| |
| |
| |
Forum
We are the champions
De zomers uit mijn jeugd. Ik speel, wat loom, in onze achtertuin, stechel wat met mijn zusje en geef mij over aan fantasietjes over de uitbundige rozenpracht in de tuin van de buren. Ik val mijn moeder lastig met vragen waarop geen antwoord bestaat. Uit ons keu-kenraam (of dat van de buren) klinkt het verslag van de Tour de France - de aankomst. Het legt over het tweede deel van deze middagen een sluier van opwinding. Terwijl mijn moeder en de buurvrouw in hun keukens de laatste hand leggen aan het avondeten - echt weer voor frisse sla - bespreekt mijn vader, juist met zijn fiets achterom gekomen van zijn werk, met de buurman het verloop van de etappe. Met bijzondere aandacht voor de prestaties van Wim van Est of Woutje Wagtmans, geboortig uit ons gewest en dus wat extra aandacht meer dan waard. Het is niet alsof het gisteren was, het is alsof het vandaag is. Het hoeft maar weer een beetje dat type weer te zijn, ik hoef maar een paar regels verslag van de aankomst van de Tour op te vangen, of ik zit er weer middenin. Ik heb net zoveel met sport als een non met paaldansen. Maar zomerse namiddagen zijn onlosmakelijk verbonden met een even logge als veerkrachtige opwinding over sportprestaties. Over sportprestaties in het algemeen. Maar met name natuurlijk die van onze eigen jongens en meisjes.
Het alleenvertoningsrecht van de Tour uit mijn jeugd is fors opgerekt en uitgebreid tot enige maanden doorlopend zomerspelen. Naast de Tour ook de Giro en de Vuelta, tennis op Wimbledon, voorafgegaan door dat op het gras van Rosmalen - praktisch in mijn achtertuin - of op Roland Garros, en om de twee jaar de Europese of mondiale kampioenschappen voet- | |
| |
bal. Om de vier jaar dat alles voorafgegaan door de Olympische Spelen en jaarlijks omrankt met kermiskoersen, criteriums en rondjes rond de kerk, wandelvierdaagsen en braderieën. En overal doen ze mee, onze eigen jongens en meisjes. Tot gisteren nationaal, maar ook regionaal of zelfs lokaal onbekend. Plots, door zoiets als een prestatie, in het brandpunt van de belangstelling en door collectieve opwinding, zo niet verrukking, onder regie van de media, bekend, zo niet ‘eigen’ geworden. Al is het voor even uit de anonimiteit gehaald en ingelijfd bij ons openbaar kunstbezit van BN'ers (= Bekende Nederlanders).
Dit jaar leek een absoluut hoogtepunt te worden: het wereldkampioenschap voetbal in Zuid-Afrika. Vanaf het begin waren onze verwachtingen hoog gespannen. Maar de temperatuur steeg tot boven de koortsgrens, toen we ons van de voorrondes de achtste finales, vervolgens de kwartfinales en ten slotte de halve finale in schoten. We speelden geen mooi, maar wel efficiënt voetbal. Daar gaat het uiteindelijk om: de kale uitslag bepaalt welke ploeg als winnaar, en welke geslagen het veld verlaat. Die onverbiddelijkheid maakt de populariteit van het spel uit; opvoeders en media liften er massief op mee en transponeren de kale tegenstelling tussen winst en verlies naar gebieden, die weinig of niets met sport of fair play van doen hebben. Zoals politieke verkiezingen of debatwedstrijden. Onze natie werd geobsedeerd door de vraag of het, na 1974 en 1978, toen we ook tot de finale waren doorgedrongen, eindelijk zou lukken om na het beslissende duel als kampioen, als eerste van de wereld, het veld te verlaten. Niet zoals eerder, met de meest troosteloze titel die je er aan over kunt houden: tweede. Zelden werd plaats 1 zo begeerd en plaats 2, alleen al als mogelijkheid, verdrongen. Geleidelijk werd de natie geïnfecteerd met de aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid, dat onze jongens inderdaad als de kampioenen uit Zuid-Afrika met de wereldbeker naar huis zouden terugkeren.
