| |
| |
| |
Ludo Abicht
Palestina: de dodelijke status quo
‘De vraag is niet wat een oplossing is, maar hoe te leven zonder een oplossing’, zei de Israëlische generaal Moshe Dayan ooit. Vanuit zijn perspectief heeft hij en Dov Weinglass en andere Israëlische leiders die gelijkaardige meningen vertolkt hebben natuurlijk gelijk, ook al staan deze verklaringen haaks op de officiële standpunten van hun regering. Elke ‘oplossing’ van het conflict, op de moreel verwerpelijke en internationaal niet verdedigbare deportatie van de Palestijnse bevolking na, leidt immers tot geografische en politieke toegevingen die ze zo veel en zo lang mogelijk willen vermijden.
Een eerste oplossing zou erin bestaan de hele regio (Israël, Gaza, Oost-Jeruzalem en de Westelijke Jordaanoever) om te vormen tot een post-zionistische, multiculturele en democratische staat voor alle burgers, met gelijke rechten en plichten voor Joden en niet-Joden. Deze samenleving, die voorlopig slechts door een handvol Israëlische academici als Ilan Pappé en Shlomo Sand voorgestaan wordt, zou volgens demografische voorspellingen binnen hooguit vijftien tot twintig jaar een niet-Joodse meerderheid kennen. Daarmee zou de droom van de zionistische pioniers verbrijzeld worden, omdat er dan vanzelfsprekend een einde kwam aan het Joodse karakter van de staat. Het zou ondenkbaar zijn een maatschappij in stand te houden waarin, zoals vandaag al met de minderheid gebeurt, de niet-Joden in de meerderheid als tweederangsburgers behandeld worden. Dat zou een echte apartheidsstaat in de hand werken die zelfs de trouwste verdedigers van Israël, de Verenigde Staten, niet kunnen tolereren.
Een dergelijke ontwikkeling is voor de overgrote meerderheid van de Joodse Israëli's vandaag onbespreekbaar en Israëlische politici die
| |
| |
dat zouden voorstellen plegen politieke zelfmoord. Op zich is er niets mis met een binationale staat en wellicht zou men op lange termijn, langs de omweg van een leefbare federatie of confederatie van Israël en een nog op te richten Palestijnse staat, al dan niet in samenwerking met bijvoorbeeld Jordanië, tot een hechtere eenheid kunnen evolueren. Maar dat is geen haalbaar objectief op korte of middellange termijn.
In Het nieuwe Midden-Oosten (1993) had Shimon Peres reeds gepleit voor de oprichting van een economische unie naar het voorbeeld van de toenmalige European Economie Community (EEC), een samenwerkingsverband waarin de technische en wetenschappelijke troeven van Israël konden bijdragen tot de ontwikkeling van een welvarende regio. Dit boek ontstond in de euforische periode van de eerste grote doorbraak van het vredesproces vanwege de Oslo-akkoorden, toen velen in Israël en de Palestijnse gebieden geloofden dat dit het begin kon zijn van een vreedzame oplossing van het voor beide zijden ondraaglijke conflict. De Oslo-akkoorden, waarin Peres zelf een cruciale rol speelde, hebben echter niet tot de verhoopte resultaten geleid. Intussen zijn er zoveel nieuwe obstakels op de weg naar de vrede gekomen, dat er vooralsnog weinig van zijn voorstel overblijft.
De politieke maar vooral religieuze tegenstanders van het vredesproces, die in 1993 nog een luidruchtige maar politiek zwakke minderheid vormden, zijn in beide landen aan de macht gekomen: Harnas bij de Palestijnen en rechtse tot uiterst rechtse krachten in Israël. Vanzelfsprekend geven beide partijen elkaar de schuld voor deze mislukking, maar een analyse van de inhoud van de Oslo-akkoorden toont aan dat het vredesproces tot falen gedoemd was. De aanpak van de reële problemen (de rechten van de Palestijnse vluchtelingen, de vastlegging van de grenzen, de uitbreiding van de nederzettingen en het statuut van Jeruzalem) werd namelijk telkens opnieuw uitgesteld, tot er geen sprake meer was van enige vooruitgang en de extremisten voluit misbruik konden maken van de toenemende ontgoocheling. Mocht er destijds al een vaag perspectief geweest zijn op het uiteindelijke tot stand komen van een binationale, pluralistische en democratische Israëlisch-Palestijnse staat in welke vorm ook, nu lijkt zo'n project geschrapt van de agenda.
