| |
| |
| |
Boeken
Filosofie
De worsteling met de moderniteit
Tegen de algemeen aanvaarde opvatting in dat men hoort te filosoferen sine ira et studio, beweerde de Duitse filosoof Ernst Bloch dat het meer dan ooit nodig was kritisch over mens en wereld na te denken cum ira et studio. De psycholoog en vroegere bedrijfsleider Jaak Peeters, die eerder zinvolle essays publiceerde over bijvoorbeeld de problematiek van de integratie (Waarde landgenoten, 1997) en de broosheid van het menselijk bestaan (De gekwetste mens, 2006), valt met het boek De worsteling met de moderniteit duidelijk in de tweede categorie. Het studium staat hier zowel voor toewijding als grondig onderzoek, en de ira voor woede en verontwaardiging, wat overduidelijk wordt in zijn polemiek tegen bepaalde hedendaagse adepten van het zogeheten politiek correcte denken.
In dit boek staan drie kernthema's centraal: een psychologische herinterpretatie van de ontwikkeling van de moderniteit, in het bijzonder de historische Verlichting en de postmoderne erfenis daarvan, een manifest voor een voortzetting van die Verlichting als ‘esthetische levensbeschouwing’ en een scherpe beoordeling van de huichelarij van een bepaald segment van de ‘linkse intelligentsia’.
Peeters situeert de aanzet tot de moderniteit in het toenemende conflict tussen geloof en rede vanaf de dertiende eeuw. Tijdens de ‘eerste Verlichting’ van de zeventiende en achttiende eeuw culmineert deze strijd in een overwinning van een seculier mensbeeld dat de universele emancipatie van de mens beoogde. Anders dan bijvoorbeeld Jonathan Israel maakt | |
| |
Peeters geen wezenlijk onderscheid tussen gematigde en radicale Verlichtingsdenkers, maar legt hij, als psycholoog, vooral de nadruk op de groeiende emotionele onzekerheid die volgens hem het onvermijdelijke gevolg van deze breuk met het gesloten mens- en wereldbeeld van de Middeleeuwen was. Terwijl de strijd over theologische en filosofische problemen lange tijd beperkt bleef tot de elitaire wereld van de adellijke en burgerlijke leden van de zogenaamde ‘republiek der letteren’, leefde de overgrote meerderheid van de bevolking binnen het traditionele religieuze en maatschappelijke paradigma. Dat veranderde tijdens de ‘tweede Verlichting’, de periode van de Franse Revolutie, toen de ideeën van de Verlichting niet alleen politiek vertaald en toegepast werden maar tot steeds bredere kringen van de bevolking begonnen door te dringen. De politieke leiders en hun filosofische raadgevers kregen nu ook de kans (in feite beschouwden ze het als hun plicht) de bevolking door een uitbreiding van het onderwijs en zo nodig ook via allerlei van bovenaf opgelegde institutionele maatregels tot mondige burgers te emanciperen. De godin van de Rede verving de traditionele God van het christendom. Maar ‘de mens’ die geëmancipeerd diende te worden, was vooral een abstractie, een ‘lege mens’. Dat had zijn gevolgen: ‘Er zit dus een keerzijde aan het verhaal van de ‘emancipatie’. De massa's delen in de lusten maar dragen ook de lasten - en vermoedelijk zelfs een buitensporig groot deel ervan. En de grootste last - die van de zelftwijfel - de emotionele onrust en de existentiële onzekerheid: daar hebben de ‘gewone lieden’ nu ook volop hun deel van.’
