Streven. Jaargang 76
(2009)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 509]
| |
Jan Jonckheere
| |
Verschillende soorten stedenGa naar eind[1]Het Chinees heeft twee woorden voor het begrip ‘stad’: ‘shi’ of ‘city’ en zhen’ of ‘town’, wat we in het Nederlands vertalen als ‘grote stad’ en | |
[pagina 510]
| |
’kleine stad’. De Chinese Volksrepubliek telt 660 grote steden en 22.000 kleine steden. In 2002 hadden de zhens gemiddeld 32.309 permanente inwoners en 16.719 pendelaars of tijdelijke werkkrachtenGa naar eind[2]. Binnen het bestek van dit artikel beperk ik me tot de shi's. Maar ook hierbinnen bestaan er geledingen. Vooreerst zijn er de vier metropoolsteden Beijing, Sjanghai, Tianjin en Chongqing, die over een gelijkwaardig statuut beschikken als een provincie. Ze hangen dus rechtstreeks af van de nationale regering. Ten tweede zijn er de prefectuursteden en subprovinciesteden, bijvoorbeeld Kanton (Guangzhou), die rechtstreeks afhangen van de provincie. Onderaan staan de subprefectuursteden en steden op het kantonniveau. Hoe hoger de stad in rangorde, des meer autonoom ze is en des te meer ze eigen belastingen kan heffen. Het is de regering die de rangorde van elke stad bepaalt. Sedert 1997 werden echter geen nieuwe steden meer goedgekeurd: de regels waren te ingewikkeld geworden en niet altijd erg logisch. De criteria voor grote steden waren te streng, die voor de kleine steden te laks. In 2001 waren er naast de vier topmetropolen 26 provinciale hoofdsteden en 225 steden van prefectuurniveau. Onderaan in de lijst kwamen nog eens 385 kantonsteden met een bevolking die varieert van 15.000 tot een half miljoen. Volgens de statistieken was China in 1978 voor 17,9% verstedelijkt; in 2004 was de urbanisatie al opgelopen tot 43,9%. Ook het begrip ‘verstedelijking’ is niet zo eenduidig. Binnen de steden, of beter: aan de rand ervan, leeft doorgaans eveneens een land-bouwersbevolking; ook zijn inwijkelingen uit de rurale gebieden een zekere tijd in de steden werkzaam. In de loop van de tijd veranderde de definitie van ‘stedeling’ trouwens geregeld. Strikt genomen gaat het alleen om die mensen die in of rond de steden geen landbouw uitoefenen. Recentelijk echter worden ook buitenmensen die minstens zes maand in de stad wonen, als stedeling beschouwd. Daarenboven zijn er heel wat grote landbouwgebieden in prefectuursteden. Dit geldt nog meer voor de kantonsteden. | |
Politiek van verstedelijkingVoor de hervormingen huldigde China een sterk antistedelijke politiek. De stadsbevolking kende maar een aangroei van 12% in 1952 tot 19% in 1980. In de jaren tachtig was er een ware bloei van rurale nijverheden. Het aantal hierin tewerkgestelden steeg van 28 miljoen in 1978 tot 128 miljoen in 1995. De staat zag erop toe dat de in deze nijverheden werkzame rurale bevolking zoveel mogelijk ter plaatse bleef wonen of hooguit verhuisde naar een kleine nabijgelegen stad. De bevolking in de kleine steden groeide dan ook aan: van 12 miljoen of 14% van de stedelijke bevolking in 1980 tot 23 miljoen of een percentage van 21% in 1995Ga naar eind[3]. Met | |
[pagina 511]
| |
deze politiek wilde men de groei van megasteden afremmen, en die politiek was aanvankelijk een succes: van 1990 tot 1995 verdubbelde het aantal kantonsteden. In 1995 kwam hierin verandering met de verdere ontwikkeling van de opendeurpolitiek, die erop uit was buitenlands kapitaal aan te trekken in speciale ‘economische zones’. Dit leidde ertoe dat nog maar 40% van de vlottende bevolking ook als ze hun dorp verlieten binnen hun kanton bleefGa naar eind[4], terwijl een derde van de migranten al naar grotere steden trok, buiten het betreffende kanton. De lokale nijverheden hadden inmiddels hun aantrekkingskracht verloren. Als gevolg hiervan groeiden de kantonsteden van 1996 tot 2001 met niet meer dan één procent jaarlijks, terwijl de prefectuursteden en de provinciale hoofdsteden een aangroei kenden van respectievelijk twee en vier procent. De uitwijking