Hoewel, en hier komen we bij een tweede oplossing: de huidige situatie lijkt geografisch en economisch onmiskenbaar in de richting van een onverdeeld gebied tussen de Middellandse Zee en de Jordaan te evolueren. Dit zou kunnen voeren tot de oprichting van ‘twee staten voor twee volkeren’. Deze variant wordt verdedigd door de Verenigde Naties, de Verenigde Staten, de Europese Unie en Rusland, de leden van het zogeheten kwartet, en veronderstelt uiteraard het bestaan van twee soevereine, economisch leefbare entiteiten die als gelijkwaardige partners naast en met elkaar kunnen bestaan.
| |
| |
Ik kom nu terug op de reële problemen, de vier knelpunten die weliswaar in de Oslo-akkoorden vermeld stonden, maar waarvoor tot nog toe geen enkele wederzijds aanvaardbare oplossing gevonden is: grenzen, vluchtelingen, nederzettingen, Jeruzalem. Omdat ze mijns inziens stuk voor stuk én als onverbreekbaar geheel tot de kern van de problematiek behoren moet ik er iets dieper op ingaan.
| |
Grenzen
Als resultaat van de Israëlische overwinning in de ‘Onafhankelijkheidsoorlog’ van 1948-1949 werd de zogeheten groene lijn de internationaal erkende grens van de nieuwe staat. Dat betekende ook dat de gebieden die het Israëlische leger in de Zesdaagse Oorlog van juni 1967 veroverde, te weten de Gazastrook, de Westelijke Jordaanoever, de Golanvlakten en de Sinaïwoestijn, volgens het internationaal recht als bezette gebieden golden.
Met het vredesverdrag tussen Israël en Egypte in 1979 werd de Sinaïwoestijn opnieuw aan Egypte toegewezen, maar de andere gebieden bleven onder Israëlisch beheer. Dat geldt trouwens ook voor de Gazastrook, waaruit premier Ariël Sharon in 2005 de ongeveer 9000 kolonisten heeft doen vertrekken. Daarna werd het gebied hermetisch van de buitenwereld afgesloten en aan allerlei embargo's en boycotacties onderworpen.
Indien er in de toekomst een Palestijnse staat wordt gesticht, is een bindende overeenkomst over de grenzen uiteraard een eerste voorwaarde. Een staat zonder aaneensluitend gebied (de verbinding tussen Gaza en de Westoever), zonder toegang tot het eigen luchtruim (het vliegveld van Gaza), zonder toegang tot de Middellandse Zee vanuit de haven van Gaza en de kust en zonder vrije doorgang naar de buurlanden (Jordanië en Syrië) kan onmogelijk als soevereine entiteit functioneren. Een dergelijke staat wordt één grote verkavelde enclave binnen het Israëlische grondgebied - afhankelijk van de goede of kwade wil van een vreemde mogendheid die over alle militaire en technische middelen beschikt om haar wil op te leggen.
| |
Nederzettingen
Volgens het internationaal recht zijn niet alleen de ‘wilde’, dat wil zeggen niet expliciet door de Israëlische regering toegelaten nederzettingen, maar alle Joodse nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever illegaal. Als gevolg van het steeds dichter wordende netwerk van wegen die voor Palestijnen niet toegankelijk zijn, van de meer dan zeshonderd militaire controleposten (checkpoints) over het hele gebied, van het tracé
| |
| |
van de Muur (‘het veiligheidshek’), maar ook door het toenemend aantal Israëlische kolonisten die steeds meer van het schaarse water toebedeeld krijgen, hebben de Palestijnen geen enkele kans zelfs maar een begin te maken met de opbouw van een normale samenleving. Niet wat de interne mobiliteit betreft, ook niet voor de export van hun landbouwproducten en in bepaalde gevallen zelfs niet voor het irrigeren en bewerken van hun grond.