Terwijl de negentiende eeuw nog voluit kon teren op de indrukwekkende vooruitgang van wetenschap, technologie en democratie, eindigt ze in een bang voorgevoel van een nakende catastrofe. Behalve een vreselijke ramp voor de miljoenen slachtoffers en hun nabestaanden was de Eerste Wereldoorlog daarom een schok die het vooruitgangsgeloof en de verwachtingen van de Verlichting fundamenteel ter discussie stelde. Peeters verklaart het succes van het Sovjet-communisme en het nationaalsocialisme als reacties op deze diepmenselijke ontgoocheling, als mislukte pogingen om de door de Verlichting beloofde nieuwe wereld (en nieuwe orde) met geweld tot stand te brengen. De ervaringen van de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust leidden zowel tot een existentialistisch levensgevoel als tot een verhoogde vorm van materialisme. De activisten van mei ‘68 droegen de erfenis van hun ouders met zich mee, ook al meenden ze op allerlei vlakken totaal met de vorige generatie te hebben gebroken. Nee, zegt Peeters, men kan de heftigheid van die revolte alleen maar vanuit de lange en complexe geschiedenis van de Verlichting begrijpen. Een handvol extreem linkse actievoerders greep in die periode terug naar de jacobijnse ideeën en methodes van de ‘tweede Verlichting’, met alle voluntarisme en fanatisme van dien. Nadat ze de ‘lange mars door de instellingen’ afgelegd hadden en als politici, denkers en opiniemakers aan de macht gekomen waren, zetten ze dit om in een vorm van ‘politieke correctheid’ die de tolerante en open traditie | |
| |
van de oorspronkelijke Verlichting verengde en perverteerde.
Dit verklaart de polemische opstelling van Peeters tegen die vertegenwoordigers van de ‘linkse intelligentsia’ die volgens hem een gevaar vormen voor de uitoefening van de vrije meningsuiting en dus van de democratie zelf. Door hun onverdraagzaamheid voor andersdenkenden en hun weigering tot dialoog sluiten ze zich af van de bevolking die dan vaak op een irrationele (lees: extreem rechtse) manier uiting geeft aan haar ongenoegen tegen de moralistische regelgevers en betweters. Peeters’ verwijten zijn zeker niet irrelevant, maar de heftigheid van de toon maakt een afgewogen discussie hierover bijzonder moeilijk. Ironie zou hier waarschijnlijk veel efficiënter geweest zijn dan heilige woede, want ook deze tegenstanders zijn hoogstwaarschijnlijk beïnvloed door de existentiële onzekerheid die Jaak Peeters terecht een kenmerk noemt van de moderniteit in haar geheel.
In het afsluitende hoofdstuk (‘Een esthetische levensbeschouwing’) pleit hij voor een voortzetting én verdieping van het emancipatieproject van de Verlichting: ‘Aangezien de grondoorzaak van het mislopen van menselijke ondernemingen niet in de wereld zit, doch wel in de emotionele en existentiële onrust van de menselijke ziel, had de ‘68 generatie zich op de existentiële condities van de mens moeten storten.’
Zelfs wie dit een nogal eenzijdige analyse acht, treft veel waarheid in de vaststelling dat men geen nieuwe samenleving kan opbouwen, indien de mensen daar psychisch niet klaar voor zijn. ‘Het politieke is heel persoonlijk’, zei de Duits - Amerikaanse filosoof Herbert Marcuse, en hij voegde eraan toe ‘en het persoonlijke is ook altijd politiek’. Peeters pleit dan ook niet voor een wereldvreemde ‘terugkeer naar de innerlijkheid’ of een of andere vorm van herevangelisering. Hij is sociaal en politiek meer dan voldoende bewogen om in te zien dat een worsteling met de eigen emotionele onzekerheid slechts zin heeft in een maatschappelijk verband en dat ‘democratie op existentieel niveau ontstaat’. Hij noemt dit vernieuwde Verlichtingsproject een ‘kunstwerk’, een opdracht voor ieder van ons en voor ons allen samen, vandaar de term ‘esthetische levensbeschouwing’. Daarom levert dit boek een hoopvolle en tot nadenken stemmende bijdrage tot het aan de gang zijnde debat over onze individuele en gemeenschappelijke toekomst en vooral over de rol die elk van ons daarin kan en dus moet spelen.