Ondertussen heeft 2010 gedesillusioneerd, zo niet beschaamd zijn plaatsje ingenomen in het rijtje tweede plaatsjes: 1974, 1978, 2010. Maar ik heb een zomer lang ook weer de opwinding mee mogen maken van de zomernamiddagen uit mijn jeugd. Daarvoor hoefde ik niet eens zelf alle voetbalwedstrijden of wieleretappes op de televisie te volgen. Het volstond om de ramen open te laten staan, zodat de geluiden uit de tuinen van buren met pubers of zelf uit sportiever hout gesneden dan ik, vrije toegang hadden op mijn domeintje. Op en top passieve sportbeoefening. Maar mij zo wel bedaard voegend in de solidariteit van een volk, dat zich op een golf van collectieve opwinding vermaagschapt. In het voetballen mogen we slechts tweede geworden zijn, bij de collectieve nazit na die wat zielige uitslag zijn we alsnog uitgegroeid tot wereldkampioen. Kampioen waarin? In loyaliteit met de onzen? Of toch vooral met onze even onverwachte als opgeklopte samenhorigheid?
We hadden op dat punt wel iets goed te maken. Bij het ingaan van de sportzomer van 2010 waren we immers als natie naar de stembus geno- | |
| |
digd om een volksvertegenwoordiging te kiezen. Het zittende parlement had eigenlijk nog een jaar te gaan. Maar het was pootje gelicht met een ondoorzichtige partijpolitieke complicatie rond een vitale kwestie: onze deelname aan de krijg in Afghanistan. Dus waren de politici verplicht zich te wenden tot het electoraat. Met het verzoek om verhoudingen te scheppen op grond waarvan netjes geregeerd kan worden.
We kwamen van de regen in de drup. Want een ontwikkeling die zich al jaren aan het aftekenen is sloeg nu in alle heftigheid toe: de versnippering van het electoraat. Geen samenhorigheid, niet eens overzichtelijke verhoudingen. Wat ooit een vrij voorspelbaar patroon was van drie grote politieke families en enkele kleintjes, is uitgegroeid tot een agglomeraat van kleinfamilies, eenoudergezinnetjes en alleenstaanden. Daar zijn geen solide meerderheden meer mee te vormen. Ons parlement telt 150 leden; de grootste partij mocht er daarvan dit jaar 31 leveren. Nooit ging bij ons winnen van verkiezingen richting absolute meerderheden. Maar doorgaans waren er wel uitslagen, waardoor twee partijen volstonden om een regering te vormen die ‘kon rekenen op voldoende steun in het parlement’. Wij zijn altijd een coalitieland geweest en dat vervult ons eigenlijk met trots. Maar nu stevenen we af op de noodzaak van coalities van ten minste drie of vier partijen. Of we zouden het uitgangspunt op moeten geven van regeringen met voldoende steun (lees: een ruime meerderheid) in het parlement, zoals dat in Denemarken al langer gebruikelijk schijnt. Of dat in Nederland kan leiden tot solide samenwerkingsverbanden is zeer de vraag. Maar als afspiegeling van de verhoudingen in het volk verdienen we zo'n behelpkabinet wel. We zijn niet saamhorig genoeg meer voor werkbare meerderheden. Zelfs een mogelijk werkbare minderheid stuit al op ongenoegen, excommunicaties en een cordon sanitaire.
Het electoraat is in ontbinding tot een chaotische lappendeken. De solistische coloraturen van de politici zijn daarop de reactie. Electoraat en politieke kaste zijn keerzijden van eenzelfde medaille; ze verdienen en genereren elkaar. Een hele natie geïnfecteerd door een zich steeds verder invretend ressentiment jegens politiek. Er is chronische ontevredenheid over gevestigde verbanden, heilig geloof in experimentele deeloplossingen, een passie voor leiders met de factor x maar met noch de discipline, noch de capaciteiten om in team te opereren. Vooral: zowel onwil als onmacht om, over particuliere einders heen, het specifieke object van politiek te erkennen en te dienen. Daarom ook geen inzet op een noodzakelijk minimum aan eendracht maar een hang naar profilering van tweedracht, gecultiveerd in tegenstellingen, nuances, twistpunten en contrasten. In het schrille licht van soms (voor mij) onnavolgbare idealen en spijkers-op-laag-waterprincipes.
