomend argument om de uitbeelding van de dieren als berichten op te vatten wordt geboden door wat het ‘objectiveringsproces’ wordt genoemd: het vormen van een oppositie tussen subject en object, typisch voor de evolutie van de mens als soort. Het besef dat het ‘ik’ en de wereld onderscheiden zaken zijn, heeft de vroege mens afstand doen nemen van wat die wereld hem bood. Die objectivering heeft hij tot uitdrukking kunnen brengen in berichten aan de wandGa naar eindnoot[7]. De term ‘bericht’ duikt dan ook meer dan eens op in interpretaties van de grotschilderingenGa naar eindnoot[8]. Zo passen de muurschilderingen in de cultuur die met de homo sapiens al meer dan 100.000 jaar bestaat. Kennelijk zijn hier kunstenaars in gesprek met hun tijdgenoten. Opvallend daarbij is hoezeer de voorstellingen in de verschillende grotten op elkaar lijken: vergelijk bijvoorbeeld de bizons eens met elkaar. | |
[pagina 904]
| |
De overeenkomst pleit niet alleen tegen de interpretatie als pure versierkunst, maar ook tegen de neanderthaler als de schepper van sommige taferelen. Dat laatste dan weer vanwege de afstand in de tijd: Lascaux is 19.000 jaar geleden geschilderd, Chauvet 32.000 jaar terug en de beel- | |
[pagina 905]
| |
den in Altamira stammen uit een nog grijzer verleden. Liever dus geen neanderthaler als kunstenaar, ook al niet omdat deze vroege mens zowel in zijn taal als in zijn motoriek het nog moest afleggen tegen zijn latere neef. Die afstand in tijd pleit ook alweer tegen een zuiver esthetische verklaring van de voorstellingen, en niet tegen een rationele uitleg voor een mensentype dat zichzelf gelijk bleef. Wat we eveneens weten, is dat onze voorouders, of ze nu twintig of dertig millennia terug leefden, niet wezenlijk verschilden van de mens van vandaag. Ze waren, net als wij, geconditioneerd door de dialoog. En zoals wij het verkeer voor auto's en fietsen regelen, zo deden zij dat voor de dieren uit hun directe omgeving: met korte, sprekende waarschuwingen in verstaanbare taal. | |
Het noteren van verhalenDe consequentie van de hier bepleite interpretatie is, ook alweer, ingrijpend. Nu er gesproken wordt van boodschappen, moeten we ook erkennen dat we hier met schrift worden geconfronteerd. Daarbij zijn de zinnen die de boodschappen bevatten niet gesproken, maar in beeldtaal weergegeven. Niet in alfabetisch schrift, zoals wij dat doen, maar veeleer zoals in de ideogrammen van het Chinees, waarin plaatjes - weliswaar gestileerd - gesproken vormen voorstellen. Dit schrift is trouwens ook al gestileerd, zoals bijvoorbeeld de jagende leeuwen van Chauvet (zie blz. 899) laten zien. Daarmee worden het ook weer eerder symbolen van het spreken dan pure versieringen. De kunstenaars van het Oude Steentijdperk hebben in hun vroege schrift zichtbaar gemaakt wat mondeling leefde onder hun tijdgenoten. Eén ding bevestigt nog eens de vroege schrijfcultuur. De okerkleurige handafdrukken die we in de grotten aantreffen, zijn als de signatuur van moderne schilders op het portret. Het zijn namen in beeld, vergelijkbaar ook met de handtekening van nu onder een contract. Soms zijn er verschillende naast elkaar, wat erop wijst dat de schilderingen het werk zijn geweest van verschillende makers samen. | |
[pagina 906]
| |
De cultuur van de homo sapiens wordt dus in hoge mate bepaald door het spreken. Vroege getuigenissen daarvan vormen dus de grotschilderingen van Pech-Merle en elders. Ooit zullen we de boodschappen leren ontcijferen die in deze beeltenissen liggen besloten. Misschien zullen we dan zelfs ontdekken dat zo'n lange stoet van sprekende dieren niet een losse verzameling berichten is, maar dat ze sámen een tekst vormen, geordend langs de as van de tijd. Zo gebeurt dat als we nu spreken, zo was het toen. En zo zijn die oude schilderingen daarvan al de vroege representatie. Dat hiermee ook de basis is gelegd voor het noteren van verhalen die eerst alleen gesproken konden worden, lijkt geen al te gewaagde conclusie. Met dank aan Kees Veenstra (VUB) voor zijn commentaar op een eerdere versie van dit artikel. |
|