□ Ludo Abicht
Jaak Peeters, De worsteling met de moderniteit Pleidooi voor een esthetische levensbeschouwing, Pelckmans, Kapellen, 2009, 223 blz., ISBN 987-90-289-5080-1.
| |
Kerk en theologie
Literaire kunst in oudtestamentische verhalen
Eindelijk kan het brede publiek in het Nederlandstalige gebied kennisnemen | |
| |
van De Bijbel vertelt, een boek dat in zijn oorspronkelijke versie, het Hebreeuws, al in 1979 werd gepubliceerd en sindsdien in het Engels, Spaans, Duits en Chinees is vertaald en in vakkringen al sinds jaar en dag als een klassieker in gebruik is. Daarom is het zo opmerkelijk dat een Nederlandse vertaling bijna dertig jaar op zich liet wachten; en het is des te meer bevreemdend, omdat de auteur bovendien Nederlander van geboorte is. Na de Tweede Wereldoorlog is hij naar Israël geëmigreerd, aan de Hebreeuwse Universiteit van Jeruzalem gepromoveerd en daar ook werkzaam geweest.
Behalve een heilig boek is de Bijbel ook een literair kunstwerk. En het is vanuit dit laatste perspectief dat de lezer wordt ingevoerd in de literaire aspecten en componenten van de verhalen van het Oude Testament die meer dan een derde van het totaal beslaan. In zes hoofdstukken bespreekt de schrijver de verschillende componenten en bouwvormen die verhalen met elkaar gemeen hebben. Om tot een systematisch en geordend begrip van de onderscheiden onderdelen van vormgeving te komen is het noodzakelijk om het weefsel van het verhaal te ontrafelen en de gebruikte technieken een voor een te onderzoeken.
Dit boek bespreekt: (1) de verteller en de vertelwijzen, (2) de karakterisering van de verhaalfiguren, (3) de structuur van de handeling, (4) de tijd en (5) de ruimte en (6) de stijlmiddelen. Nadat elk van deze aspecten is beschreven en nader onderzocht, wordt het verhaal van Ammon en Tamar (2 Samuël 13:1-22) gekozen om al deze zes elementen in één en hetzelfde verhaal gedemonstreerd en geanalyseerd te zien worden.
Een auteurs-en zakenregister, plus een register van Bijbelplaatsen zorgen ervoor dat dit boek ook als naslagwerk uiterst bruikbare diensten kan verlenen. Het vormt een welkome aanvulling op een aantal andere aanbevelenswaardige publicaties, zoals die van Robert Alter, Bijbelse verhaalkunst (Baarn, 1997) en van Jan Fokkelman, Vertelkunst in de bijbel. Een handleiding bij literair lezen (Zoetermeer, 1995, 32002). Warm aanbevolen.
□ Panc Beentjes
Shimon Bar-Efrat, De Bijbel vertelt. Literaire kunst in oudtestamentische verhalen, Uitgeverij Kok, Kampen, 2008, 336 blz., 23,50 euro, ISBN 978-90-435-1519-1.
| |
Reizen naar het Heilige Land Tussen 1840 en 1960
Toen het omstreeks 1840, als gevolg van verbeterde transportmogelijkheden en door gewijzigde politieke omstandigheden, gemakkelijker werd om een tocht naar het Nabije Oosten te ondernemen, kwam er vanuit protestants Nederland, daartoe geïnspireerd door massaal bezochte bijeenkomsten van zendingsgenootschappen, een continue stroom van pelgrims naar het Heilige Land op gang.
In het bijzonder aardige boek Reizen naar het Heilige Land wordt een aantal reisverslagen, het merendeel van predikanten (G.H. van Senden, J. Krayenbelt, L. Heldring, F. Lion Cachet) en hoogleraren in de theologie (H.Th. Obbink, | |
| |
Th.C. Vriezen), nader voorgesteld, getypeerd en geanalyseerd. Ook is er aan het begin een bijdrage over Abraham des Amorie van der Hoeven (1798-1855), hoogleraar aan het seminarium van de Remonstranten te Amsterdam, die zelf nooit in Palestina was geweest, maar omdat hij een befaamd kanselredenaar was door de uitgever van boeken over Bijbelse landschappen werd aangezocht bijdragen bij elders verschenen plaatwerken te schrijven. Hij werd geacht garant te staan voor een goede verkoop van het uit te geven platenboek.
Alle bijdragen zijn ruim voorzien van bronvermeldingen en voetnoten, wat-gelet op de jaarboekserie waarin Reizen naar het Heilige Land verschijnt - niet verwonderlijk is. Ik heb alleen wat moeite met het artikel over de journalist, econoom en diplomaat J.A. Neder-bragt (blz. 163-178), aangezien alleen de laatste drie pagina's van deze bijdrage handelen over zijn baan in Jeruzalem; de aanloop er naartoe is wel erg lang.
