Streven. Jaargang 79
(2012)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 385]
| |
Streven
| |
[pagina 387]
| |
Walter Weyns
| |
[pagina 388]
| |
ten, en eerst eens kijken of het de moeite loont om binnen te gaan. Doxai dienen immers niet om mensen aan het denken te krijgen. Ze zijn bedoeld om hen de gewenste richting uit te sturen. In het geval van het onderwijsbeleid) is die gewenste richting die van het in-, door- en uitstromen van studenten. Studeren is zich voortbewegen langs een leertraject, liefst zo snel mogelijk. Of een student iets leert is in zekere zin ondergeschikt aan zijn mobiliteit. En leraars, begeleiders, docenten, adviseurs, therapeuten, pedagogen, psychologen, coaches, of hoe de groeiende groep van experts langs de zijlijn ook heet, worden opgeleid om studenten te helpen het traject zo snel mogelijk, of toch binnen een redelijke termijn, af te leggen. De doxai houden een aansporing in: ‘Vooruit, aan de slag, laten we de aankomende studenten goed inlichten, laten we hen begeleiden, maar dan misschien nog wat beter dan we tot nu toe al deden, laten we het nog professioneler aanpakken’. Nu wil ik niet beweren dat studiekeuze en studievordering een overroepen probleem is, misschien wel integendeel. Heel wat studenten kampen ermee. Ze meanderen zich moeizaam een weg door het studielandschap. Maar ik zou willen aanvoeren dat het niet het probleem is waar het gewoonlijk voor wordt gehouden. En ik zal dit proberen toe te lichten door drie kernwoorden onder de loep te leggen die voortdurend in de mond worden genomen, maar die, zoals gesaboteerde wegwijzers uit vervlogen oorlogen, eerder verwarring teweegbrengen dan vooruithelpen. Het gaat om de woorden flexibiliteit, informatie en oriëntatie. | |
Flexibiliteit of vrijheid?We leven in flexibele tijden. Zegt men. In werkelijkheid bewegen studenten zich voort op een hindernissenparcours vol rigiditeiten die met de inhoud van de studie weinig te maken hebben. Ze worden gedwongen om ieder stapje van hun studietraject uit te kienen. Ze moeten rekenen (leerkrediet, creditpunten), organiseren (modulair studeren, zelf lesen examenroosters in elkaar puzzelen), plannen (deadlines voor papers en Blackboardopdrachten, in- en uitschrijven met het oog op studievoortgang en heroriëntatie), risico's inschatten (hoe lang blijft mijn studieprogramma ongewijzigd, komt er een jaartje bij?), bemiddelen (tussen gast- en uitsturende universiteit over een Erasmusprogramma), onderhandelen (over hele of gedeeltelijke vrijstellingen, erkenning van eerder verworven credits) en soms ronduit loven en bieden (bij het afwegen en tegen elkaar uitspelen van de toegangsvoorwaarden tot gelijkwaardige, maar niet helemaal gelijke, schakelprogramma's en master- opleidingen aan verschillende instellingen). In al deze, en vele andere, gevallen staat de student tegenover een uitdijend en nooit tot stilstand | |
[pagina 389]
| |
komend heelal van decreten, reglementen, regels, vuistregels, criteria, procedures en bepalingen die om de haverklap worden herzien en die zulke omvang aannemen dat de student er zich maar kleintjes bij voelt. De studieorganisatie neemt een onevenredig groot deel van zijn tijd in. En ze leidt af van de studie zelf. Zich onbekommerd en vrijuit verdiepen in een vraagstuk of een onderwerp waar hij warm voor loopt, wordt danig bemoeilijkt. Zuiver studeren lijkt ongehoord. Want terwijl de student zich met één oog verdiept in de leerstof, moet hij met een ander oog zijn studievoortgangsplanning in de gaten houden, als was hij een kleine zelfstandige die de dagelijkse boekhouding bijhield. In een helder ogenblik vraagt een student zich misschien af: ‘Waar dient die zwerm agressieve regeltjes voor?’ Maar veel tijd om vragen te stellen heeft hij niet, want hij moet voort, naar de volgende deadline. Flexibel studeren heet dat. Zoals wel vaker in de evolutie van het taalgebruik, is de betekenis van het woord bijna op zijn kop gezet. Wie niet beter wist zou, met de oorspronkelijke betekenis van het woord ‘flexibel’ voor ogen (soepel, beweeglijk, lenig, rekbaar - dus het tegendeel van star), kunnen denken dat flexibele studenten vrij zijn om zich ten volle op hun studie toe te leggen, zonder dat ze worden afgeleid door organisatorische nevenzaken. Studenten die in die zin ‘flexibel’ studeren zouden dan later, oud en wijs geworden, op hun studie kunnen terugblikken zoals Albert Schweitzer dat deed, toen hij in zijn autobiografie schreef: ‘Met welk een dankbaarheid besefte ik, dat de [...] universiteit de studenten niet steeds bevoogdt en hen niet door voortdurende examens in het gareel laat lopen, [...] maar dat zij hun de mogelijkheid biedt tot zelfstandige, wetenschappelijke arbeid’Ga naar eindnoot[2]. Studeren zoals Albert Schweitzer, dat was nog eens flexibel. Tijdens zijn theologiestudie ging hij, half tegen de zin en achter de rug van zijn leermeesters om, filosofie studeren, terwijl hij ondertussen zijn orgelspel perfectioneerde, de basis legde van een levenslange Bachstudie, en een belangstelling voor geneeskunde ontwikkelde. En dit alleen en simpel omdat het hem interesseerde. Soms tegen de zin van zijn professoren, die wel eens geërgerd waren omdat hij zich toelegde op iets dat niet zij maar wel hij het bestuderen waard vond. Was Albert Schweitzer een uitzonderlijk talent? Dat zal wel. Al bleek op het eindexamen dat er grote gaten in zijn kennis zaten en scheelde het niet veel of hij kreeg zijn diploma niet. Maar dat belette hem niet om op vier wetenschapsdomeinen (theologie, filosofie, musicologie en geneeskunde) uit te blinken. Misschien was zijn allergrootste talent het koppige besef dat studie zonder een vrije beweging van de geest geen studie is, en dat men zich dus niet te veel hoeft te onderwerpen aan kleinzielige verwachtingen van professoren of futiele bureaucratische besognes. | |
[pagina 390]
| |
Schweitzers vrijheid is vandaag ondenkbaar. De flexibele student van vandaag is onderworpen aan een uitgebreid systeem van didacto-administratieve instrumenten voor sturing, monitoring en controle die de student on track moeten houden. Aan de lopende band wordt hij onderworpen aan procedures, opdrachten, tests en feedback loops. Al die in hoge mate voorgeprogrammeerde leerprocessen maken van studie een contextgestuurde in de plaats van een vrije geestelijke activiteitGa naar eindnoot[3]. Vandaag de dag is de meest flexibele student niet langer de meest vrije student. Flexibel is hij die zich het snelst weet aan te passen aan de eisen van de (leer)omgeving. De student staat vandaag bloot aan een grote adaptatiedruk. Maar zich aanpassen is niet hetzelfde als studeren. Alle bekende levensvormen, van pantoffeldiertjes tot chimpansees, passen zich door leerprocessen aan hun omgeving aan. Toch is alleen de mens er in geslaagd om leren te verheffen tot studie. Meer nog, studie is een activiteit die de mens soms wel geestelijke voldoening verschaft maar niet altijd een adaptief voordeel oplevert. Maar dat vindt de studerende mens niet erg. Hij waardeert de studie om haarzelf. Het ziet ernaar uit dat de vandaag zo sterk gepromote ‘flexibele studiehouding’ het studeren terugbrengt tot een puur op adaptatie gericht leren. | |
Informatie of wil?Gaan onze studenten gebukt onder een ‘stortvloed van informatie’? Lijden ze aan ‘infostress’? Het is gemeengoed om te beweren dat de aanzwellende informatiestroom een van de redenen is, zo niet dé reden, waarom veel studenten moeite hebben met het kiezen van een studierichting. Dat is een misverstand. Het is waar dat informatie nog nooit in de geschiedenis zo goedkoop, algemeen en overvloedig beschikbaar is geweest als nu. Maar dat hoeft niet problematisch te zijn, integendeel. Het probleem schuilt niet in de hoeveelheid informatie. Zoals informatiedeskundigen goed weten, is informatie pas een probleem als de zoeksleutel, de code, ontbreekt. Eén zinnetje, ja zelfs één luttel woord, in een onbekende taal kan onoverkomelijke problemen stellen als de code ontbreekt. Omgekeerd is een grote hoeveelheid gegevens niet moeilijk om mee om te gaan, zolang we weten hoe ze te decoderen. Op ieder moment worden onze zintuigen bestookt met ‘gegevens’. Toch worden we daar niet gek van, omdat we die stroom van indrukken terugbrengen (‘decoderen’) tot zinvolle waarnemingen. We laten ons niet van de wijs brengen wanneer ons oog wordt getroffen door ontelbaar gekrulde, zachtjes wiegende capillaire structuren in onnoemelijke grijs-witte tinten. We herleiden die wollige oneindigheid tot één simpel feit: we zien een schaap. Dankzij | |
