Streven. Jaargang 76
(2009)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 817]
| |
Paul van der Grijp
| |
Het uitspreken der woordenAnaloog aan Roland Barthes’ onderscheid tussen écrivain en écrivant, waarbij het schrijven van de écrivain een onovergankelijk werkwoord is terwijl dit voor de écrivant altijd een object moet hebben (instrueren, getuigen, verklaren, enz.), kunnen we volgens Alberto Manguel een onderscheid maken tussen de lezer voor wie de handeling van het lezen | |
[pagina 818]
| |
zonder bijbedoelingen het lezen zelf rechtvaardigt en de lezer voor wie het lezen een middel is voor iets anders (kennis vergaren, bekritiseren, enz.)Ga naar eind[3]. Waarschijnlijk behoor ik zelf tot de eerste categorie lezers, ofschoon ik wel degelijk, samen met het verrichten van veldwerk, het doen van observaties en het afnemen van interviews en dergelijke, boeken lees om daar wijzer van te worden of die, indien nodig, bekritiseer om mijn vak verder vooruit te helpen. De paradox wil dat velen het materiële object van mijn vakgebied, de antropologie, plachten te definiëren in termen van ‘schriftloze culturen’. Tegenwoordig bestaan er echter vrijwel geen samenlevingen meer die niet met een of andere vorm van schrift worden geconfronteerd, evenmin als samenlevingen die niet in een of andere staatsvorm zijn geïntegreerd of met geld (monetaire economie) te maken hebben gekregen. Dit proces noemen we thans ‘globalisering’. Ik lees dus om het lezen en ik lees beroepshalve. Dit laatste omvat behalve artikelen en boeken voor eigen onderzoek ook werkstukken, tentamens, scripties en proefschriften van studenten alsmede manuscripten, subsidieaanvragen, onderzoeksprogramma's en - resultaten van collega's. Deze leesactiviteit is verre van vrijblijvend, aangezien het universitaire systeem wil dat wij daar steeds waarderende cijfers bij plaatsen, met directe consequenties voor de carrières van de betreffende studenten en collega's. Het lezen om het lezen overlapt het beroepsmatige lezen. Maar wat is lezen eigenlijk? Van Dale geeft als eerste betekenis: verzamelen. Al lezend verzamelen we inderdaad letters, woorden, zinnen en, bij uitbreiding, hele boeken. Dit is een cumulatieve bezigheid in de zin dat het lezen van elk nieuw boek voortbouwt op eerdere boeken die ik gelezen heb. In de handeling van het lezen, dat wil zeggen het begrijpen van letters, woorden en zinnen, zijn niet alleen mijn gezichtsvermogen en waarneming betrokken, maar ook gevolgtrekking, oordeelsvermogen, herkenning, kennis, ervaring en praktijk. Tegenwoordig glijden bij het lezen de ogen over de pagina's, terwijl de tong onbeweeglijk blijft. Het uitspreken van de woorden leidt immers van het denken af. In het verleden was hardop lezen de norm, terwijl het stillezen zich in het Westen voor het eerst in de negende eeuw voordeed en veel later de overhand kreeg. Voorheen had de lezer de plicht om leven te geven aan de ‘dode’ letters door deze hardop uit te spreken. Dit was ook de oorspronkelijke betekenis van de uitdrukking verba volant, scripta manent: de geschreven woorden (scripta) zijn dood, terwijl uitgesproken woorden (verba) vleugels hebben en kunnen vliegen. In de huidige interpretatie van dezelfde uitdrukking bedoelen we echter het omgekeerde: het geschreven woord blijft, terwijl het gesproken woord vervliegt - wie schrijft die blijft. | |
[pagina 819]
| |
Om tot leven te komen heeft een geschreven tekst een lezer nodig, waarbij de schrijver overbodig wordt en als het ware dood mag gaan. Binnen de grondtalen van de Bijbel, Aramees en Hebreeuws, waren de woorden voor de handeling van het lezen en die van het spreken nog dezelfde. De Bijbel diende hardop te worden gelezen, waarbij de lezer bovendien met het lichaam wiegde. Deze praktijk was en is ook onder moslims gangbaar: het heilige woord dient fysiek te worden meebeleefd. In het begin schreef men de woorden nog aaneen en bleef interpunctie achterwege. Om dit soort teksten goed te kunnen begrijpen, diende de lezer ze inderdaad uit te spreken. In de negende