| |
| |
| |
Boeken
Filosofie
Niemandsland
Wat hebben Plotinos, Borobudur en Wittgenstein gemeen? Of nog, welke verwantschap is er tussen Lao Tse, Jaspers en Wittgenstein? Volgens de auteur zijn het allen ‘Fluisteraars van het Onzegbare’. Daarmee is de toon gezet van Voorbij alle woorden, een pretentieloos en suggestief boekje van voormalig Strevenredacteur Harry Hamersma.
‘Wie iets wil zeggen over de grenzen van de werkelijkheid [...] doet iets onmogelijks en wordt vanzelf sprakeloos. Toch is juist dit sprakeloze spreken misschien de enige taalvorm die geschikt is om te spreken over het Onzegbare’ (blz. 10). Als een bij op zoek naar nectar puurt de auteur uit op het eerste gezicht in tijd en ruimte erg uiteenlopende bronnen. Naar mijn smaak zijn die bronnen te rijk om ze op enkele luttele bladzijden te behandelen. Maar misschien wil Hamersma met die beknopte voorstelling de raad van Etty Hillesum ter harte nemen: ‘Men moet toch steeds meer nietszeggende woorden sparen om die paar te vinden, die men nodig heeft’ (blz. 83). De beschrijving van de tempel van Borobudur is een ruimtelijke illustratie van wat de taal van het Onzegbare in de tijd vertoont: ‘De onderste lagen van de tempel gaan over de wereld van de zintuigen... hogerop worden de vormen steeds minder belangrijk. Ze worden abstracter. [....] Ten slotte verdwijnen alle vormen en is er alleen nog een punt en stilte’ (blz. 52).
In een afsluitend hoofdstukje neemt de auteur ons mee naar een Niemandsland: ‘Wij kunnen niet tegen de buiten- | |
| |
kant van de werkelijkheid aankijken, maar we zien wel een niemandsland...’ (blz. 89). Wie dat land wil verkennen vindt in dit boekje betrouwbare sporen.
□ Hugo Roeffaers
Harry Hamersma, Voorbij alle woorden. Fluisteraars van het Onzegbare, Ankh-Hermes, Deventer, 2008, 96 blz., 12,50 euro, ISBN 97890-202-0278-6.
| |
Kerk en theologie
Nieuwe Bijbelcommentaren
Tegelijkertijd verschenen er twee commentaren op verhalende Bijbelboeken, de ene door A. Jobsen op het boek Numeri, de andere door H. Jagersma op 2 Koningen. Beide bestrijken echter slechts de helft van genoemde Bijbelse geschriften, zodat een definitief oordeel pas op een later tijdstip kan worden gegeven. Niettemin bieden deze publicaties voldoende aanknopingspunten voor een aantal opmerkingen en kritische kanttekeningen.
Van emeritus hoogleraar Jagersma is dit al het zesde deel dat in deze serie, waarvan hij een van de twee eindredacteuren is, wordt gepubliceerd: twee delen op Genesis (1995, 1996), twee delen op Exodus (1999, 2002) en een deel op 1 Koningen (2004). Wie de laatstgenoemde uitgave niet bezit is onmiddellijk in het nadeel, aangezien Jagersma in zijn inleiding op 2 Koningen herhaaldelijk verwijst naar de inleiding in het deel op 1 Koningen. Op deze wijze wordt de gebruiker als het ware gedwongen om ook dat deel aan te schaffen. Het irritante daarbij is echter dat het niet meer verkrijgbaar is. Delen uit deze serie worden namelijk door de uitgever al heel snel, naar mijn mening onverantwoord snel, uit het reguliere verkoopcircuit genomen.