[pagina 391]
| |
de code heerst er eenvoud en samenhang in de wereld. Zonder code is er chaos, een niet thuis te brengen veelheid. Het wekt geen verbazing dat sommige studenten een gevoel van misselijkheid moeten onderdrukken als ze oog in oog komen te staan met de honderden studierichtingen waaruit ze kunnen kiezen. Ze missen inderdaad een code. Maar de code die ze nodig hebben is niet cognitief, want ze moeten niet zomaar iets herkennen; ze moeten kiezen. En daarvoor is geen cognitieve maar een conatieve code nodig: een wil. Beide codes zorgen voor orde, ieder op zijn domein. De cognitieve code legt orde op aan de oneindig rommelige buitenwereld en zorgt voor ordentelijke kennis. De conatieve code, de wil, legt orde op aan de al even rommelige innerlijke wereld en zorgt voor daadkracht. Op zichzelf gaan aandriften, impulsen en neigingen als onstuimige paarden ieder hun kant op. Tot ze in het gelid worden gehouden door een menner die hen één richting op stuurt. Zonder wil valt een leven uiteen in momentane impulsen. Wie een sterke wil heeft, laat zich niet uit het lood slaan door een oeverloze stroom aan informatie. Eigenlijk doet die stroom er weinig toe. Informatie zegt mij niet welke richting ik uit moet. Dat zegt mijn wil. En die heeft geen, of weinig, nood aan informatie. De wil gaat in zekere zin aan de kennis over de wereld vooraf. Als men kleuters vraagt: ‘wat wil je later worden?’ staan zij vaak verrassend snel met een antwoord klaar: ‘brandweerman, verpleegster, piloot’. Ongeïnformeerd en niet op de hoogte van de wereld, kunnen ze toch al zeggen wat ze willen worden. Geen enkele kleuter zal zeggen: ‘dat weet ik niet, ik moet me eerst nog eens goed informeren’. Zijn wil, ongevormd en naïef, stuurt hem een richting uit. De kinderlijke wil van de kleuter is natuurlijk nog heel wispelturig, 's Ochtends wil hij brandweerman worden, wat later op de dag, na een bezoek aan het circus, wil hij leeuwentemmer worden. Veel stelt die wilskracht dus niet voor. Maar men ziet toch al mooi hoe de wil werkt: zij duidt een marsrichting aan. En ook al is het aangeduide land een terra incognita, dat doet er niet toe. Juist dan, als de toekomst of het te betreden gebied onbekend is, ziet men de wil in zijn zuiverste gedaante aan het werk: als bepaler van streefdoelen. Daar knelt bij vele studenten de schoen. Ze kampen met wilszwakte. Niet dat voorgaande generaties studenten een zoveel sterkere wil hadden. Het zou van misplaatste nostalgie getuigen om dat te denken. Maar ze werden minder gedwongen om te kiezen, en dus werd er minder een beroep gedaan op hun wilskracht. De studie- en beroepskeuze steunde vaker dan nu op traditionele rolverwachtingen ingegeven door stand, klasse, geslacht, familie of religie. De wijfelende ‘student van toen’ hoefde geen eigen wil te hebben. Hij hoefde alleen maar, desnoods met frisse tegenzin, te kiezen wat ‘men’ toch al van hem verwachtte. | |
[pagina 392]
| |
De erosie van sociale rollen en instituties brengt met zich mee dat individuen nu vaker dan ooit zelf moeten kiezen. Moeten kiezen, inderdaad, want niet kiezen is geen optie. Individuen worden blootgesteld aan een onophoudelijke dwang tot kiezen, een dwang die zich verleidelijk voordoet als keuzevrijheid. Wat is aantrekkelijker dan mogen kiezen - ook al is ‘mogen’ dan in feite ‘moeten’? Zeker omdat kiezen van kindsbeen af wordt geassocieerd met consumeren. Het in onze samenleving heersende consumptie-ethos koppelt, hoe vreemd dat misschien ook mag klinken, kiezen los van een wü. Zij peilt niet naar wat iemand echt wil - dat zou immers een wil veronderstellen - maar stimuleert het grillige, willoze, onmiddellijke én inconsequentiële kiezen. Dat je iets kiest is belangrijker dan wat je kiest, laat staan waarom. Wat je kiest doet er niet toe. Het is jouw keuze en daarom is die heilig. Jij bent je eigen opperrechter. En als je morgen, of vandaag nog, van mening verandert en een andere keuze wilt maken, dan is