eeuw voerden kopiisten in de scriptoria interpunctie in om het stillezen te vereenvoudigen. Een eeuw later voorzagen zij de eerste letters van hoofdgedeelten van een tekst van een rode, dikwijls gedecoreerde hoofdletter. Door het stillezen kan ik een intieme relatie met de tekst ontwikkelen: niemand kan afluisteren wat ik lees. Voorts kan ik sneller lezen dan bij het uitspreken van de woorden mogelijk is. Aldus krijg ik de tijd om tijdens het lezen te dagdromen of na te denken over het geschrevene. Het begrip van het lezen wordt dikwijls uitgedrukt in metaforen. In de Joodse, christelijke en islamitische tradities vertegenwoordigen of, sterker, zijn heilige boeken het woord van God. Het lezen van zo'n heilig boek zou de lezer nader tot Hem brengen. Lezen kan men ook begrijpen via een gastronomische metafoor. Men proeft en eet letters, woorden, zinnen en zelfs hele boeken. Veel meer nog dan andere vormen van materiële cultuur waarmee we ons identificeren, zoals huizen, voertuigen, meubels en kleding, hebben boeken een symbolische waardeGa naar eind[4]. Boekenbezit onderstreept niet alleen sociale status, maar ook intellectuele rijkdom: het suggereert dat men kennis van de Ínhoud van die boeken heeft. Daarbij lijken dikke boeken - vaak ten onrechte - intellectueel gewicht te reflecteren. Ton Lemaire noemt nog een aspect, dat van vertroosting: Terwijl boeken [...] de vorming van het moderne individu hebben bevorderd, bieden ze tevens troost en tegenwicht tegen de mogelijke vereenzaming die er het gevolg van kan zijn’Ga naar eind[5]. Ik kan het begrip ‘lezen’ ook buiten de context van het schrift gebruiken. Zo zou ik tijdens een ontmoeting met iemand diens karakter kunnen lezen, waarbij ik de tekens in het gezicht, het gedrag en het vertoog probeer te ontcijferen. Ook zou ik avant-gardistische schilderkunst kunnen opvatten als een schrift waarin de schilder nieuwe tekens creëert. Voor de Eerste Wereldoorlog paste de kunsthandelaar Daniel-Henry Kahnweiler deze metafoor toe op kubistische schilderijen. Om deze naar hun esthetische waarde te schatten, diende men eerst de nieuwe kubistische tekens te leren lezenGa naar eind[6]. | |
[pagina 820]
| |
Een huis vol boeken en kunstEr zijn personen die het verzamelen van boeken heel letterlijk opvatten, zoals de Amerikaan Alfred Chester BeattyGa naar eind[7]. Beatty was in 1875 geboren in New York en had Schotse, Engelse en Ierse voorouders. Reeds als schooljongen verzamelde hij mineralen, die hij op markten en ook weleens bij een veiling kocht. Vanuit die belangstelling besloot hij een opleiding tot mijningenieur te volgen. Na enkele maanden als hulparbeider in een mijn te hebben gewerkt, verwierf hij de positie van mijnopzichter. Al vlug richtte hij een eigen mijnadviesbureau op. De boom in de goud-mijnindustrie van Colorado bracht zijn loopbaan in een stroomversnelling en toen hij in 1905 als miljonair uit Denver in New York terugkeerde, kon Beatty zijn beginverzameling geïllustreerde Europese manuscripten in de bibliotheek van zijn luxueuze huis in de Fifth Avenue onderbrengen. Evenals andere verzamelaars uit zijn tijd was hij gespitst op Engelse en Franse boeken met kleurenafbeeldingen van exotische kledij en dieren alsmede zogeheten wiegendrukken of incunabels, dat wil zeggen de eerste boeken van na de uitvinding van de (Europese) boekdrukkunst. Na het overlijden van zijn eerste vrouw verhuisde Beatty naar het internationale handelscentrum in Londen, waar hij zijn tweede vrouw huwde. Samen reisden ze naar Egypte, wat dusdanig beviel dat ze er vrijwel elk jaar tot het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog heen gingen. In Cairo, maar tevens onderweg in Parijs, Marseille, Port Said, Venetië, Rome en Napels namen Beatty en zijn vrouw Edith de gelegenheid te baat om er antiekzaken en handelaren te bezoeken. Ook een reis van een halfjaar door China en Japan stond in het teken van de aanschaf van boeken en oosterse kunst. Waren Beatty's eerste aankopen nogal amateuristisch, vanaf 1915 begon hij adviezen van