Door het loutere bestaan van de nederzettingen en het agressieve gedrag van hun bewoners, dat meestal oogluikend door de Israëlische regering wordt toegelaten, worden de meeste Palestijnen gedwongen feitelijk in enclaves te leven, waar ze zich bovendien niet kunnen beschermen tegen frequente invallen door de Israëlische strijdkrachten of provocatieve en vandalistische raids door kolonisten. De veiligheid van deze illegaal aanwezige kolonisten wordt gewaarborgd door het Israëlische leger, waardoor het vermoeden ontstaat dat hun aanwezigheid als excuus dient om de militaire bezetting voort te zetten en te versterken, naarmate de Palestijnen overgaan tot al dan niet gewapend verzet.
Reeds vóór de terroristische aanval op de Twin Towers in Manhattan maakte Israël principieel en propagandistisch geen onderscheid tussen legitiem verzet tegen een bezetting en terrorisme. In het internationale klimaat daarna (de ‘war on terror’) werd het legale en legitieme debat daarover schier onmogelijk, want wie zelfs een vraag daarover durfde stellen werd meteen verdacht van sympathie voor de terroristen. Zolang echter de bezetting blijft duren en de nederzettingen zich ondanks alle verklaringen van het tegendeel zichtbaar blijven uitbreiden zullen verzetsdaden en represailles elkaar in een dodelijke spiraal blijven opvol-gen en zijn alle gesprekken over een duurzame vrede niet meer dan afleidingsmanoeuvres of in het beste geval illusoir.
De herhaalde voorstellen van de Palestijnse leiders om een vergelijkbaar statuut te verlenen aan de Palestijnen binnen Israël (die nu al meer dan twintig procent van de totale bevolking uitmaken) en aan de Joodse kolonisten (die in een toekomstig Palestina willen blijven wonen) zijn wellicht moreel aantrekkelijk, maar in de praktijk onrealistisch en daarom jammer genoeg vooralsnog irrelevant. Wel dient men ook hier een onderscheid te maken tussen de harde kern van ultrazionistische en vooral ultraorthodoxe kolonisten als de leden van Goesj Emonim (Het Blok der Gelovigen) in Hebron, die daar wonen met de uitdrukkelijke bedoeling geen vierkante centimeter van het Joodse Heilige Land (Eretz Israël) aan de Arabische goyim af te staan, en de grotere meerderheid van Joodse Israëli's die in de nederzettingen ruime en door de overheid gesubsidieerde woningen kunnen betrekken en die bovendien via een netwerk van goed bewaakte nieuwe wegen op minder dan één uur naar hun kantoor in Israël kunnen rijden. Maar ook deze niet of minder ideologisch gemoti- | |
| |
veerde meerderheid moet door het leger beschermd worden en wordt daarom door de Palestijnen in de dorpen beneden over één kam geschoren met de fanatici uit bijvoorbeeld Kyriat Arba bij Hebron.
Indien het ooit tot een authentiek vredesverdrag tussen Israël en de Palestijnen komt zullen de nederzettingen een belangrijke plaats in de onderhandelingen innemen. Moeten die tienduizenden huizen en gebouwen dan systematisch onleefbaar gemaakt of afgebroken worden, zoals bij de gedwongen uittocht van de kolonisten uit de Gazastrook gebeurd is? Kan men een formule bedenken waarbij deze woningen na de terugtrekking uit de bezette gebieden door de Palestijnen in gebruik worden genomen of dienen voor de opvang van de afstammelingen van vluchtelingen die na meer dan zestig jaar nog in kampen moeten verblijven? Zou het mogelijk zijn dat een gedeelte van de kolonisten ervoor kiest in de nieuwe Palestijnse staat verder te leven en mee te werken aan het hoognodige proces van ‘waarheid en verzoening’ dat, net als in Zuid-Afrika met de commissies voor Truth and Reconciliation, wellicht een eerste belangrijke stap zou kunnen worden in een moeizaam proces van heling?