Een minpuntje is het wel erg kleine lettertype waarin het boek is gedrukt. Maar los daarvan biedt het een goede impressie van hoe men de afgelopen anderhalve eeuw naar Palestina en Israël reisde en de daar opgedane indrukken voor het thuisfront trachtte te concretiseren.
□ Panc Beentjes
Frits G.M. Broeyer en Gert J van Klinken (red.), Reizen naar het Heilige Land Protestantse impressies 1840-1960 [Jaarboek voor de geschiedenis van het Nederlands protestantisme na 1800, Jaargang 16], Meinema, Zoetermeer, 2008, 224 blz., 18,90 euro, ISBN 978-90-211-4214-2.
| |
Maatschappij
Democratie voor dieren
Dierenactivisten zijn er in soorten en maten. Dierenwelzijnswerkers bekommeren zich met zachte hand om verwaarloosde individuen. Spandoek-organisaties zoals Wakker Dier en Gaia proberen via mediagenieke acties een groter draagvlak te creëren voor rechtvaardigere wetten. Zij overtreden de wet enkel om de publieke opinie te beïnvloeden. Daarmee onderscheiden ze zich van de hyperactivisten, die de rechtstaat überhaupt niet respecteren. Hyperactivisten geloven niet in wetten, maar in absolute dierenrechten, die ze met de bivakmuts op bevechten. Ten slotte zijn er de zogeheten legalisten, die met het wetboek in de hand lobbyen voor een betere rechtspositie van het dier.
Filosoof Erno Eskens heeft met Democratie voor dieren een omvattende en gedetailleerde geschiedenis van het Nederlandse dierenactivisme geschreven, waarbij hij overtuigend aantoont dat het hyperactivisme de zaak geen goed doet: ‘Hoe kun je dierenbeulen [...] en andere criminelen een halt toe roepen als je jezelf ook niet aan de wet houdt?’
Na zijn tocht door actievoerend Nederland breekt Eskens in het tweede deel van het boek een lans voor de gematigde dierenbeweging als hij stelt dat de huidige wet, mits consequent toegepast, voldoende aanknopingspunten biedt om dieren goed te beschermen. Dát dieren rechten hebben is ook voor hem een uitgemaakte zaak. Hij baseert zich daarbij op Peter Singer, die in 1975 | |
| |
het invloedrijke Animal Liberation schreef en die de huidige rechtstaat van ‘soortisme’ beschuldigt: discriminatie op grond van het toebehoren tot een bepaalde soort. Zoals vrouwen en negers nog niet zo lang geleden gediscrimineerd werden op basis van één enkel, triviaal kenmerk (geslacht en huidskleur), zo worden gevoelige en intelligente niet-menselijke dieren nog steeds gediscrimineerd op basis van een andere trivialiteit (het lidmaatschap van een andere soort). Hyperactivisten nemen de oproep tot animal liberation zeer serieus als ze er in het holst van de nacht op uittrekken om nertsen te bevrijden.
Ook Eskens is radicaal als hij Singers inzicht binnen de grenzen van het recht doordenkt. Het verrassende aan Democratie voor dieren is dat Eskens voorstelt om dieren alle burgerrechten te gunnen, tenzij duidelijk kan worden aangetoond dat zij er geen belang bij hebben. ‘We moeten consequent zijn: als we mensen rechten toekennen omdat ze van nature zus of zo zijn, dan moeten we dezelfde rechten toekennen aan dieren die een soortgelijke natuur bezitten.’ Gelijke monniken, gelijke kappen. Zo kan het recht op vrijheid van vreedzame vereniging en vergadering (artikel twintig van de Universele verklaring van de rechten van de mens) ook van toepassing zijn op sociale dieren die in eenzaamheid gehouden worden en zou het de voltooiing van onze democratie betekenen als dieren een permanente vertegenwoordiging in ons parlement kregen.