Democratisch respect voor de stem van elke burgers is zich aan het ontwikkelen tot een tijdbom onder de democratie. ‘One man one vote’ wil allen inlijven in een breed gedragen werkverband, gebaseerd op inzicht en afweging en niet op afschrikking en
| |
| |
dwang. Alleen op die basis is samenwerking in de politiek mogelijk: het particuliere moet getransponeerd worden naar het algemene. Maar wij maken het tamboereren op het eigen standpunt tot ideaal. In een klimaat van argwaan en wantrouwen van allen jegens allen: van kiezers jegens politici, van politici jegens elkaar en van burgers jegens elkaar. Wat begon met ironische geintjes op familiefeestjes en cabareteske hoogstandjes op oudjaar, is zich als een virus in aan het vreten en aan het consolideren tot een rompstand van cynisme en achterdocht. We zijn politiek verbeten elkaar de ruggen aan het toekeren.
Klachten over een kloof tussen politiek en burgerij zijn niet van vandaag of gisteren. Lang was er, bij zowel burgers als politici, het besef dat die kloof ‘ergens’ heilzaam was. Ze schiep de speelruimte, nodig voor behartiging van wat, boven particuliere belangen en individuele opvattingen uit, het ‘bonum commune’, of het algemeen belang, of de ‘raison d'état’. Maar weinigen geloven nog in de heilzaamheid van die kloof. In plaats van haar te eer-biedigen en te cultiveren, wordt iedereen gemobiliseerd om haar te helpen dempen. Door persoonlijk kleur te bekennen en individueel te staan waarvoor je staat. En vooral door een toon aan te slaan en een stijl te hanteren, die overkoepeling en compromissen moeilijk tot onmogelijk maken. Dat diplomaten en ambtenaren, met hun prudente doordenking (of doorberekening), meer nog dan generaals en geldschieters, de belangrijkste stutten zijn onder de democratie, juist omdat zij zich tot in het kleurloze weten te onthechten aan persoonlijke eerste indrukken en emoties, is de les uit een lange en weerbarstige geschiedenis die vergeten dreigt te worden.
Daarmee verstoort het huidige klimaat de droom van volwassen burgerschap. Voor een democratie evenwel blijft zo'n burgerschap noodzakelijk. Zestien miljoen mensen vormen niet zomaar een eenheid. Laat staan een, die stevig genoeg is om politieke belangenbehartiging in democratische structuren en procedures te kunnen dragen. Zelfs met gedeelde territoriale grenzen, de daarmee gegeven natuurlijke (on)mogelijkheden of met een gezamenlijke geschiedenis is die niet gegeven. Ze moet gevormd en onderhouden worden. Zoveel is duidelijk: in dat proces is het eindeloze uitruilen van private ditjes en datjes een uitzichtloze weg aan het worden. Verkaveling als de doodlopende steeg van de democratie. Tegemoetkoming aan het electoraat? Zo'n eigentijdse variant van patronage werkt even averechts als zijn cliëntelistische voorloper. Uiteraard, wil je revoluties vermijden omdat je die later weer met harde hand in bloed moet smoren, dan is het zaak rekening te houden met de tevredenheid van het volk en de instemming ervan te verwerven. Maar niet op een te klantvriendelijke manier. Dat is nu juist niet de grondslag van de democratische en sociale rechtsstaat. Dat is distantie tot het private belang en individuele gevoelen als toegang tot waarden en voorzieningen, waar een individu in zijn eentje niets eens op ge-komen zou zijn. Het is vervelend maar politici zijn nu eenmaal bedoeld of geroepen, om op dit punt onze bestwil
| |
| |
beter te kennen dan wijzelf. En wij moeten bereid zijn ons daarvan te laten overtuigen.
Ergens schijnen wij dat ook wel te beseffen. Niet voor niets gonst de lucht van de roep om een nieuw type leider, om politici met een meeslepende of minstens motiverende visie. Maar ondertussen worden dag in dag uit de echo's die daarvan nog in het bewustzijn doorklinken verwaarloosd, zeker niet creatief bewerkt en versterkt. Ze worden als ideologische veren, als lichte ballast afgeschut. De structuren waarin zij verankerd waren, de zuilen, zijn of worden opgeruimd en de instituties die hen symboliseerden, zoals kerk en koningschap, worden gedegradeerd tot vaste rubrieken in de tabloids. Niet meer van deze tijd. In hun programmatische articulatie van algemeen belang en staatsraison anno 2010 staan staat en politiek er kaal bij. Poedelnaakt. Met obligate vrijheid, gemakkelijke tolerantie en versmalde redelijkheid als schaamlapje.
