Streven. Jaargang 78
(2011)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 4]
| |
Andreas Peeters
| |
[pagina 5]
| |
digitaal te bewerken. De verzameling beelden die hier uit voortkwam wilde ik oorspronkelijk in schilderijen omzetten. Vaak werden die beelden op zichzelf echter zo interessant dat een verdere uitvoering overbodig werd. Hoewel ze als beeld op zichzelf staan, vond ik nooit een geschikte manier om ze te exposeren. Een schilderij kun je vasthouden, maar voor een digitaal werk moet je zelf naar een geschikte plaats zoeken. De coverreeks was de ideale gelegenheid om een drager te creëren voor deze verzameling. Deze reeks is evenzeer onderdeel van mijn werk, maar dan toegepast op het formaat van het tijdschrift. De digitale techniek staat me toe om rekening te houden met de achterkant en de kaft te gebruiken als een ruimte.’
Wat maakt jou enthousiast over juist deze vorm, dit medium?
‘Als kunstenaar is het altijd boeiend om jezelf te confronteren met nieuwe werkvormen: zo kom je tot vernieuwing en kun je je werk verder uitdiepen. Sommige van deze prints zie ik als voorstudies, andere juist als een verdieping van mijn werk. Door vanuit een ander métier gelijkaardige beelden te maken, kom je op nieuwe sporen. Het is ook heel anders dan werken aan een doek: hier kan ik het proces van begin tot eind controleren en zijn de mogelijkheden eindeloos. Alle kleuren en lijndiktes zijn beschikbaar, ik kan alle fouten ongedaan maken. Tegelijk is zo'n digitaal werk fysiek niet echt aanwezig. Bij een schilderij voel ik weerstand als ik er aan werk: dingen lopen verkeerd, het toeval bepaalt mee hoe het doek eruit ziet. Het maken van deze digitale werken is eerder een manier van denken over mijn werk, over wat het zou kunnen zijn.’
Wat bedoel je precies met die manier van denken?
‘Die heeft te maken met de spanning tussen het materiële en het immateriële, tussen voltooid en onvoltooid, aanwezig en afwezig. Door digitaal te tekenen heb ik een manier gevonden om snel ideeën te ontwikkelen en vorm te geven. Die ideeën krijgen geen tastbare vorm, het blijven digitale bestanden zonder een fysieke aanwezigheid. Het zijn beelden die altijd onderweg zijn omdat ze nooit af zijn. Ze blijven ongedefinieerd omdat ik ze steeds weer kan aanpassen. In die zin zie ik ze als een soort mentale ruimtes. Ik denk hierbij ook aan de romans van Jeanette Winterson: De Hopi, een indianenstam, hebben een taal die net zo verfijnd is als de onze, maar zonder verleden, tegenwoordige en toekomende tijd. Dat onderscheid bestaat niet. Wat zegt dat over tijd? | |
[pagina 6]
| |
Materie, iets wat zo solide is en vertrouwd, wat je in je handen houdt en waar je lichaam uit bestaat, daarvan weten we nu dat het voornamelijk lege ruimte is. Lege ruimte en lichtstippen. Wat zegt dat over de realiteit van de wereld?Ga naar eindnoot1 Toen ik de roman Kersen kruisen voor het eerst las, stond ik ervan versteld dat Jeanette Winterson met taal een wereld kan creëren die je kan ruiken. En ook al is haar woordgebruik dat niet, alles gaat zo subtiel... je wordt er ongemerkt door gevangen. Haar schrijven over tijd en materie draait om een ervaring die ik herken. Als je kijkt naar een schilderij, of naar het procedé van het schilderen zelf, het tekenen, het lezen van een heel goed boek, dan raak je in een bodemloos gat, en dan ervaar je heel veel, maar niets feitelijks meer.
Zij schrijft ook: Iedere reis verbergt binnen zijn route een andere reis; het niet-ingeslagen pad en de vergeten bocht. Die reizen wil ik vastleggen. Niet die ik gemaakt heb, maar die ik had kunnen maken, of misschien wel gemaakt heb, ergens anders of op een ander moment. Ik zou u de waarheid kunnen vertellen zoals die te vinden is in dagboeken en kaarten en logboeken. Ik zou u nauwgezet alles kunnen beschrijven wat ik gezien en gehoord heb en u een reisboek kunnen geven. Dan zou u het kunnen volgen, met uw vinger die reizen kunnen natrekken en rode vlaggetjes kunnen zetten langs mijn route.Ga naar eindnoot2 Ik probeer mijn werk ook zo te benaderen. Dit gevoel past bij hoe ik over mijn werk denk, hoe ik mij voel, hoe ik mijn kunstenaarschap benader.’
Waar komt jouw fascinatie voor landschappen vandaan?
‘Landschappen zijn het object van mijn verwondering, de basis van alles waar ik door gefascineerd ben. Er zitten veel richtingen en kleuren in. Ze dragen altijd een potentieel in zich, sporen van wat geweest is en nog kan zijn.’
Mensen zijn afwezig in je landschappen, maar toch ook weer niet.