Eskens heeft een zeer leesbaar boek geschreven, waarvoor hij tot in de kern van het dierenactivisme is doorgedrongen, zowel in filosofisch als maatschap-pelijk opzicht. Democratie voor dieren is een serieuze denkoefening in de reikwijdte van ons recht en de plaats die dieren daarin zouden moeten innemen. Het is echter de vraag of Eskens met zijn pleidooi het nodige maatschappelijke draagvlak creëert, of dat hij zich, evenals de door hem bekritiseerde hyperactivisten, te radicaal neerzet.
□ Léonne van der Weegen
Erno Eskens, Democratie voor dieren. Een theorie van rechtvaardigheid, Contact, Amsterdam/ Antwerpen, 2009, 230 blz., 24,95 euro, ISBN 978-90-254-30511.
| |
Kunst
De Meester van Flémalle en Rogier van der Weyden
In het begin van de vijftiende eeuw is in onze streken een nieuwe schilderkunst ontstaan - door de beroemde kunsthistoricus Erwin Panofsky ars nova genoemd - waaraan de namen van de gebroeders Van Eyck, de Meester van Flémalle en Rogier van der Weyden gekoppeld worden. Zij hebben de techniek van de olieverfschilderkunst weliswaar niet uitgevonden, maar wel tot ongekende hoogten gebracht. Ondanks hun uitmuntende bijdrage aan de ontwikkeling van de westerse kunst blijven heel wat historische vragen zonder antwoord. Zijn de Meester van Flémalle en Robert Campin, een schilder uit Doornik van wie de naam in meerdere | |
| |
documenten voorkomt maar aan wie geen enkel werk met zekerheid kan worden toegeschreven, een en dezelfde kunstenaar? In welke mate was Rogier van der Weyden, die vrijwel zeker in het atelier van Robert Campin gewerkt heeft, met de Meester van Flémalle bekend (in de veronderstelling dat deze laatste niet zomaar met Robert Campin vereenzelvigd mag worden)? Hebben zij ooit samengewerkt of gemeenschappelijke assistenten gehad, als het klopt dat sommige meesterwerken de sporen dragen van meerdere handen, zoals een zorgvuldige analyse van details wel eens doet vermoeden?
Aan het nog onopgeloste raadsel rond deze figuren zijn de laatste jaren heel wat studies gewijd. Om de huidige stand van het onderzoek op te maken hebben Jochen Sander (van het Städel Museum in Frankfurt) en Stephan Kemperdick (van de Gemäl-degalerie in Berlijn), beiden experts van de oud-Nederlandse schilderkunst, een vijftigtal werken bij elkaar gebracht voor een uitzonderlijke tentoonstelling, eerst in Frankfurt en vervolgens in Berlijn. Tegelijk hebben zij hun bevindingen opgetekend in een fraaie catalogus waarvan een Duitstalige en een Engelstalige uitgave beschikbaar zijn. De meeste bijdragen ervan hebben zij zelf geleverd. De lezer wordt ingewijd in de historische achtergrond, de specificiteit van de ars nova, het bronnenonderzoek, de werkverdeling in de toenmalige ateliers en de verhouding tussen realisme en symboliek bij deze schilders. Het laatste hoofdstuk onderneemt een poging om de huidige kennis over de Meester van Flémalle en Rogier van der Weyden samen te vatten. De haastige lezer kan daarmee beginnen.
Alle tentoongestelde werken worden afzonderlijk besproken en van de nodige technische informatie voorzien. Naast de uitvoerige literatuurlijst zorgt een bijdrage van Peter Klein voor een extra wetenschappelijke waarde. Het gaat om een tabel die een overzicht geeft van de resultaten van het dendro-chronologisch onderzoek van alle schilderijen die aan de Meester van Flémalle, Rogier van der Weyden en hun ateliers worden toegeschreven, of die nu op de expositie te zien waren of niet (het dendrochronologisch onderzoek levert accurate informatie voor de datering van de werken). Door de overvloed en kwaliteit van de reproducties - afbeeldingen van de tentoongestelde schilderijen zowel als illustraties van andere werken - heeft dit boek echter ook aan de niet-specialist heel wat voedsel te bieden. Relevante detailopnamen worden naast elkaar geplaatst, zodat men vanzelf verwantschappen en variaties leert zien. Een netwerk van motieven en stilistische eigenschappen wijst op een duidelijke band, ofschoon ook heel wat verschillen opvallen op het vlak van de compositie en technische vaardigheden. Het boeiende aan deze oefening in het kijken en vergelijken is alleszins dat het raadsel van de relatie tussen de Meester van Flémalle, Robert Campin en Rogier van der Weyden er alleen maar nog intrigerender door wordt.