Met de roep alleen om het wervende ideaal dat verenigt of een nieuwe type leider dat de neuzen weer eendrachtig dezelfde richting in krijgt heb je die nog niet. Misschien moeten machthebbers en staat toch eerst nog even ongegeneerd terug naar afschrikking en dwang. Terug naar de harde, tirannieke hand? We zouden ook de fluwelige variant kunnen proberen, die van de verborgen verleiders. Wij zijn er onlangs nog kampioen in geworden. Ze levert haar eigen cohesie op: onder de zachte dwang van muziek en spreekkoren, verkleedpartijen en toejuichingen groeit een collectieve verrukking, die je wetens en willens kunt laten uitgroeien tot een autosuggestieve roes van eenheid. Dat deze methode werkt merk ik elk jaar hier ter stede met carnaval. De Romeinen waren zich ook van de effectiviteit ervan bewust; naast brood organiseerden zij spelen om het volk in tevreden eendracht te verenigen. Nee, deze zachte dwang werkt. Maar hoe houdbaar is haar effect? Voldoende om de behartiging van het algemeen belang of de staatsraison in democratische structuren en procedures te dragen? In mijn zwartgallige momenten ben ik wel eens bang dat toch alleen de knoet de democratie nog kan redden.
□ Pieter Anton van Gennip
| |
| |
| |
Joden en Polen: a tragedy of errors
Een buitenstaander, in dit geval iemand die noch Pool noch Jood (noch Joodse Pool) is, heeft het moeilijk met de sterk emotionele, vaak rancuneuze disputen over de erfenis van de uit-roeiingskampen van het Derde Rijk in het bezette Polen. Waarom blijken uitgerekend de ruïnes van plaatsen als Auschwitz-Birkenau eerder stenen des aanstoots en struikelblokken voor toenadering te zijn dan symbolische ruimten voor verzoening en toekomstige samenwerking? Hier gaat het zelfs niet om een gesprek tussen vroegere erfvijanden, zoals dat in Zuid-Afrika na de apartheid het geval is geweest met de Waarheids- en Verzoeningscommissies van bisschop Tutu, maar om mensen die de herinnering aan de moorden op hun godsdienst- of overtuigingsgenoten, hun ouders en grootouders levend willen houden - én die het met alle anderen eens zijn dat zoiets nooit en nergens meer mag gebeuren.
Aan het einde van het eerste decennium na de ‘vreselijke twintigste eeuw’ waarin zowat alle principes van de heersende godsdienst en de seculiere Verlichting brutaal met laarzen getreden zijn, valt het bijzonder zwaar te constateren dat we nog steeds met de realiteit van actuele en potentiële genocides moeten leven, alsof die meer dan elf miljoen slachtoffers van de nazikampen (en het vermoedelijk nog grotere aantal doden in de goelags van Stalin) inderdaad ‘gratis en voor niks’ omgekomen zijn, zoals hun beulen het hun hadden voorspeld. Men kan daar uiteraard cynisch of een beetje meewarig op antwoorden dat men in feite nooit lessen uit de geschiedenis kan trekken. Ik vind dit een iets te gemakkelijke uitvlucht. Het is juist dat we het verleden nooit helemaal waarheidsgetrouw zullen kunnen reconstrueren, al was het omdat ook vroeger de ideeën van heersers de heersende ideeën waren en we dus vanaf het begin met een onvermijdelijk gekleurde selectie van documenten geconfronteerd worden. Dat betekent hoegenaamd niet dat de studie van het ge- | |
| |
drag van onze voorouders geen enkele invloed op onze beslissingen zou kunnen hebben. En het is eveneens juist dat de vele en verschillende ‘herdenkingen’ waarschijnlijk meer zeggen over de mensen en instanties die ze inrichten dan over de plechtig herdachte slachtoffers, maar ook hier kan een kritische analyse bijzonder nuttig zijn voor een beter begrip van de huidige samenleving en wellicht een adequatere voorbereiding op de toekomst.