Wie denkt dat dit een naïeve dagdroom is vergist zich. Tijdens de onderhandelingen in Taba in januari 2001 hebben officiële vertegenwoordigers van de Israëlische regering-Barak en van de Palestijnse Autoriteit dergelijke morele vragen, onder meer over de verdrijving van de Palestijnse bevolking in 1947-48, op de agenda gezet en daardoor een volkomen ander klimaat geschapen. Toen Ariël Sharon een maand later tot premier verkozen werd zijn de verslagen van deze onderhandelingen van tafel gegaan, maar zowel deze besprekingen in Gaza als het daarop gebaseerde gezamenlijk Israëlisch-Palestijnse document van Genève (2003) tonen aan dat een kwalitatief belangrijke minderheid aan beide zijden zich bewust is van het belang van een dergelijke bezinning voor de verankering van de vrede na meer dan een eeuw van wantrouwen, haat en geweld.
Intussen wordt er echter vlijtig voortgebouwd in Oost-Jeruzalem en op de Westelijke Jordaanoever en torenen er steeds meer witte rijen met nieuwe huizen boven op de heuvels de Palestijnse dorpen in de valleien. Niemand die de statistieken kent - men telt nu al meer dan een half miljoen kolonisten in beide gebieden samen - en/of ter plaatse geweest is, kan ontkennen dat dit één van de moeilijkste dossiers van een toekomstig onderhandelingsproces zal worden. Het zou van een gebrek aan respect voor hun intelligentie getuigen, te denken dat de Israëlische leiders zich daar niet ten volle van bewust zouden zijn. Dat is ook de reden waarom er geen enkele vooruitgang in de besprekingen kan zitten, zelfs niet met de volgzaamste van de Palestijnse leiders, zolang de bouw van nieuwe huizen en wijken onverminderd verder wordt gezet.
| |
| |
| |
Vluchtelingen
Zowel zionistische historici als Benny Morris (The Birth of the Palestinian Refugee Problem Revisited, 2004), de vader van de zogeheten nieuwe historici, als antizionisten zoals Ilan Pappé (De etnische zuivering van Palestina, 2008) zijn het erover eens dat de overgrote meerderheid van de Palestijnse bevolking tussen december 1947 en het voorjaar van 1948 hun huizen, velden en boomgaarden niet vrijwillig of op aanraden van ‘Arabische radio-oproepen’ verlaten hebben. Ze werden wel degelijk gewapenderhand verdreven of zijn uit angst voor het geweld van de Israëlische troepen gevlucht. Indien, zoals bepaalde intellectueel oneerlijke zionisten beweren, die mensen in feite ‘tegen de wil’ van de Israëlische leiders gevlucht zijn, hoe kan men dan verklaren waarom ze door de ‘Wet op de Terugkeer’ van 1950 juist niet mochten terugkeren, en dat nu reeds drie generaties lang?
De term ‘terugkeer’ is een staaltje newspeak. Het gaat hier om het recht van mensen die wellicht (en wellicht ook niet, zie het meesterlijke boek van Shlomo Sand, Comment le peuple juiffut inventé, 2008) afstammelingen zijn van Joden die in de tweede eeuw door de Romeinen uit Palestina zouden verdreven zijn, terwijl uitgerekend mensen die een paar maanden geleden uit hun dorpen en wijken verjaagd werden duidelijk niet van dit recht op terugkeer konden genieten. Ik denk dat het nog weinig zin heeft aan de gedetailleerde analysen van deze historici uit de verschillende kampen te twijfelen.
Men kan hooguit ernstig en geargumenteerd van mening verschillen over het al dan niet voorbedachte karakter van deze operatie. Voor Pappé en zijn medestanders ging het hier om de uitvoering van het plan Dalet dat bedoeld was om zoveel mogelijk Palestijnen (‘Arabieren’) uit de door de Verenigde Naties aan de zionisten toegewezen gebieden te verwijderen en ervoor te zorgen dat daar een Joodse meerderheid zou gevestigd worden. Voor Morris en anderen hebben de zionistische leiders weliswaar gebruikgemaakt van de gelegenheid en er inderdaad alles voor gedaan om die toestand te bestendigen, bijvoorbeeld door het opblazen van de lege Palestijnse dorpen of het leggen van landmijnen in de ruïnes, maar ze hebben volgens hen geen vastgelegd plan uitgevoerd.