naar grotere steden wordt onomkeerbaar. Volgens de volkstelling van 2000 trokken van de 112 miljoen migranten 71% naar grotere steden en slechts 7% naar de kleineGa naar eind[5]. Ondertussen hadden diverse westerse wetenschappers becijferd dat de stedelijke dichtheid (het aantal personen per m2) van zelfs de Chinese grote steden te klein uitvalt om van de schaalvoordelen van reuzeagglomeraties of megasteden te kunnen profiterenGa naar eind[6]. Om efficiënt te zijn zou een stad tussen de twee en vier miljoen inwoners moeten tellen. Tevens wordt betoogd dat, in vergelijking met andere landen, China's verstedelijking 10% achterop blijft bij de groeiende industrialisering van het land. Schaalvergroting was dus onontbeerlijk. De voordelen ervan zijn legio: grotere steden, met hoogbouw en wolkenkrabbers, vreten minder landbouwland aan, zijn zuiniger in hun energieverbruik, en beheersen, onder meer door metroaanleg, beter de mobiliteit. Daarenboven beperken ze de milieuschade en houden deze makkelijker onder controle. Het bureau McKinsey treedt met zijn studie over de Chinese verstedelijking in het licht van 2025 deze visie bijGa naar eind[7]. | |
Vooruitzichten voor 2025De studie van McKinsey Global Institute (MGI) voorspelt dat in 2025 China's stedelijke bevolking aangegroeid zal zijn van 572 miljoen in 2005 tot 926 miljoen in 2025, een toename dus van 45% tot 66% van de totale bevolking. Die aangroei van 350 miljoen zou voor 240 miljoen op het conto komen van migranten. De twee momenteel bestaande megasteden met meer dan tien miljoen inwoners, Beijing and Sjanghai, zullen dan aangevuld zijn met nog zes megasteden. Daarnaast wordt in de categorie middelgrote steden (1,5 tot 5 miljoen inwoners) een toename verwacht van 69 tot 115 steden. MGI schat dat in 2025 40% van de hoge inkomensklassen (met een inkomen groter dan 40.000 RMBGa naar eind[8]) in mega- | |
[pagina 512]
| |
steden zal leven, vergeleken met slechts 11% in 2005. Tevens zal migratie nog meer dan vroeger de steden doen groeien. Terwijl van 1990 tot 2005 honderd miljoen ruralen naar de steden trokken, goed voor een derde van hun aangroei, verwacht MGI dat in de toekomst 70% van de stadsaangroei te wijten zal zijn aan migratie. Tegen 2025 zou 40% van de hele Chinese stadsbevolking uit inwijkelingen van het platteland bestaan. Ofschoon in 2005 45% van het stedelijk Bruto Nationaal Product in de veertig topsteden werd gerealiseerd, zal het belang van de minder grote steden niet afnemen. Deze 900 steden zouden in 2025 goed zijn voor 54% van het stedelijk BNP en voor 55% van de stedelijke groei. Het zijn vooral deze niet-provinciale hoofdsteden die de het sterkst de druk zullen voelen van de verstedelijking, zowel op het vlak van schaarse grond, energie en milieu, als op dat van jobs en vaardigheden en financiering. MGI doktert daarom een reeks scenario's uit van verstedelijking. Zoals gezegd schaart McKinsey zich aan de zijde van hen die reuzeagglomeraties voorstaan. In het scenario van megasteden en grotere steden zouden de staatsuitgaven met 2,5% van het BNP verminderen - deze steden zouden grotendeels zichzelf financieel kunnen bedruipen -, zou de watervervuiling via gecoördineerde riolering en waterzuiveringstations gehalveerd, en de uitstoot van SO2 (zwavelstofdioxide) en NOx (stikstofdioxyde en stikstofmonoxide) met een derde gereduceerd worden dankzij de aanleg van fietspaden, en de uitbouw van bustransport, metro en taxidiensten, die een alternatief vormen voor het gebruik van personenwagens. | |