□ Jan Koenot
Stephan Kemperdick en Jochen Sander (red), Der Meister von Flémalle und Rogier van der Weyden, Hatje Cantz, Ostfildern, 2008, 404 blz, | |
| |
303 afbeeldingen, 49,80 euro, ISBN 978-37757-2258-2 (Duits), 978-3-7757-2259-9 (Engels).
| |
Literatuur
Vila Pouca
Vijfentwintig jaar al woont Gerrit Komrij, voormalig Nederlands Dichter des Vaderlands, in Portugal. Uit het Pálacio dos Botelhos in Alvites moest hij na vier jaar vertrekken na een uit de hand gelopen conflict met de plaatselijke bevolking. Over de bergen (1990), Komrijs debuutroman, is losjes op deze avonturen gebaseerd. In 1988 betrok de schrijver vervolgens het Casa Branca in het dorpje Vila Pouca da Beira. Over dit huis en eerdere Portugese belevenissen schreef Komrij al in Een zakenlunch in Sintra (1996). Deze nieuwe bundel is in dezelfde luchtige toon gezet, maar speelt zich uitsluitend af in Vila Pouca, vandaar de ondertitel ‘Kroniek van een dorp’.
Als buitenstaander, die als dorpsno-tabele toch ook zekere sociale verplichtingen heeft, observeert en rapporteert Komrij over het reilen en zeilen van het dorp met nog geen honderd inwoners. Toch gebeurt er opvallend veel: van de onthulling van een monument en het bezoek van Onze Lieve Vrouwe van Fátima tot de moord op een zwangere vrouw toe. Omdat we geen data krijgen, kunnen de gebeurtenissen zich wel over een tijdspanne van zowat twintig jaar afgespeeld hebben. Bovendien, zo stelt Komrij: ‘Een dorp is ook zonder dat er iets voorvalt een paradijs voor rod-delaars en zwartmakers’, wat op zich ook weer mooie verhaalstof oplevert. Natuurlijk blijven het faits divers die zich in elk dorp eender waar kunnen voordoen, maar door Komrijs stilistische en narratieve meesterschap krijgen ze haast mythische trekjes. Zo is er de ietwat dreigende aanwezigheid van het ‘Grote Hotel’, ‘dat sprekend lijkt op Böcklins Toteninsel’ en dat symbool staat voor het nakende einde van een periode.
Los van dat alles blijft deze bundel op de eerste plaats heerlijke lectuur, waarmee ook nog wat te lachen valt. Bijvoorbeeld met het verhaal van de eerste naar het dorp afgedwaalde Japanner die Komrij hoogstpersoonlijk terug naar het Grote Hotel stuurde, waarna de auteur droogjes opmerkt: ‘Ik vrees dat ik er weer een vijand bij heb’. Zijn lezers zal hij met dit boek alleszins te vriend houden.
□ Manu van der Aa
Gerrit Komrij, Vila Pouca Kroniek van een dorp, De Bezige Bij, Amsterdam, 2008, 215 blz., 15,90 euro, ISBN 978-90-234-2995-1.