Wat er ook van zij, voor de oorspronkelijke bewoners is het resultaat hetzelfde. Hun relatief rustige en bevredigende leven veranderde spoorslags. Juist omdat het zionistische project het karakter had van een Britse settler colony zoals in Rhodesië (Zimbabwe) en Zuid-Afrika, waarbij zoveel mogelijk Europeanen aangemoedigd werden zich in Afrika of Azië te vestigen, was een confrontatie over de bevolkingspercentages onvermijdelijk. Nadat zionistische propagandisten eerst tevergeefs geprobeerd
| |
| |
hadden het probleem als het ware weg te denken met slogans als ‘Een land zonder volk voor een volk zonder land!’, werd het duidelijk dat er iets aan de demografische samenstelling van Palestina/Israël moest gedaan worden, vóór men echt aan de opbouw van een soevereine Joodse staat kon beginnen.
In een latere pr-campagne heeft de Israëlische regering gepoogd de uittocht van de Palestijnen voor te stellen als een rechtvaardige compensatie voor de verdrijving van tienduizenden Joden uit Arabische landen, de zogeheten dubbele transfer. Maar ten eerste was deze eveneens misdadige uitdrijving van de Joden door de Arabische regeringen het rechtstreekse gevolg van de gebeurtenissen in Palestina en ten tweede had de jonge staat deze immigranten dringend nodig om te overleven. Deze operatie kon trouwens niet zonder moeilijkheden en misverstanden uitgevoerd worden, zoals nog steeds blijkt uit de kloof tussen de Asjkenazim van moderne zionistische immigranten uit Oost-Europa, en de meestal minder ontwikkelde en armere Mizrahim uit de Arabische wereld die lange tijd als de underdogs van de Joods-Israëlische samenleving behandeld werden.
De Palestijnse vluchtelingen van 1947-48 en daarna van 1967 werden opgevangen in kampen en kwamen onder de verantwoordelijkheid van de UNWRA, United Nations Relief and Works Agency, dat speciaal opgericht was voor de honderdduizenden Palestijnse vluchtelingen. Reeds op 11 december 1948 vaardigde de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties resolutie 194 uit die aan alle vluchtelingen het recht op terugkeer naar hun huizen en velden geeft. Deze resolutie is ook vandaag nog geldig, maar de situatie ter plekke is drastisch veranderd. De tentenkampen van de Palestijnen werden langzamerhand vervangen door sloppenwijken in snelbouwsteen, terwijl de Joodse bevolking van Israël van 500.000 in 1947 intussen uitgegroeid is tot ongeveer zes miljoen.
Men schat het aantal vluchtelingen en hun nakomelingen op ongeveer 4,5 miljoen. Dat betekent dat een massale terugkeer van alle vluchtelingen in de praktijk niet alleen het demografische overwicht van de Joodse Israëli's in gevaar zou brengen, maar dat het ook materieel bijzonder moeilijk zou zijn een dergelijke bevolkingsaangroei op te vangen en te integreren. Gevolg is dat Palestijnse en Israëlische onderhandelaars sinds de besprekingen in Taba in 2001 en in latere documenten voorgesteld hebben eerder van een financiële compensatie te spreken dan van een letterlijke terugkeer. Dit stuit vanzelfsprekend op verzet bij de meerderheid van die vluchtelingen, die nog altijd een foto en een sleutel van hun vroegere huis aan de muur van hun kamer in het kamp hebben hangen en zich door de eigen Palestijnse Autoriteit verwaarloosd en verraden voelen.
| |
| |
Het is geen wonder dat extremistische en terroristische organisaties vooral onder jongeren in de kampen nieuwe kandidaten kunnen rekruteren. Zolang er geen billijke oplossing voor het existentieel heel reële probleem van deze vluchtelingen gevonden wordt, zullen het geweld en het tegengeweld blijven aanhouden en kan er geen sprake zijn van een haalbare vrede. Enerzijds botsen alle Palestijnen op de categorieke Israëlische weigering resolutie 194 uit te voeren, anderzijds stoten Palestijnen die de onmogelijkheid van een massale terugkeer hebben ingezien en dus voor een alternatieve oplossing pleiten, op de begrijpelijke weigering van de vluchtelingen dit internationaal erkende recht op te geven.