Het aantrekken van investeringen via opendeurpolitiekHoe komt het dat Chinese steden zo'n opgang kennenGa naar eind[9]? Neem Shenzhen. Dertig jaar geleden was dit een slaperige vissersstad met 330.000 inwoners van wie er 30.000 in de stadskern woonden. Nu is het een supermoderne stad met meer dan acht miljoen bewoners; ze moet niet onderdoen voor haar buur Hongkong. De opmars van Shenzhen loopt parallel met de opmars van de ‘gaike kaifang’, de hervormings- en opendeurpolitiek die de laatste drie decennia van de grond is gekomen. Shenzhen was in 1980 één van de eerste ‘speciale zones’. Een tweede stimulans kreeg het van het bezoek van Deng Xiaoping in 1992 toen deze hier zijn ideologisch testament bekendmaakte, en een derde schwung door China's toetreden tot de Wereldhandelsorganisatie. Duidelijk is dat de grote steden die in de jaren tachtig of negentig het voorrecht kregen speciale zones - later ‘ontwikkelingszones’ genoemd - op te zetten, profiteerden van het aantrekken van buitenlands kapitaal dat jobs creëert. Zo creëerde het Singapore Industrial Park in Suzhou 270.000 jobs dankzij de 14.000 bedrijven die zich hier sedert 1994 zijn komen vestigenGa naar eind[10]. | |
[pagina 513]
| |
De opendeurpolitiek groeide gestaag, met een viertal types speciale zonesGa naar eind[11]. Ten eerste werden in 1980, in navolging van de succesvolle export-zones in andere Aziatische landen, vier steden als ‘open stad’ erkend. Vanwege het succes van deze pilootsteden werden nadien in diverse kuststeden ‘economische en technologische ontwikkelingszones’ opgericht: binnen hun gebied mogen deze, in grotere autonomie, ondernemingsvriendelijke procedures ontwikkelen met bepaalde fiscale voordelen. Tussen 1984 en 1988 kwamen er in 14 kuststeden ontwikkelingszones van dit type. In 1992 werden daar nog 35 aan toegevoegd. Momenteel zijn er in totaal 54 ‘economische en technologische ontwikkelingszones’. In Sjanghai kwam in 1990, ten tweede, een ander type speciale zone van de grond. Daar werd Waigaoqiao als ‘vrijhandelszone’ erkend en tijdens de zes daaropvolgende jaren konden nog veertien steden zo'n erkenning in de wacht slepen. Deze zones staan onder douanetoezicht, maar buitenlandse ondernemingen kunnen er in hun eigen munt handel drijven. Daarnaast bestaan er, ten derde, vijftien ‘exportverwerkingszones’. Slechts 30% van hun productie is voor de Chinese markt bestemd. Ten slotte zijn er nog een vijftigtal ‘speciale technologische’ zones, zoals Zhongguancun in Peking, waar 20.000 hightech ondernemingen floreren. Het aantrekken van buitenlandse investeerders heeft China geen windeieren gelegd. Het land heeft al meer dan 430.000 ondernemingen met een buitenlandse kapitaalinbreng ter waarde van 2.100 miljard Amerikaanse dollarGa naar eind[12]. In Sjanghai hoesten deze bedrijven een vijfde van de totale belastingen op en stellen bijna drie miljoen personen te werk, wat neerkomt op een derde van alle werknemers daar. Wel moet gepreciseerd dat het leeuwedeel van deze ‘buitenlandse’ investeringen komt van de zogeheten overzeese Chinezen. Zo staan in Sjanghai investeringen uit Hongkong, Macao, Taiwan en van diverse Chinees-Aziatisch magnaten in voor 50 à 60% van de ‘buitenlandse’ inbreng. Gezien het succes van deze ondernemingen is het niet verwonderlijk dat er naast de door de regering erkende ontwikkelingszones ook zones zijn ontstaan, die erkend worden door de provincies en zelfs door bestuurseenheden op een lager niveau. Zij wedijveren allemaal met elkaar om buitenlandse investeerders naar hun gebied te lokken. Significant is wel dat steden op provinciaal niveau, waaronder de provinciehoofdsteden, viermaal meer buitenlandse investeringen aantrekken dan steden op het kantonniveau. Het Bruto Regionaal Product per hoofd ligt dan ook in provinciehoofdsteden 50% hoger dan in prefectuursteden, en 120% hoger dan in kantonstedenGa naar eind[13]. | |
GrondpolitiekGa naar eind[14]De facto is er een alliantie ontstaan tussen lokale overheden, die de grondpolitiek bepalen, en de bouwpromotoren. In ruil voor de goedkeuring | |
[pagina 514]
| |