specialisten in te winnen. Deze adviezen vonden hun neerslag in de aanschaf van een aantal vijftiende-eeuwse, Franse getijdenboeken. In de jaren twintig nam hij een bibliothecaris in dienst om zijn boekbezit te beheren. Voorts betaalde Beatty geleerden om speciaal voor hem op zoek te gaan naar manuscripten in Duitsland, Italië en Griekenland. Aldus kwam hij niet alleen vóór andere privé-verzamelaars manuscripten op het spoor, maar ook voordat het British Museum in Londen, de Bibliothèque Nationale in Parijs of andere grote instituties er lucht van hadden gekregen. De ontdekking en exploitatie van grote lagen kopererts in Noord-Rhodesië door Beatty's onderneming Selection Trust leverde hem nog meer kapitaal op, dat hij voor een deel in zijn verzameling stak. Ook zijn vrouw Edith kreeg de smaak te pakken. Zij richtte hun edwardiaanse Baroda House in Londen in acht-tiende-eeuwse Franse stijl in met Franse meubels en al en decoreerde het met haar verzameling van ruim honderd schilderijen van onder an- | |
[pagina 821]
| |
deren Degas, Renoir en Van Gogh. Ondanks de concurrentie werd Beatty in deze tijd een belangrijk sponsor van het British Museum. Op zijn beurt profiteerde hij van zijn relaties met de conservatoren door advies over acquisities voor zijn eigen verzameling in te winnen. Hij kon manuscripten op papyrus van het Nieuwe Testament van Paulus en Marcus bemachtigen en de vroegste kopieën van de Griekse vertaling van het Oude Testament. Deze stukken waren uniek en gaven zijn verzameling een dusdanige naam, dat het hem weinig moeite kostte vervolgens de meeste Egyptische papyri uit zijn collectie aan het British Museum te schenken. Ook zijn collectie oude islamitische geïllustreerde manuscripten verwierf wereldfaam. Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog liet Beatty veel topstukken uit zijn verzameling naar Amerika brengen. Zelf bleef hij in Engeland, maar na de oorlog raakte hij ontstemd over de politiek van de Labour-regering en in 1950, op vijfenzeventigjarige leeftijd, verhuisde hij naar Ierland. Behalve zijn verzameling bracht hij zijn bibliothecaris, boek-restaurateur, uitgever en bankdirecteur mee. Hij liet zijn Armeense, Slavische, Batakse, Tibetaanse, Mongoolse en Arabische teksten door internationaal erkende specialisten catalogiseren en andere geleerden konden over manuscripten uit zijn verzameling publiceren in zijn Chester Beatty Monographs-reeks. Ondertussen ging hij door met verzamelen, nu vooral Japanse prenten (kleurenhoutsnedes) uit de achttiende en negentiende eeuw, waarvan hij er meer dan 800 bijeenbracht. Bij zijn dood in 1968 liet hij een aanzienlijk fortuin aan zijn familie na en hij schonk zijn verzameling boeken en kunstwerken aan de Ierse staat. Deze bracht de verzameling onder in de Chester Beatty Library in de Clock Tower Building van Dublin Castle. In de verschillende verdiepingen van dit museum - geen publieksbibliotheek - is slechts 1% van de verzameling permanent geëxposeerd, maar de overige boeken en kunstwerken zijn overeenkomstig Beatty's wens beschikbaar voor wetenschappelijk onderzoek. Een biograaf verklaarde dat ‘it is not clear why Beatty collected’. Ook had deze ‘no grand plan when he was forming his collection, or, if he did, it has remained firmly hidden’Ga naar eind[8]. Wel bekend is dat Beatty uiterst wantrouwig stond tegenover moderne kunst, hetgeen doet vermoeden dat zijn verza-meldrift van oude boeken en andere kunst mede door nostalgie is gevoed. De wens tot publieke erkenning van zijn steil omhoog gemobiliseerde sociale status (van hulpmijnwerker tot miljonair) en de psychologische drijfveer van egovergroting zullen, veronderstel ik, ook tot zijn motieven hebben behoord. Naar de economische ratio (investeren via het verzamelen) kunnen we slechts gissen. Wel duidelijk is dat hij uit was op het verwerven van specialistische kennis binnen zijn verschillende verzamelgebieden en dat hij uitdrukkelijk bereid was deze kennis met anderen te delenGa naar eind[9]. Dit laatste gold overigens niet voor de strategi- | |