De discussie over dit conflict tussen een moreel legitiem mensenrecht en de politieke realiteit verscheurt ook het kamp van de verdedigers van de Palestijnse zaak: hebben wij het recht deze mensen aan te raden hun rechtmatige eis op terugkeer op te geven, of moeten we hen daarin juist onvoorwaardelijk steunen? Een radicaal advocaat van de Palestijnse zaak als Noam Chomsky heeft zich alvast voor een compensatieregeling uitgesproken, omdat hij ervan overtuigd is dat er anders nooit een menselijk min of meer aanvaardbare oplossing zal worden gevonden.
| |
Jeruzalem
Last but not least is er het probleem van het statuut van Jeruzalem. Voor de Israëlische regering is het duidelijk: Jeruzalem moet voor eeuwig de onverdeelde hoofdstad van de Joodse staat blijven. De Palestijnen van hun kant willen een gedeelde, niet-verdeelde stad, met West-Jeruzalem als hoofdstad van Israël en Oost-Jeruzalem als hoofdstad van de Palestijnse staat. Dat houdt in dat er een vrije doorgang is tussen Oost-Jeruzalem en de Westoever. Beide partijen zijn het erover eens dat de heilige plaatsen (de Tempelberg met de Al-Aqsamoskee en de Rotskoepel, de Klaagmuur, de Heilige Grafkerk) toegankelijk zouden blijven voor de gelovigen van de drie monothëïstische ‘godsdiensten van het Boek’.
Deze patstelling verklaart de haast die Israël maakt met de bouw van nieuwe Joodse wijken in en rond Oost-Jeruzalem en het gedoogbeleid ten opzichte van de annexatie van Palestijnse huizen door ultraorthodoxe groepen die op deze manier ook Oost-Jeruzalem willen ‘verjoodsen’. Het lijkt wel een race tegen de klok, want als er ooit, bijvoorbeeld onder internationale druk, aan een echte oplossing zal moeten gewerkt worden is het strategisch verstandig er nu al voor te zorgen dat de door de Palestijnen voorgestelde formule in feite onmogelijk wordt.
Wie enigszins de geschiedenis van Jeruzalem kent weet hoe gevoelig deze materie ligt voor joden, moslims en christenen en vooral hoe on- | |
| |
aanvaardbaar een totale verjoodsing van deze stad voor alle moslims ter wereld zal blijven. Technisch en militair kan Israël deze maatregelen op relatief korte termijn uitvoeren, maar de vraag is of dit op lange termijn de noodzakelijke symbiose tussen Israël en de Arabische en moslimwereld niet fataal zal belasten. Israël kan de islam en de moslims uit Jeruzalem verwijderen, maar het zal onmogelijk de symbolische plaats die Jeruzalem in de islam inneemt kunnen aantasten. Integendeel: hier wordt, vrees ik, om ideologische en annexionistische redenen met vuur gespeeld.
| |
Zonder een oplossing?
Wanneer de we verschillende vredesvoorstellen, van Camp David I in 1978 tot Annapolis in 2007, aan de vier besproken knelpunten toetsen merken we meteen dat er al die jaren weinig of geen vooruitgang geboekt werd. Dat zou betekenen dat het voorstel van Moshe Dayan om liefst niet naar een oplossing te zoeken, de realiteit beter omschrijft dan om het even welke vredestoespraak door een Israëlisch of Amerikaans politicus of diplomaat. Deze kortetermijnvisie is bevreemdend. Men zou veronderstellen dat de zionisten er alle belang bij hebben mee te werken aan de opbouw van een leefbare en (voor hen) veilige Palestijnse staat naast Israël. Daardoor kunnen ze het zo cruciale Joodse karakter van hun eigen staat moeiteloos in stand houden. Inmiddels lijkt het er eerder op dat ze tegelijkertijd de oprichting van een pluralistische binationale staat verwerpen en door de kolonisatie en andere maatregelen het opbouwen van een soevereine Palestijnse staat zo efficiënt mogelijk tegenwerken.