dat maar zo. In de consumptiemaatschappij wordt een kiezen gepropageerd waaruit de tijdsdimensie is verwijderd. De ideaaltypische consument verkeert in een pointillistische tijd van actuele momenten, nupunten. Kiezen doe je nu, meteen - alsof gisteren en morgen niet bestond - zonder uitstel van bevrediging. En wanneer, vaker wel dan niet, blijkt dat een gemaakte keuze niet de gewenste bevrediging schenkt, zijn er geen potten gebroken. Je kiest gewoon iets anders. Al snel leert de jonge consument dat gemaakte keuzes kunnen worden herroepen. Beslissingen zijn nooit beslist. Wispelturigheid is een - nee: dé - kardinale consumptiedeugd. In een pur sang consumptiemaatschappij wordt kortstondige impulsen en neigingen niets in de weg gelegd. Telkens als ze de kop opsteken worden ze flemerig gekroond tot koning-voor-het-moment. En de wil? Die wordt overbodig bevonden, schadelijk zelfs, omdat hij de impulsenergie bundelt en richt op streefdoelen op de lange termijn - die vijanden van het consumeren. De telkens weer opstekende klachten over ‘het informatiemoeras’ waarin zoveel studenten dreigen weg te zinken, zijn niet uit de lucht gegrepen. Maar het grotere probleem is de onzalige combinatie van een verhoogde keuzedwang en een wilsvijandig consumptie-ethos. Net nu de student meer dan ooit een ijzersterke wil kan gebruiken, wordt het ijzer van zijn wil door het consumentisme aangevreten. Is ook de student immers geen klant? | |
Circulatie of oriëntatie?Studenten hebben een grote behoefte om zich te oriënteren. Zegt men. In feite is oriëntatie niet meer van deze tijd. Niet de richting die je uitgaat is belangrijk, maar dat je beweegt, dat je gretig toont hoe mobiel je bent, dat je circuleert. | |
[pagina 393]
| |
Het Europese hoger onderwijslandschap is de jongste jaren grondig hertekend. De opleidingen kregen een andere structuur. Het belangrijkste doel van de hervorming was de opleidingen compatibel te maken. Dat is min of meer gelukt. Ze sluiten beter op elkaar aan, en wel zo dat een student gemakkelijk van opleiding, van instelling of van land kan veranderen, en eventueel van alle drie tegelijk. Vóór de ‘bama-hervorming’ waren opleidingen als fuiken. Als je er eenmaal in was gezwommen, was het niet gemakkelijk nog een andere richting uit te gaan. De hervorming heeft studierichtingen omgevormd tot trajecten. Dat is meer dan een woordspelletje. Een studierichting geeft, zoals het woord zegt, een richting aan. Een als traject opgevatte studie doet dat niet meer. Kenmerkend voor een studierichting is dat je weet wat vóór je ligt, of dat je er althans een idee van hebt; in ieder geval: je kunt zijpaden die een andere richting uit gaan rustig negeren. Kenmerkend voor een studietraject is dat je niet meer goed weet wat voor je ligt, en vooral: alle zijpaden zijn mogelijke en verlokkende opties. Als je een traject aflegt, weet je wel welke weg je tot dusver hebt afgelegd, maar niet per se waar je naartoe gaat. Je kimt namelijk ieder jaar - ieder semester desnoods - wijzigingen aanbrengen in je programma, van opleiding veranderen, op goed-valle-het-uit een Erasmus- of schakelprogramma volgen, en wie weet wat er onderweg zoal aan credits valt te rapen. Het is niet te voorspellen welke stappen een ‘trajectstudent’ in een volgend jaar zal zetten. Hij weet het namelijk ook nog niet. Dat hangt af van de behaalde resultaten, van het aantal credits en van de daarmee samenhangende opties. Is zijn studie dan doelloos? Nee, hij wil een diploma, liefst twee. Alleen weet hij nog niet precies welk(e) diploma('s). Misschien dit, misschien dat. Hij zal nog wel zien. Zijn studietraject is beëindigd op het moment dat hij, terugblikkend op zijn afgelegde parcours, vaststelt dat hij voldoende studiepunten heeft verzameld voor een diploma. En dan weet hij ook precies te zeggen welke ‘richting’ hij heeft gevolgd. Achteraf gezien had hij datzelfde diploma ook kunnen behalen via een heel ander traject, via andere modules, een andere minor, een andere Erasmuspleisterplaats, een ander schakel- of overbruggingsprogramma. Maar hoe kon hij dat op voorhand weten? En wat doet het ertoe? De Europese, en in toenemende mate ook geglobaliseerde, hogere onderwijsruimte wordt in een snel tempo omgevormd om het trajectstuderen - dus het op ieder moment heroriënteerbare studeren - in de hand te werken. Overheden en bedrijven vinden zo'n beweeglijke onderwijsinfrastructuur een uitstekende zaak. Er is ook iets voor te zeggen. In een wereld waarin op de arbeidsmarkt van volgend jaar aanbiedingen zullen verschijnen van jobs die nu nog niet bestaan, een wereld waarin innovatie belangrijker is dan eender wat, een wereld waarin | |