[pagina 822]
| |
sche kennis nodig bij de aanschaf van topstukken, wel voor het finale openstellen van het resultaat van zijn acquisities. Het is Beatty hoe dan ook gelukt datgene te realiseren waar menige verzamelaar van droomt: hij heeft een naar hem vernoemd museum gekregen waarin zijn volledige collectie bij elkaar is gebleven. | |
De grootste verzameling boeken ter wereldDe oudst bekende voorbeelden van het schrift, uit het vierde millennium voor het begin van onze jaartelling, bestaan uit twee pictografische kleitabletten die in 1984 in Tell Brak, Syrië, zijn gevonden. In het bovenste deel van de tabletten zit een deukje, dat volgens archeologen op een tien zou duiden, en in het midden een gestileerd dierfiguur: een geit op het ene tablet en een schaap op het andere. Wellicht valt er te lezen: ‘Hier waren tien geiten en hier waren tien schapen’. In het tweede millennium voor onze jaartelling veranderde het pictografische schrift in Meso-potamië in een spijkerschrift met wigvormige tekens die klanken weergaven en geen tekensGa naar eind[10]. De eerste ons bekende schrijver in de westerse geschiedenis was een vrouw: prinses Enheduanna, rond 2300 v. Chr. geboren als de dochter van Koning Sargon I van Akkad. Als hogepriesteres van de maangod Nanna schreef ze een reeks zangen ter ere van Inanna, de godin van liefde en oorlog. Ze signeerde haar kleitabletten met haar eigen naam, zoals indertijd kennelijk gebruikelijk was. Aldus kwam aan het begin van de literaire traditie de mogelijkheid om zich met de hoofdpersoon uit de geschreven tekst te identificeren of met de schrijver (of met beiden). Het publiekelijk voorlezen van deze kleitabletten zou bij voorkeur met een vrouwenstem dienen te geschieden. In de vijfde eeuw voor onze jaartelling ontstond in Athene een belangrijke handel in boeken. Voor Socrates vormden boeken weliswaar hulpmiddelen voor geheugen en kennis, maar echte geleerden dienden het in zijn ogen zonder te stellen. Alleen de dingen die men al weet, zo meende hij, kunnen via het lezen worden opgefrist, maar dode letters zouden nooit kennis voort kunnen brengen. Een van de eerste geleerden die een verzameling boeken voor eigen gebruik aanlegden was Aris-toteles. Philippus van Macedonië had hem in dienst genomen als privé-onderwijzer voor zijn zoon Alexander. Aristoteles bracht de latere wereldveroveraar een grote liefde voor boeken bij, die onder meer tot uitdrukking kwam in de bibliotheek van de door Alexander in 331 v. Chr. gestichte stad Alexandrië. Waren boeken voor Aristoteles een geheugensteun van de geleerde, Alexander wilde via de gigantische bibliotheek het geheugen van de wereld verzamelen. Ook de privé-collectie van Aristoteles zou in deze bibliotheek belanden. Voorts werden alle boeken op de schepen die Alexandrië aandeden in de biblio- | |
[pagina 823]
| |
theek gekopieerd. We weten dat deze bibliotheek, de Hal der Muzen, de grootste en meest veelzijdige collectie boeken uit de oudheid moet hebben omvat, maar niet waar die precies heeft gestaan, noch hoeveel boekenrollen er waren - schattingen gaan in de richting van een half miljoen. De eerste Romeinse bibliotheken bestonden voor een belangrijk deel uit (geplunderde) Griekse boeken. In de vroege Middeleeuwen dachten geleerden dat zij door het lezen kennisnamen van een veelheid van stemmen die uiteindelijk tot één logos te reduceren viel: de stem van God. Voor de hunanistische geleerden in de late Middeleeuwen daarentegen leverde het lezen verschillende interpretaties op, die elkaar niet tegenspraken maar wederzijds beïnvloedden. In 1517 spijkerde de monnik Maarten Luther een tekst op de deur van een kerk in Wittenberg waarin hij gangbare praktijken en misstanden binnen de katholieke kerk in het openbaar bekritiseerde. Hij baseerde zijn kritiek op een persoonlijke interpretatie van de Bijbel die in strijd was met de toen dominante stelling van de theoloog Silvester Prierias in Rome. Deze theoloog meende dat de interpretatie van de Bijbel voorbehouden was aan het gezag en de macht van de paus en verder een mysterie moest blijven. Luther daarentegen vond dat ieder individu de Bijbel moest kunnen lezen en zonder getuigen of tussenpersonen interpreteren. Voorheen was Latijn in het grootste deel van Europa de taal van de bureaucratie, de kerk en geleerdheid, en dat zou nog tot in de late zeventiende eeuw zo blijven. In 1522 publiceerde Maarten Luther zijn vertaling van de Bijbel in het Duits, vijf jaar later gevolgd door William Tyndale in het Engels - maar gepubliceerd in Worms, omdat Tyndale in Engeland vanwege zijn ketterse ideeën met de dood werd bedreigdGa naar eind[11]. | |