Dayans voorstel werd onlangs weer eens geciteerd in Een schreeuw om recht. De tragedie van het Palestijnse volk (2009) door Dries van Agt. Deze oud-premier is een christelijk geïnspireerd humanist en een politicus met grote ervaring in internationale betrekkingen. Als Nederlander heeft Van Agt het grootste gedeelte van zijn leven dezelfde, uit schuldbewustzijn ontstane, ‘kritiekloze aanhankelijkheid aan Israël’ verdedigd als de meerderheid van zijn landgenoten:
‘Nu willen we het destijdse falen compenseren met positieve daden jegens de staat Israël. Het hellevuur van de Holocaust vervult ons, terecht, met afgrijzen. We blijven er met stomheid door geslagen, zozeer dat we niet meer bij machte zijn de staat Israël aan te spreken op zijn wandaden. Israël is, naar het gevoelen van velen, onaanraakbaar. Wat Israël doet is welgedaan, dat is in ons land al decennialang een dominante gedachte. Ook ik heb mij heel lang, te lang, door die gedachte laten leiden.’
Als gevolg van direct contact met het Palestijnse volk werd Van Agt zich langzamerhand bewust van wat er in het Midden-Oosten op men- | |
| |
selijk vlak aan de gang was en nog steeds is en kan hij daar niet langer over zwijgen. Zijn boek bevat een evenwichtige, betrouwbare samenvatting van de belangrijkste historische feiten, beslissingen en vergissingen die tot de huidige impasse geleid hebben. Als politicus beperkt hij zich niet tot het aanklagen van een reeks mensonwaardige toestanden die op zich allemaal geverifieerd kunnen worden. Gewoonlijk worden die namelijk ‘weerlegd’ met even verifieerbare verwijzingen naar terreuraanslagen en andere misdaden door Palestijnse extremisten of eventueel geminimaliseerd door een vergelijking met het inderdaad onvoorstelbare leed van de Holocaust.
Van Agt legt daarom de nadruk op de talloze schendingen van het internationaal recht door de staat Israël en hoopt op deze manier de zaak van de Palestijnen beter te dienen. Hij bespreekt achtereenvolgens de kolonisatie van de bezette gebieden, de collectieve straffen, de ‘onzalige verbintenis’ tussen de Verenigde Staten en Israël, de recente oorlog in Gaza, het Joodse en Israëlische vredesactivisme, en de medeplichtigheid van private buitenlandse ondernemingen (ook Nederlandse).
Ten slotte beoordeelt hij de reële uitzichten op een vreedzame oplossing en sluit zich aan bij een rapport uit maart 2009 van het US/Middle East Project, opgesteld door tien prominente Amerikaanse politici. In dit rapport worden de vier voorwaarden opgesomd die moeten vervuld worden om het tweestatenmodel alsnog te doen slagen:
-Israël moet zich terugtrekken achter de grenzen van 4 juni 1967. De nederzettingen aan de grens die willen blijven bestaan kunnen aan het Israëlische grondgebied toegevoegd worden, zolang er elders gebied ter compensatie aan Palestina wordt toegevoegd.
-In Jeruzalem moet er plaats zijn voor twee hoofdsteden die rechtstreeks met hun achterland verbonden zijn.
-Er kan geen sprake zijn van een massale terugkeer van de vluchtelingen, wél van ruime compensaties.
-De Palestijnen moeten bereid zijn dit offer voor de vrede te brengen en Israël moet zijn verantwoordelijkheid voor de Nakba (catastrofe) van 1947-48 erkennen. Een VN-vredesmacht moet voor de beveiliging van de grenzen zorgen.
Verder zeggen deze politici dat men met de Harnas, dat de verkiezingen eerlijk gewonnen heeft, moet onderhandelen en dat men in geen geval de conflicten tussen de Palestijnen onderling mag aanwakkeren, omdat dit elke aanvaardbare oplossing verhindert.
In grote lijnen komt Van Agt tot dezelfde conclusies als het niet-officiële Israëlisch-Palestijnse vredesmanifest dat in december 2003 in Genève werd voorgesteld. Een schreeuw om recht is dan ook een aan- | |
| |
klacht tegen het moreel onaanvaardbare stilzwijgen van de westerse regeringen en een pleidooi voor de onverkorte toepassing van het internationaal recht en de principes van de mensenrechten ten voordele van alle bewoners van deze getraumatiseerde regio.
Inzichten uit dit artikel waren sterk verkort te vinden in een opiniestuk onder de titel ‘Stagnatie als verrottingsstrategie’, De Standaard, 13-3-2010.
|
|