In de verzamelbundel Juifs et Polonais 1939-2008 behandelen 29 Franse, Poolse, Duitse, Amerikaanse, Canadese, Britse en Israëlische historici, politicologen, literatuur- en media-wetenschappers, psychologen en filosofen verschillende aspecten van de relatie tussen de Joodse en niet-Joodse (rooms-katholieke en communistische) Polen vanaf de inval op 1 september 1939, de ware begindatum van de Tweede Wereldoorlog, tot vandaag. Wat is er gebeurd en waarom, en hoe hebben de opeenvolgende generaties van historici (en auteurs van schoolboeken), politici en menswetenschappers de feiten verwerkt? Niet zozeer de geografische spreiding - de overgrote meerderheid van de auteurs heeft op een of andere manier banden met Polen - als wel de verscheidenheid van de invalshoeken is hier belangrijk, omdat de lezer geconfronteerd wordt met een interdisciplinaire benadering van complexe fenomenen die men nooit vanuit één enkele discipline zou kunnen begrijpen.
De complexiteit ligt voor de hand: in plaats van de clichés over ‘de onschuldige Polen en de barbaarse nazi's’, ‘de schuldige [lees: antisemitische, LA] Polen tegenover de Joden’ of ‘de van huis uit reactionaire katholieken tegenover de stalinistische com-munisten’ komen we hier in contact met bijvoorbeeld Poolse verzetslieden die in toespraken en teksten uiting geven aan hun ingewortelde afkeer van de Joden, met Joodse collaborateurs en verklikkers, met katholieke ‘rechtvaardigen’, mensen die met gevaar voor hun eigen leven Joden gered hebben en met katholieken die de Jodenvervolging om ideologische en economische redenen in stilte goedkeurden. Kortom, we stuiten op verwarring en raken in een warboel die het onderzoek naar de waarheid over de zogenaamde ‘Poolse getuige’ hoogdringend maken in een periode, waarin de laatste rechtstreekse getuigen van het drama snel aan het verdwijnen zijn.
Zo ontdekken we dat een bepaalde massamoord op ongeveer duizend Joden, in het stadje Jewabme na de verdrijving van de Sovjets door de nazi's, bijna uitsluitend het werk geweest is van de lokale christelijke bevolking, of dat er na het einde van de oorlog nog tientallen uit de kampen teruggekeerde Joden in verschillende dorpen door hun buren vermoord of verjaagd werden. Het communistische regime verzweeg deze medeplichtigheid van Poolse burgers tientallen jaren lang, ook en vooral in de schoolboeken, waar vooral sprake was van het onnoemelijke lijden van de niet-Joodse Polen (ongeveer drie miljoen slachtoffers) en de heroïsche strijd van de communistische verzetslieden tegen het naziregime. De tragedie van de in Polen systematisch omgebrachte Poolse en uit heel bezet Europa gedepor- | |
| |
teerde Joden kreeg hooguit zijdelings een vermelding. Deze ideologische partijlijn bepaalde ook de manier waarop met een herdenkingsplaats als Auschwitz werd omgegaan: naast de begrijpelijke hulde aan de vermoorde verzetslieden ging er ruime aandacht uit naar het nationale Poolse karakter van de genocide, deels omdat de partij, van buitenuit aan het land opgelegd, er alles voor deed om zich zo Pools mogelijk te presenteren.
De rooms-katholieken, die de overweldigende meerderheid van de bevolking uitmaken, zagen het anders: voor hen was Auschwitz op de eerste plaats het bedevaartsoord naar de bunker, waarin de franciscaan Maximilian Kolbe vrijwillig de hongerdood gestorven was om een ter dood veroordeelde vader van kinderen te kunnen redden. Naarmate het communistische regime langzamerhand zijn greep op de politieke ontwikkelingen in de civiele maatschappij verloor, groeiden deze bedevaarten uit tot nauwelijks verholen manifestaties tegen de regering, voor het herstel van het eeuwige en katholieke Polen. De christelijke slachtoffers van Auschwitz werden martelaren, getuigen voor het geloof. Zoals Christus op Golgotha hadden zij de dood ondergaan als onderpand voor de verrijzenis van de christelijke natie, eens dat het juk van de goddeloze communisten was afgeschud.
Er ontstond een religieus-nationale beweging, die zich buitengewoon inspande om het christelijke karakter van Auschwitz te beklemtonen: kruisbeelden, plechtige missen in de openlucht, de inrichting van een barak als kapel en in 1984 zelfs de oprichting van een karmelietessenklooster in een gebouw naast het vroegere kamp, waar medezusters van de tot het christendom bekeerde Jodin Edith Stein voor alle slachtoffers van oorlog en geweld zouden bidden. Daarbij bleef ongezegd dat Edith Stein zich hartstochtelijk had ingezet voor het lot van de Joden én dat ze uiteindelijk niet als christelijke martelares, maar als slachtoffer van de Jodenpolitiek van het Derde Rijk omgebracht werd. Deze verchristelijking en nationalisering van de ‘grootste Joodse begraafplaats in de geschiedenis’ botste daarom op de Joodse claim dat Auschwitz bovenal een herdenkingsplaats voor de Shoah, toen nog ‘Holocaust’ genoemd, moest worden. Dat verklaart ook de bitterheid van het conflict rond het klooster, waarin geen van beide partijen erover piekerde haar interpretatie van de genocide op te geven.