‘Elk landschap vertoont sporen van menselijke activiteit. Die markeringen zijn aanwezig in mijn doeken, maar ik wil niet dat het duidelijk is of ze het einde of het begin van iets zijn, of wat dat “iets” is. Op die manier dring ik de toeschouwer niets op. Verleden en toekomst zijn onzicht- | |
[pagina 7]
| |
baar aanwezig in een landschap, zonder dat ze zijn gedefinieerd. In mijn doeken toon ik architecturale basisvormen die verwijzen naar menselijke gemeenplaatsen, maar die vormen zijn slechts hulzen zonder een binnenste. Ik zie ze als personages in een verhaal, die er niet in slagen meer te worden dan een gelegenheid of een opening.’
Dat doet een beetje denken aan Aristoteles. Hij zag de vorm van een plant als een telos, een doel dat die plant wil verwezenlijken. Alle levende dingen zijn voortdurend in wording, en worden zoals ze zijn omdat ze hun potentieel willen actualiseren. Alles streeft dus naar een doel. Dat streven zelf blijft voor ons onzichtbaar, maar we zien wel de verschillende stadia.
‘Ja, dat klopt eigenlijk wel. Dat streven is misschien wel de geest van het landschap. In mijn schilderijen wordt een eeuwige beweging weergegeven, alles wat ik schilder is op weg naar iets.’
Dat toont zich ook in de manier waarop jij iets afbeeldt. Jouw abstractie is dus een bewuste keuze?
‘Ja, omdat de betekenis van de verschillende objecten dan open blijft. Schilderen is een vlucht, een stilstaand beeld creëren waarbij je kunt dagdromen en in een roes terecht kunt komen. Eigenlijk zoek ik er voortdurend naar om er even tussenuit te knijpen, even weg te zijn in zo'n beeld. Het lijkt alsof er in de alledaagse realiteit nooit meer de gelegenheid is, iets te zien dat niet gedefinieerd of afgelijnd, maar open en gewoon mooi is. Dit wil ik in mijn schilderijen recreëren.’
Als ik naar je schilderijen kijk, voel ik me een toeschouwer achter het raam. Ik kijk uit op een wereld waar alles nog open ligt en voel de drang me er in te verliezen.
‘Dat is ook mijn perspectief. In mijn vroegere werk is het kader van een venster trouwens vaak letterlijk aanwezig.’
Maar wat is er dan zo anders daarbuiten?
‘Ik voel dat er in landschappen iets anders gaande is dan in de bebouwde wereld. In een huis zijn de dingen zoals ze zijn. Ze worden wel ouder, maar echt veranderen doen ze niet meer.’
Toch is een landschap ook een menselijk perspectief: natuur bakent zichzelf niet af tot een beeld. Ons concept van wat cultuur is komt van de Romeïnen: cultura betekent in eerste instantie het cultiveren van het land, de natuur vormgeven | |
[pagina 8]
| |
tot een landschap. Als Cicero het had over cultura animi bedoelde hij dat de geest gevormd moet worden zoals bijvoorbeeld... een landschap.
‘Misschien heeft de natuur onze zorg wel nodig om haar doel te kunnen verwezenlijken. Zonder zorg vergaat zij, wordt een landschap iets beangstigends.’
Als je rondwandelt op de Nederlandse Waddeneilanden bekruipt je ook wel eens dat gevoel. Het heeft iets heel onwezenlijks, bijna voorwerelds. Jouw doeken zijn dan toch anders.
‘Maar ik doe ook niets meer dan een illusie van een landschap creëren. Het zijn illusionaire ruimtes die ik niet wil definiëren. Op dat vlak zitten ze op hetzelfde niveau als de lege hulzen die er in verschijnen. Dit zijn geen bestaande plekken in de wereld, maar platformen. Niets ligt hier vast.’
Ergens onderweg in de tijd zijn mensen hun vermogen kwijtgeraakt om de dingen zo open te zien. Het proces staat in onze tijd centraal, producten worden onmiddellijk geïnvesteerd in nieuwe processen. We hebben een voortdurende drang naar het nieuwe, vanuit de overtuiging dat nieuwheid verandering inhoudt en dat verandering altijd goed is. Hoe kijk jij naar het nieuwe?
‘Die drang naar het nieuwe voedt zichzelf, omdat we alles in sneltempo consumeren. Wat ik maak is bedoeld om te blijven: elk nieuw doek is een variatie op een thema dat zo oud is als onze wereld. Eenmaal afgewerkt worden mijn doeken een nieuwe aanwezigheid in de wereld die mij zal overleven. Het nieuwe om het nieuwe interesseert me niet, vernieuwingsdwang werkt contraproductief. Ik zou niet kunnen werken vanuit de gedachte dat ik vernieuwend werk moét maken. Ik zoek wel steeds verder, naar iets dat dieper graaft: zo kom ik vanzelf uit bij nieuwe dingen.’
De komende tien nummers treft u steeds een nieuw - of dieper - digitaal landschap van Yasmine Willems aan in uw brievenbus of in de boekhandel. Knijpt u er even tussenuit, vlucht even weg door een van haar vensters, in een van haar werelden. Misschien raakt u wel in een bodemloos gat. Hopelijk vormen de essays binnenin dan weer het touw waarlangs u eruit kunt klimmen. |