van hun projecten bezorgen deze laatste de lokale politici inkomsten. Grond behoort in het communistische China nu eenmaal niet toe aan particulieren, maar blijft staatseigendom, in de handen van de gemeenschap. In de steden beslist het stadsbestuur wat er met haar gronden gebeurt, terwijl in de landelijke dorpen de lokale dorpsgemeenschap daarvoor instaat. Verpachting is dus de regel, niet verkoop. Staatsondernemingen en gelijkgestelde basiseenheden kunnen beslissen hun gronden te verpachten, als de projecten maar kaderen binnen de stadsplanning. Zo gaat het ook met de steden. Sedert de jaren negentig verpachten deze geregeld grond aan bouwpromotoren, hetgeen een aardige duit oplevert, soms tot meer dan 50% van de stadsinkomsten. Zo betrekt Kunshan, 's lands meest ontwikkelde kanton, bijna al zijn inkomsten uit de opbrengsten van de relocatie van industriegronden: in het centrum verrijzen hightech burelen of handelszaken, terwijl de nijverheid naar de minder dure rand verhuist. De steden verdienen goed aan hun grondpolitiek. Ze hebben eerst en vooral vaste inkomsten uit voor lange termijn verpachte grondoppervlakten ten behoeve van vastgoedprojecten. Gaat het om commerciële grondoppervlakten, dan spijzen supplementaire taksen de kas extra. Ook voor de onteigening van huizen moet schadeloosstelling worden betaald. Volgens ramingen zou in China van 1987 tot 2000 300.000 hectare grond zijn verpacht, waarvan 95% onderhands. Soms zien lokale overheden oogluikend toe dat vastgoedpromotoren de gronden te goedkoop loskrijgen of zonder voldoende schadeloosstelling van de onteigenden. Dit maakt nu eenmaal deel uit van de alliantie tussen lokale overheden en bouwpromotoren. Met de inkomsten van de verpachte gronden wordt de stadsinfrastructuur aangelegd. Van Guangzhou's inkomsten uit het verpachten van gronden ging 30% naar de bouw van de gloednieuwe metro. Boven op de metrostations komen dan nog commerciële centra, en zo bouwt de groeicoalitie verder. De stedenbouw/stadsplanning is in China exclusief een zaak van de overheden. Dit is zonder meer duidelijk. Maar hier moet men twee niveaus onderscheiden. Enerzijds is er het ‘Bestuur van de Gronden’, dat op de verschillende niveaus als conserverend bewaker optreedt van de schaarse gronden (nationaal zit China bijna op de bodem van het aantal noodzakelijke hectaren landbouwgrond dat nodig is om zijn bevolking te voeden). Anderzijds zijn er de ‘Hervormings- en Ontwikkelings-commissies’ (voorheen ‘Plancommissies’), eveneens op de verschillende niveaus. Hierdoor speelt stadsplanning zich af in een spanningsveld tussen deze twee. Als beide gelijk opgaande argumenten hebben, haalt de coalitie van bouwpromotoren en lokale overheid het, ook als hiervoor landbouwgrond moet sneuvelen. Het nationaal bebouwde stedelijk gebied groeide van minder dan 10.000 km2 in 1985 tot 24.000 km2 in | |
[pagina 515]
| |
2000, en de bebouwde oppervlakte van 2,2 miljard m2 tot 11 miljard m2. Soms raakt de goedkeuring van een stedenbouwkundig plan zelfs achter op de realiteit van de marketing. Het systeem van planning/ontwikkeling in combinatie met opportuniteiten aangereikt door de markt maakt dat China's megasteden de vergelijking met andere wereldsteden met succes doorstaan. | |
HukouGa naar eind[15]Een niet te onderschatten factor bij het afremmen van de verstedelijking is het zogeheten hukousysteem. Dit dubbele systeem klasseert personen van bij de geboorte naargelang hun plaats van afkomst (stedelijk of ruraal) en naargelang hun activiteit (landbouw of niet-landbouw). Iemand met rurale hukou kan niet zomaar een stedelijke hukou krijgen, wel een tijdelijke verblijfsvergunning die kan worden verlengd. Dit opdelingssysteem heeft ervoor gezorgd dat er in China geen slums bestaan, maar heeft als negatief gevolg dat migranten die tijdelijk naar de steden trekken, gediscrimineerd worden inzake huisvesting, onderwijs en sociale zekerheid. Ze genieten niet de voordelen die de stedeling heeft. Wel behoudt de persoon met rurale hukou zijn recht op het lapje grond dat hij bezit, ook al werkt hij geruime tijd in de stad. In de Maotijd werd sterk de hand gehouden aan het opdelingssysteem, zodat boeren niet naar de stad konden en er geen bidonvilles konden ontstaan. In de jaren tachtig kwam een eerste versoepeling die toeliet dat