[pagina 394]
| |
wetenschappelijke disciplines geen duidelijke afbakening meer kennen en de meeste vooruitgang wordt geboekt in interdisciplinaire gebieden waar de wonderlijkste kruisbestuivingen plaatsvinden - in zo'n wereld lijkt het ietwat belachelijk om nog vast te houden aan ‘richtingen’. De keerzijde is evenwel dat wie in zo'n wereld een studie wil aanvatten, geacht wordt, gestimuleerd wordt, om ‘richtingloos’ te studeren. Of, zoals Sophie Lefèvre gevat opmerkt: duidelijke studierichtingen en disciplines vormen studenten, zij sterken hen om zelfstandig na te denken, terwijl het alles dicterende economisch bestel vooral inschikkelijke ‘coöperatieve medewerkers’ vraagtGa naar eindnoot[4]. Wat er gestudeerd wordt, doet er niet zoveel toe. Het uitzicht van de wereld van morgen, laat staan overmorgen, valt niet te voorspellen, en dus is het onbegonnen werk om te zeggen welke eigenschappen (‘competenties, kennis, vaardigheden’) morgen nodig zullen zijn. Wat vandaag een knelpuntberoep is, kan morgen een overbodig beroep zijn - en omgekeerd, wie weet. En dus doet het er inderdaad niet zoveel toe wat iemand studeert. Zolang hij maar ‘iets’ opsteekt, ‘een’ parcours aflegt. Studieoriëntatie wordt bijna een verouderd begrip. Het gaat om studiemobiliteit, doorstroming, circulatie. Zolang de student mobiel is, zolang hij voortbeweegt langs een of ander traject, is het goed. Meer kan men niet verlangen. De beste manier om de toekomstige generaties voor te bereiden op een onvoorspelbare wereld is hen van alles en nog wat te laten studeren. Wie weet komt het hen en iedereen nog van pasGa naar eindnoot[5]. De onderwijsinfrastructuur zoals zij de laatste jaren tot stand is gekomen ziet er in feite uit als een internationaal vlieg- of spoorwegnet: een geweldige infrastructuur, bestaande uit verbindingen, en verbindingen van verbindingen, die overal en nergens toe leiden, zo opgevat dat de reiziger van eender welke plek eender welke andere plek kan bereiken, met dien verstande dat die plekken, al naargelang het afgelegde traject, nu eens vertrekpunt, dan weer doorgangsplaats of bestemming zijn (maar wat heet ‘bestemming’ in een dergelijk netwerk?) - en wel zo dat de reiziger op de best mogelijke en goed gecontroleerde manier van de ene naar de andere hub wordt geloodst, bijgestaan door begeleiders en experts die nuttige, zakelijke informatie verschaffen over voordelige tarieven en snelle verbindingen, over omleidingen, hindernissen en tijdelijke kortingen, en die soms ook bijstand verlenen aan passagiers die het noorden kwijt zijn of vrezen een aansluiting te missen, en dit allemaal zo gezwind dat het lijkt alsof heel dit complexe netwerk van verbindingen overeind wordt gehouden door een supergeest die alles weet en overziet - terwijl het in werkelijkheid een functionerend geheel is dat... functioneert, zonder dat iemand nog een idee heeft van bestemming of zin. | |
[pagina 395]
| |
Daarmee is de illusie over de universiteit en de hogeschool als een vormende of toch minstens een ‘oriënterende’ instelling, voorgoed doorgeprikt. Een richtingloze wereld heeft geen oriënterend onderwijs nodig. Zij heeft blijkbaar onderwijs nodig dat studenten aflevert die voorzien zijn op het onvoorziene, die zo'n beetje kunnen meebewegen ook al weten ze (op de eerstvolgende pleisterplaats na) niet goed waar naartoe. Het probleem van vele studenten vandaag is niet hoe zich te oriënteren, maar: hoe zich te begeven in een gedesoriënteerde wereld. Of ze daarin door het huidige onderwijssysteem worden geholpen, is zeer de vraag. Dat is immers alleen afgesteld op het mobiliseren van studenten met het oog op hun bewegen, hun circuleren, hun meedraaien. |
|