Vandaag, na de val van het communistische regime en de opkomst van een generatie van jonge Poolse historici die niet door persoonlijke ervaring tijdens en na de oorlog belast waren, wordt het mogelijk de hele periode met een zekere wetenschappelijke afstandelijkheid te bekijken. Traditioneel waren de niet-Joodse en Joodse Polen ook na bijna vijf eeuwen samenleven grotendeels als onbekenden naast elkaar blijven wonen. Voor veel Polen waren de Joden ofwel plutocraten (‘het Joodse goud’) die de arme boeren en landarbeiders uitbuitten, afstammelingen van de godmoordenaars of atheïstische communisten. Het klopt dat het percentage Joden in linkse partijen en organisaties zowel
| |
| |
tijdens als na de oorlog onevenredig groot was en dat er na de oorlog veel Joden met het regime hadden meegewerkt. Wanneer men daaraan toevoegt dat Poolse verklikkers vaak beloond werden met de buit van gedeporteerde en vermoorde Joden en dat velen van hen er niet op gerekend hadden dat de Joden ooit hun bezittingen zouden komen opeisen, begrijpt men enigszins wat er gebeurd is. Zo is het verklaarbaar dat de meeste ‘rechtvaardigen’ hun humanistische inzet voor de vervolgde Joden liever verzwegen, om niet verdacht te worden van sympathie voor het communisme of, nog erger, van immorele verrijking ten koste van de door hen geredde Joden. Dat ligt helemaal anders in de andere landen van bezet Europa, waar deze ‘rechtvaardigen’ terecht hun ereplaats in de naoorlogse geschiedenis hebben ingenomen en op de ‘Laan der Rechtvaardigen’ van het Yad Vashem-museum in Jeruzalem als moedige helpers in nood vereerd worden. Nochtans zijn het, naast de verzetslieden uit communistische en Pools-nationale hoek, uitgerekend deze Poolse rechtvaardigen die een brug kunnen slaan tussen de Polen en de Joden overal ter wereld.
Dit brengt ons terug bij de claims die al deze verschillende groepen rechtmatig op herdenkingsplaatsen als Auschwitz leggen: waarom zouden de communistische verzetsstrijders, ook na de val van het regime, niet vanwege hun inzet mogen herdacht worden? Wat is er op zich verkeerd aan, wanneer rooms-katholieken gaan bidden en de mis bij wonen bij de bunker van pater Kolbe? Waarom kan de regering daar niet alle gestorven Polen als slachtoffers van een barbaarse bezetting de eer geven die ze verdienen? En op welke basis kan men de Joden het recht ontzeggen, daar de allergrootste tragedie van hun volk te blijven gedenken?
In een goed werkende democratie geldt de regel van ‘de minderheid van één’. Er is geen enkele reden waarom de herdenking van één bepaalde groep zelfs bij benadering als een verwaarlozing of ontkenning van het lijden van andere groepen moet geïnterpreteerd worden, maar dat is helaas tot op heden de pijnlijke realiteit van de strijd rond de dodenkampen geweest. Het is de grote verdienste van Juifs et Polonais 1939-2008 om op wetenschappelijk strenge wijze het klimaat voor een dergelijke heilzame mentaliteitswijziging voor te bereiden. Zonder vaak bijzonder delicate feiten en taboes uit de weg te gaan, maar ook zonder enige toegeving aan de karikaturale vervormingen en vooroordelen over deze periode die nog steeds niet verdwenen zijn. Het tragische verleden is in Polen blijkbaar nog altijd niet verteerd, en studies als deze kunnen als geen andere tot deze verwerking bijdragen.
□ Ludo Abicht
Jean-Charles Szurek en Annette Wievorka (red.), Juifs et Polonais 1939-2008, Albin Michel, Parijs, 2009,527 blz.
|
|