| |
Geschiedenis
Het drama van Abbeville
Op 20 mei 1940 werden in Abbeville eenentwintig gevangenen vermoord door Franse militairen. Zevenenvijftig anderen ontsnapten op het nippertje aan de dood. De gevangenen kwamen uit België waar ze tien dagen eerder, op het moment van de Duitse invasie, waren opgepakt omdat ze ‘verdacht [wa- | |
| |
ren] of gevaarlijk ten opzichte van de veiligheid van de krijgsverrichtingen’. Kort tevoren was de Belgische overheid gestart met het opstellen van verdachtenlijsten. De haast pathologische angst voor de ‘vijfde colonne’ (de term komt uit de Spaanse Burgeroorlog) of ‘spionnen- en parachutistenkoorts’ maakte dat een en ander niet steeds even zorgvuldig gebeurde. Op die lijsten figureerde dan ook een vrij bont gezelschap van Vlaams-nationalisten, rexisten, anarchisten, communisten en zelfs enkele socialisten. Daarnaast veel buitenlanders (vooral Duitsers en Italianen) waarbij eveneens gevluchte Joden en opposanten van respectievelijk Hitler en Mussolini. De complete chaos als gevolg van de onverwacht snelle opmars van het Duitse leger zorgde er bovendien voor dat ook een aantal mensen per vergissing gearresteerd werd. Terzijde dient aangestipt dat zich in andere westerse landen vergelijkbare overspannen situaties voordeden.
Opgejaagd door de steeds verder oprukkende Duitse troepen leverden de Belgische autoriteiten enkele dagen na de invasie een aantal arrestanten over aan de Franse overheid. Een groep van achtenzeventig gevangenen kwam zo, na een tocht vol ontbering en mishandeling, terecht in Abbeville waar de plaatselijke militaire gezagdrager het bevel gaf ze allemaal te executeren. Dat er ‘slechts’ eenentwintig doden vielen was te danken aan het koelbloedige optreden van een toevallig passerende Franse officier, die, verbijsterd over wat hij zag gebeuren, de executies meteen liet stopzetten. De moordpartij is vooral bekend geworden omdat zich onder de slachtoffers Verdinaso-leider Joris Van Severen bevond, al jarenlang een naam als een klok in de Belgische politiek met hevige voor-én tegenstanders. Bovendien kwam het bloedbad mooi van pas voor de Duitse propagandamachine. Daardoor heeft er rond de affaire lange tijd een taboesfeer gehangen. Pas ruim dertig jaar na de feiten heeft de Brugse historicus en jurist Carlos Vlaemynck de zaak grondig onderzocht. Zijn Dossier Abbeville (Davidsfonds, 1977) blijft nog steeds het referentiewerk bij uitstek. Omdat het ondertussen al meer dan dertig jaar oud is en bovendien ook antiquarisch zeldzaam, heeft VRT-journalist Tim Trachet recent opnieuw aandacht gegeven aan de kwestie via een knappe tv-documentaire - met onder meer een reconstructie van de feiten ter plaatse - en een boek.
Trachet volgt grotendeels de studie van Vlaemynck, al weet hij hier en daar aanvullende informatie te geven. Twee punten springen eruit. Ten eerste kon Trachet kennisnemen van (nog niet gepubliceerd) onderzoek van historicus Etienne Verhoeyen over de Abwehr en de Duitse spionnen in België. Daaruit blijkt dat er onder de achtenzeventig gevangenen meer Duitse spionnen zaten dan Vlaemynck destijds kon aantonen. Ten tweede legt Trachet ook de nadruk op de onmiddellijke context van de executies. De stad Abbeville vormde namelijk het mikpunt van Hitlers operatie Sichelschnitt: kort na de eerste grote aanvalsgolf in de richting van Antwerpen, bedoeld om de Franse en Britse hoofdmacht naar België te lokken, trokken Duitse pantsers bliksemsnel door de Ardennen, staken bij Sedan de Maas over en stootten door naar Amiens, | |
| |
Abbeville en de monding van de Somme. Het gros van de geallieerde troepen zat nu in de tang. Abbeville, dat volgepakt zat met vluchtelingen, veranderde op 20 mei in een waar inferno: duizenden mensen stierven onder de Duitse bombardementen. De titel van Trachets boek is dus meerduidig.
Op de vraag wat precies de verantwoordelijkheid was van de Belgische overheid met betrekking tot de arrestaties op 10 mei en de deportaties naar Frankrijk gaat Trachet jammer genoeg niet of nauwelijks in. Vlaemynck deed dat wel en noemde de Belgische regering ‘collectief verantwoordelijk’, de minister van Justitie ‘extra aansprakelijk’ en ook de betrokken magistraten, ambtenaren en agenten, afhankelijk van het concrete geval, ‘in meerdere of minderé mate verantwoordelijk’. De kwestie heeft steeds gevoelig gelegen en een bevredigend antwoord van de Belgische staat is er nooit geweest. Misschien kan een officiële onderzoekscommissie, zoals voor de moord op Lumumba, meer helderheid verschaffen? Het laatste woord is hier nog niet gezegd.
