ter of voor het vlak van de afbeelding bevindt. Wie is het dat weer ‘bij zijn positieven moet komen’: de schilder, de kijker, of de persoon die is afgebeeld?
In zijn mooie, kleine hommage aan de postbode van Van Gogh definieerde Pierre Michon grote schilderkunst als volgt: ‘Zo was hij dus een groot schilder; iemand dus wiens schilderijen door iedereen gezien moeten worden omdat ze op bizarre wijze, hoe ondoorzichtig ze ook lijken, de dingen duidelijker maken en makkelijker te begrijpen.’ Het enige wat sindsdien, sinds de tijd van Van Gogh, duidelijk is geworden, is dat we van kunst niet zomaar duidelijkheid mogen verwachten en dat ook het domein van de kunst zelf niet langer duidelijk af te bakenen valt.
‘Misschien kan dus toch niet iedereen schilderen?’ vroeg Robert Musil zich af in Het postume werk van een levende. ‘Het lijkt er wel op, de schilder kan het niet, niet in de zin althans die de picturaat daaraan geeft.’ De picturaat: de ‘na-schilderaar’, voor wie afbeeldingen vanzelfsprekend zijn, makkelijk en productief. In de zin van Musil, in de zin van de moderne traditie die breekt met en vertrekt vanaf Van Gogh, tonen schilderijen (en ook teksten) dat er niet staat wat er staat, dat de duidelijkheid van het beeld een fictieve, al te nadrukkelijke overduidelijkheid is die doorbroken en bevraagd moet worden. Dat is het enige begrip dat de kunst kan aanreiken. Hoezeer die traditie door de herhaalde en op hoge toon aangekondigde wedergeboorten van de schilderkunst in de twintigste eeuw ook een vervlakt mechanisme is geworden, een verkoop-argument dat geen zichtbare vragen oproept maar slechts blinde aanbidding van het beeld en van de nieuwe soort ‘picturaten’ - de traditie van de duidelijke onduidelijkheid van de schilderkunst blijft toch een menselijke noodzaak.
In the forest van Yoko Enoki is een voorbeeld daarvan. Het is het eerste schilderij in de reeks die zij voor Streven samenstelde en die Another moment als titel heeft. We zien twee silhouetten, onder en tussen bomen en groen, op een glooiende zandige ondergrond - in het woud, zoals de titel aangeeft. En dan houdt het aangeven op, en begint het onstilbare aanreiken - niet van informatie, maar van mogelijkheden. Waarschijnlijk gaat het om een man, die zich half afwendt van een vrouw - een vrouw die, misschien halfnaakt, half voorovergebogen naast hem staat. Met één gestrekte arm zoekt ze steun bij een laaghangende tak. Wat is het dat dit beeld doorstraalt? Een dreigende duisternis, een besef dat er iets vreselijks heeft plaatsgevonden, iets wat op een gewelddadige manier exemplarisch genoemd kan worden voor het raadsel dat ervoor zorgt dat mannen en vrouwen elkaar altijd weer blijven opzoeken? En toch is het evenzeer mogelijk dat er niets aan de hand is, dat de man en de vrouw banaal en op geen enkele manier onvergetelijk op zoek zijn naar een bloem, of naar een sleutelbos die uit een broekzak is gevallen.