boeren die voor hun eigen voeding konden instaan, in de kleine steden konden komen wonen. Een tweede verandering betrof de ‘blauwe’ hukou, waardoor geschoolde technici en experts een stedelijke hukou konden afkopen voor een som die in grote steden makkelijk opliep tot 10.000 yuan of een veelvoud ervan. Vanaf 1997 werd in vele kleine steden de regel toegepast een hukou toe te kennen aan wie een stabiele job had en twee jaar in de stad woonde. Grotere steden waren trager met de hukouhervorming, uit vrees overspoeld te worden. Zo zette Zhengzhou in 2004 de deuren wijd open, maar moest hierop terugkomen omdat de klassen overvol kwamen te zitten, het openbaar vervoer te zwaar werd belast en de criminaliteit steeg. De vlottende stadsbevolking groeit aan met vijf miljoen per jaar. Het betreft overwegend maar niet uitsluitend mannen tussen 25 en 35 jaar. Ze laten vrouw en eventueel kind achter op zoek naar werk. In de steden wordt hun bijna een vijfde minder betaald dan stedelingen voor hetzelfde werk, maar ze verdienen toch nog een derde tot het dubbele meer dan wat ze zouden opstrijken in hun plaats van herkomstGa naar eind[16]. Migranten genereren naar schatting meer dan een vijfde van het BNP. Ze leven in slaapzalen van de fabriek, in behuizingen van de vakbond of in | |
[pagina 516]
| |
stadsdorpen. Dit laatste is een typisch Chinees fenomeen. Als hun dorp door de uitdijende stad wordt opgeslorpt, behouden de plattelandsbewoners hun grond aldaar en laten als ‘nieuwe stedelingen’ bouwlagen optrekken boven hun huizen, die ze dan verhuren aan migranten, zodat ze zelf niet meer hoeven te werken. Naast de ngo's die opkomen voor de rechten van migranten wil ook de regering hun discriminatie opheffen. Zo maken migranten in enkele steden al deel uit van het lokale Volkscongres (de gemeenteraad), terwijl de vakbond probeert hen zoveel mogelijk te organiseren. Ook worden migranten steeds meer betrokken in deelgebieden van de sociale zekerheid, zoals arbeidsongevallen, ziekteverzekering en zelfs pensioenen. Sjanghai en Shenzhen hebben beloofd dat ze de vlottende bevolking op gelijke voet zullen behandelen als de eigen bevolking. Dertig steden hebben zich aaneengesloten om deze groep rechtshulp te verstrekken. Banken geven al een speciale bankkaart uit voor migranten. Chengdu en Chongqing ten slotte zijn aangeduid als testgebieden om te experimenteren met de afschaffing van het hukousysteem. Onlangs heeft Sjanghai besloten een hukou toe te kennen aan wie cumulatief zeven jaar in de stad verbleven hebben. Dit alles belet niet dat in tijden van economische crisis werkloze migranten afdruipen naar hun dorp van herkomst. | |
MegastedenGa naar eind[17]Zoals vermeld startte Shenzhen als een speciale, op export gerichte zone. Shenzhen was ook de eerste plaats in China waar het leasen van de grond werd toegestaan. Alleen al uit Hongkong kreeg de stad een totaal aan investeringen ter waarde van 24 miljard Amerikaanse dollar. Van 1980 tot 2004 groeide ze met 28% per jaar en staat nu al op de vijfde plaats in de rangorde van China's grote stedenGa naar eind[18]. Toch moet opgemerkt dat Shenzhen maar 2,1 miljoen permanente inwoners heeft, terwijl er 8 miljoen tijdelijke migranten zijn. De bebouwde oppervlakte breidde uit van 3 km2 in 1979 tot 713 km2 in 2007. Dat jaar was Shenzhen met 168 miljard Amerikaanse dollar export voor het vijftiende jaar de grootste exportstad in China en droeg 700 miljard yuan aan belastinggeld bij voor de schatkist. Sedert de opstart spendeerde Shenzhen 456 miljard aan de uitbouw van infrastructuur en profileert zich nu ook als ecologische en innovatieve stad. In 1992 werd Sjanghai's wijk Pudong erkend als speciale zone. Sedertdien groeide de economie er jaarlijks met meer dan 10%; in 2005 lag het Bruto Regionaal Product al 75% hoger dan in 2000 en de afgelopen vijftien jaar bouwde Sjanghai meer wolkenkrabbers dan er in heel New York staan. Hoe Sjanghai zijn uitbouw kon realiseren wordt bondig uitgelegd door voormalig burgemeester Huang Ju: ‘De eerste drie jaren | |