□ Stijn Geudens
Tim Trachet, Het drama van Abbeville, Houtekiet, Antwerpen, 2009, 174 blz., 18,50 euro, ISBN 978-90-8924-025-5.
| |
Varia
Voetbal versus apartheid
Volgend jaar organiseert Zuid-Afrika het wereldkampioenschap voetbal. Net als de andere landen van het Gemenebest erfde Zuid-Afrika van de Britten een meer dan gemiddelde belangstelling voor sport. Ook is er steeds een duidelijke band geweest tussen sport en politiek, inzonderheid de manier waarop het regime omging met de etnische diversiteit. Rugby en cricket bijvoorbeeld werden lang gezien als een typisch blanke aangelegenheid terwijl voetbal iets was voor kleurlingen en zwarten. Bij het langdurige emancipatieproces van de niet-blanke bevolking in Zuid-Afrika heeft sport een meer dan bijkomstige rol gespeeld. Zo probeerden de Indiërs Sam China en Mahatma Gandhi ruim een eeuw geleden reeds via het voetbal de raciale barrières te doorbreken. Steve Biko en Nelson Mandela deden vele jaren later hetzelfde en in dit perspectief passen ook de toewijzing van het wereldkampioenschap rugby (1995), cricket (2003) en voetbal (2010).
Minder bekend in de Zuid-Afrikaanse sportgeschiedenis is wat er zich tijdens de periode van de apartheid heeft afgespeeld op Robbeneiland, dertig jaar lang het ballingsoord van duizenden politieke gevangenen, onder wie de ANC-top. Daar slaagde een aantal gedetineerden, ondanks aanvankelijke tegenkanting van directie en bewakers, erin een voetbalcompetitie op poten te zetten die bovendien bijna twintig jaar lang onder strikte toepassing van het FIFA-reglement werd gespeeld. Het voetbal maakte niet alleen het zware regime op Robbeneiland draaglijker, het bood de gevangenen ook de mogelijkheid te bewijzen dat ze in staat waren zich te organiseren, en gedisciplineerd en in harmonie samen te | |
| |
werken. Het ging om het krijgen van zelfrespect en het ontwikkelen van groepsgevoel. Veel van de voetballers en officials uit de gevangeniscompetitie zouden dankzij de ervaring, de vaardigheden en het zelfvertrouwen dat ze met de organisatie en de beoefening van hun sport hadden opgedaan, ook belangrijke spelers worden bij de totstandkoming en het besturen van het nieuwe Zuid-Afrika.
De Amerikaanse sporthistoricus Chuck Korr kon vanaf 1993, toen hij als docent verbonden was aan de Universiteit van Wes-Kaapland, het omvangrijke archief in verband met de sportieve experimenten op Robbeneiland doornemen, en interviewde ook voormalige gedetineerden. Het verkregen materiaal verwerkte hij samen met documentairemaker David Crowe tot een film en met auteur Marvin Close tot een boek onder de titel More than Just a Game. Het is een sterk document geworden met heel wat interessante detailinformatie en belangwekkende anekdoten. Het project van Korr staat overigens niet alleen. Nadat het academische sportonderzoek lange tijd focuste op probleemgedrag bij supporters, zien we sinds de jaren negentig toenemende aandacht voor de betekenis die sport kan hebben bij de opbouw van ‘sociaal kapitaal’, lokaal, nationaal en mondiaal. Maatschappelijk engagement en sportieve inzet gaan inderdaad vaak hand in hand. Dat de twee meest gelezen boeken uit de gevangenisbibliotheek van Robbeneiland Das Kapital van Karl Marx en Soccer Refereeing van Denis Howell waren is dan ook geen toeval.
□ Stijn Geudens
Chuck Korr en Marvin Close, Meer dan een spel Voetbal vs. apartheid Het belangrijkste voetbalverhaal ooit, Carrera, Amsterdam, 2009, 272 blz., 19,90 euro, ISBN 978-90-488-0181-7.
|
|