Lezen tussen de lakensWe kunnen boeken niet alleen op hun inhoud, maar ook op hun vorm beoordelen, een dimensie die bepaald niet aan de aandacht van verzamelaars zoals Beatty is ontsnapt. In de eerste plaats springen het formaat en het omslag in het oog. Deze zijn doorgaans afgestemd op het gebruik van het boek. De rechthoekige, Mesopotamische kleitabletten, meestal ongeveer zeven centimeter breed, waren bedoeld voor een beperkte mededeling en om in de hand te worden vastgehouden. Een boek bestond uit een aantal tabletten die men in een leren zak of andere container bewaarde. Uit deze tijd zijn echter ook teksten van beduidend groter formaat bekend, zoals het Midden-Assyrische wetboek uit de twaalfde eeuw voor onze jaartelling, gevonden in Ashur. Met een oppervlak van zes vierkante meter en aan beide zijden in kolommen beschreven wilde deze reusachtige wetstekst duidelijk als standaardwerk het volk impo- | |
[pagina 824]
| |
neren. Het formaat benadrukte dus de gezagswaarde van de tekst. Kleitabletten en de later geïntroduceerde papyrusrollen, vervaardigd van gespleten riet, kon men weliswaar gemakkelijk vervoeren, maar niet eenvoudig stapelenGa naar eind[12]. Er zijn wel pogingen bekend om papyrus te stapelen en in te binden, maar dit materiaal bleek daar toch te breekbaar voor. In stukken snijden, vouwen, stapelen en inbinden was wel mogelijk met twee andere materialen: perkament en velijn (vellum), beide gemaakt van dierenhuid maar volgens uiteenlopende procedés. Van de vierde tot en met de twaalfde eeuw (de introductie van papier in Italië, veel eerder in China uitgevonden) kon het perkament in Europa de papyrus verdringen omdat het steviger, zachter en goedkoper was. Voor het praktische vervoer en het snel kunnen opzoeken van passages elders in het boek stapelde men de perkamenten bladen en bond men die in een codex. Voorts voorzag men de bladen aan vier zijden van een marge waarin men commentaren kon toevoegen, wat op een boekrol minder voor de hand lag. Een ander voordeel betrof de omvang van de tekst, die op boekrollen beperkt bleef, maar die men bij bijeengebonden perkamenten bladen tot op grote hoogte uit kon breiden. Reeds voor het midden van de vijftiende eeuw, toen Johannes Gutenberg in Mainz de boekdrukkunst uitvond, placht men illustraties met houtblokken op hele bladzijden te drukken. Gutenberg ontwikkelde het revolutionaire idee om de letters van het alfabet als losse letters te snijden, die hij kon hergebruiken. Tussen 1450 en 1455 produceerde hij met dit soort letters een bijbel met 42 regels per pagina. Gutenberg ontwikkelde inkt op oliebasis, metalen prisma's om de letters af te drukken en een drukpers analoog aan die voor het maken van wijn en het binden van boekenGa naar eind[13]. De oplagen liepen in die eeuw op tot tussen de 250 en 1000 exemplaren. Niet alleen leerden beduidend meer mensen lezen, er kwamen er ook steeds meer die konden schrijven. De boekdrukkunst zou de algemene appreciatie voor het schoonschrift, de kalligrafie, overigens niet verdringen, maar in eerste instantie zelfs versterken, zoals de explosie van studies over handschriften in de zestiende eeuw liet zienGa naar eind[14]. Tegenwoordig echter heeft het oprukkende gebruik van de tekstverwerker de toch al tanende aandacht voor de esthetiek van het persoonlijke handschrift helaas verder de kop ingedrukt. Op linnen omslagen, die in de negentiende eeuw de leren omslagen vervingen, kon men behalve de auteursnaam en de titel ook langere teksten drukken. Voorts waren deze boeken makkelijker te vervoeren en bijvoorbeeld onderweg op reis of in bed te lezen. Al in de veertiende eeuw was de opkomende bourgeoisie de levenswijze van de adel gaan imiteren en ging ook zij slaapkamers, privédomeinen bij uitstek, van decoraties en boeken voorzien. Voor mij persoonlijk, nu ik al enige tijd de studentenkamer ben ontgroeid, hoeft de bibliotheek niet in de slaap- | |