[pagina 517]
| |
gebruikten we het leasen van grond en daardoor kregen we het geld in handen van de vorige generatie. Van 1992 tot 2000 heeft Sjanghai enkel door het verpachten van grond 100 miljard geïnvesteerd in infrastructuur. Tijdens de tweede periode van drie jaren gebruikten we de BOT-methode [Build-Operate-Transfer: financiering van projecten door inkomsten uit het gebruik ervan, JJ] en daarbij gebruikten we het geld van de toekomstige generatie. De aanleg van vele tunnels, bruggen en autowegen heeft van deze methode geprofiteerd. Gedurende de derde periode hingen we voor de financiering af van de kapitaalmarkt en gebruikten we het geld van deze generatie.’ Sedert 1999 werd de dienstensector (tertiaire sector) in Sjanghai groter dan de industrie (secundaire sector). Ondertussen heeft de stad 1500 ondernemingen uit het centrum ondergebracht in nijverheidsparken buiten het centrum. De metropool met zijn 17 miljoen bewoners telt 4,3 miljoen migranten. Dat de grote vlucht die de steden nemen niet beperkt blijft tot het oostelijke kustgebied, bewijzen steden als Chengdu en Chongqing. Chongqing werd in 1997 erkend als autonome zone, maar omvat een gebied zo groot als Oostenrijk. Van de 31 miljoen inwoners leven er vier miljoen in Chongqing-stad, en twaalf miljoen in de kleinere steden rondom. Hierbij komen nog zes miljoen vlottende stedelingen, van wie de helft uit andere provincies komt. Chongqing heeft een ware metamorfose meegemaakt. Momenteel ligt de modernisering er nauwelijks een paar jaren achter op die van Sjanghai. Verkeerinfrastructuur werd aangelegd, benoorden de stad kwam een speciale zone en overal schieten de wolkenkrabbers als paddenstoelen de hoogte in. In deze uitvalsbasis naar het Westen zijn buitenlandse investeerders niet minder aanwezig dan in het Oosten. Vooral in ecologische infrastructuur wordt geïnvesteerd, nu de onteigende bewoners uit het Drieklovengebied geherhuisvest zijn. Voor deze herhuisvesting ontving Chongqing trouwens ruime toelagen van de regering. In Beijing is de tertiaire sector al sedert 1995 groter dan de secondaire. De hoofdstad telt ook tal van ontwikkelingszones; van de 17 miljoen inwoners is één op vier migrant. Zoals bekend werd de stad gemoderniseerd voor de Olympische Spelen, met medewerking van westerse toparchitecten. In 2008 overschreed Beijing de doelstelling van 274 dagen zuivere lucht met meer dan 18 dagen. In alle megasteden moet men in de spitsuren in de file staan, hetgeen noopt tot uitbreiding van de metro. Heel wat megasteden zoeken nu naar westerse knowhow inzake energiebesparend bouwen. Voor de toekomst verwacht men dat Beijing een duopolis gaat vormen met Tianjin, waarbij deze laatste zich meer op haven en economie zal toespitsen. De speciale zone van de wijk Binhai in Tianjin is stukken groter dan Pudong in Sjanghai. Het is onder meer Singapore dat in de | |
[pagina 518]
| |
Binhaizone een ecostad van 30 km2 plant. Met de nieuwe supersnelle trein bedraagt de afstand tussen Beijing en Tianjin amper dertig minuten. De tendens tot de vorming van megalopolen wordt eveneens voorspeld door McKinsey. Voor de hand liggend is de ontwikkeling van de duopolis Shenzhen-Hongkong en van de duopolis Zhuhai-Macao. Ook Guangzhou en Foshan zullen met de aanleg van de metro tussen beide naar elkaar toegroeien. In het westen van het land ontstaat een verstedelijkte corridor die Chongqing met Chengdu verbindt. In het noorden groeien onder meer Shenyang-Fushun en Dalian naar elkaar toe. Maar ook rond Sjanghai zijn er verschillende grootsteden die onderling reeds met snelwegen en bruggen over de Yangtze en de Hangzhou-baai met elkaar verbonden zijn; met de aanleg van supersnelle treinlijnen zullen ze onderling nog beter bereikbaar zijn. De lezer die meer wil weten over dit alles raad ik een bezoek aan van de Wereldexpo 2010 in Sjanghai die loopt onder het thema Betere stad, beter leven. |
|