[pagina 825]
| |
kamer te staan. Wel is er nog steeds het stapeltje te lezen boeken naast mijn bed. Maar een woning zonder boeken verkeert in mijn ogen in nooddruftige staat. De toenemende handzaamheid van het boek vond zijn apotheose in het pocketboek met kartonnen of papieren kaft (paperback), reeds in het midden van de negentiende eeuw massaal en goedkoop op de markt gebracht. Lezen veronderstelt lijfelijk comfort op een gemakkelijke stoel of uitgestrekt op bed, en een hoge mate van privacy en individualisme: ik trek me terug met mijn boek en niemand mag mij daarbij storen. Tussen de lakens kan lezen ook iets zinnelijks hebben door de connotatie van de overtreding van een sociaal verbod. | |
Zelf lezen of voorgelezen wordenLeren lezen is een initiatierite waarbij kinderen via boeken toegang krijgen tot het geheugen van hun samenleving. Bij lezing van elk nieuw boek wordt dat verder opgefrist en uitgebreid. In de late Middeleeuwen en vroege Renaissance was het leren lezen en schrijven buiten de kerk om voorbehouden aan de aristocratie en later eveneens aan de burgerij. En ook al kon men lezen, dan nog was het bezit van - indertijd per definitie dure - boeken een elitaire aangelegenheid. Mensen kwamen bijeen, vaak rondom de dis, om zich gezamenlijk te laten voorlezen. De praktijk van het voorlezen duurt tot op de dag van vandaag voort, nu toegespitst op kinderen die zich door hun ouders of andere volwassenen in bed voor het slapengaan laten voorlezen. Als ik zelf een boek lees, kan ik het tempo, de toon en de intonatie bepalen, terwijl ik bij het voorgelezen worden afhankelijk ben van de voorlezer, die bovendien tijdelijk in een bevoorrechte positie verkeert. Voorlezers moeten zich echter wel aan zekere regels houden en bijvoorbeeld geen zinnen of bladzijden overslaan of terugkeren naar voorafgaande passages. Zo benadrukt het voorlezen en beluisteren van een voorgelezen tekst de identiteit van die tekst als respectabele eenheid in tijd en ruimte. Lezers hebben schrijvers nodig en schrijvers brengen lezers voort. Schrijvers die uit eigen werk voorlezen, hopen uiteraard dat hun toehoorders het boek vervolgens zelf ter hand nemen en liefst ook hun voorafgaande en toekomstige werk. Het voorlezen uit eigen werk is een vorm van toneel, waarbij men bij voorkeur het hele lichaam gebruikt. Als toeschouwer ben ik vooral luisteraar. Ik krijg het gevoel dichter bij de bedoeling van de tekst te komen doordat ik de gesproken toon identificeer met de oorspronkelijk bedoelde toon bij het schrijven van de zinnen. Als toeschouwer kan ik ook het gevoel krijgen deel te gaan uitmaken van het creatieve proces, van onvergetelijke gebeurtenissen en geniale gedachtes die zich voor mijn ogen - en oren - voordoen. Maar het beluisteren van voorlezende schrijvers houdt tevens een beperking in: | |
[pagina 826]
| |
ik leer op hun gezag op welke wijze ik hun boeken moet interpreteren, wat andere interpretaties uitsluit. Schrijvers van hun kant kunnen behoefte hebben aan reacties van hun gehoor om zich bewust te worden van zwakkere passages in hun tekst en die vervolgens te verbeteren. In dat verband beleef ik zelf het geven van colleges over werk in uitvoering als een inspirerende bezigheid, terwijl ik doceren op basis van gepubliceerde eigen boeken, meestal uit tijdgebrek, ervaar als een zwaktebod. Ik steek er immers weinig nieuws van op en studenten zouden het kunnen nalezen. Het is trouwens maar goed ook dat ik mijn colleges niet echt gewoon voorlees, want dat zou de beste manier zijn om mijn studenten in slaap te doen vallen. |
|