Meer dan eens bespeur ik bij Jagersma een historiserende uitleg. Karakteristiek is bijvoorbeeld de opmerking die hij bij 2 Kon. 1:8 maakt, wanneer aan koning Achazja de kleding van de profeet Elia wordt beschreven en de koning onmiddellijk repliceert dat het Elia moet zijn. Jagersma merkt op: ‘Hoe Achazja dit zo precies wist, is onbekend’ (blz. 28). Een dergelijke opmerking staat op gespannen voet met wat Jagersma in zijn inleiding terecht had gesteld: ‘... dient met nadruk te worden onderstreept dat wij deze personen enkel en alleen kennen op de manier, waarop zij door de verteller in de desbetreffende verhalen worden gepresenteerd’ (blz. 11).
Typerend is ook een andere opmerking bij dezelfde Bijbeltekst: ‘Deze kleding [van Elia] doet ons direkt denken aan de figuur van Johannes de Doper’ (blz. 28). Het causale verband is natuurlijk precies omgekeerd: de evangelisten Matteüs (3:4) en Marcus (1:6) dossen Johannes de Doper uit met de attributen van Elia!
De inleiding op de eerste twintig hoofdstukken van het boek Numeri laat zien dat dit geschrift niet zozeer een historische weergave is van een woestijnreis, als wel een document wil zijn dat perspectief biedt voor diegenen die in de tijd na de Babylonische ballingschap | |
| |
het herstel voor Israël verwachten van een integere cultus en die tegelijkertijd een identiteit propageren die trouw aan de Torah centraal stelt.
Opvallend is dat Jobsen uitdrukkelijk een andere indeling van het boek Numeri voorstaat dan de meeste commentatoren (blz. 14). Hij heeft veel aandacht voor literaire stijlmiddelen van het geschrift (inclusie, hyperbool, getallen, ironie, persiflage) en wijst ook voortdurend op de structuur van de tekst, op dwarsverbindingen, kern- en signaalwoorden, zaken die - zij het in mindere mate - ook door Jagersma worden genoteerd.
Beide commentaren bieden, wanneer men de hierboven gemelde aspecten voor lief neemt, een goede leeshulp bij een serieuze Bijbelstudie.
Tot mijn verwondering bevatten de literatuuropgaven in beide commentaren opvallend veel fouten en is in beide gevallen de lijst met afkortingen verre van volledig; bovendien worden die afkortingen binnen hetzelfde deel niet consistent geschreven. In het boek van Jagersma is bovendien tweemaal een korte Hebreeuwse tekst opgenomen (blz. 42, 104), die beide keren helaas volstrekt in het ongerede is geraakt.
□ Panc Beentjes
Dr. H. Jagersma, 2 Komngen deel 1 (in de serie: Verklaring van de Hebreeuwse Bijbel), Kok, Kampen, 2008, 224 blz., 34,90 euro, ISBN 97890-435-1521-4.
Dr. A. Jobsen, Numeri deel 1 (in de serie: Verklaring van de Hebreeuwse Bijbel), Kok, Kampen, 2008, 310 blz., 34,90 euro, ISBN 97890-435-1522-1.
| |
Natuurwetenschap en religie
Met zijn ronduit indrukwekkende boek over de islam besloot Hans Küng zijn trilogie over de drie grote monotheïstische godsdiensten. Bijna als een voetnoot, onder de radar van grote publicaties, komt Het begin van alle dingen, een kleine bijdrage over de verhouding tussen levensbeschouwing en moderne natuurwetenschappelijke inzichten.
Voor menig doorgewinterd christen lijkt de relevantie van dit werk eerder gering. Wie zich vandaag nog christen noemt heeft al in het reine moeten komen met nieuwe wetenschappelijke inzichten die aloude gelovige claims op de helling zetten. Dat het om twee verschillende taalspelen gaat met andere competenties en slechts zijdelingse raakvlakken is vanzelfsprekend. Dat op plaatsen waar wel overlappingen zijn, best zoveel mogelijk gezegd wordt welk taalspel aan het woord is hoeft geen betoog. Het taalspel van de natuurwetenschappen beperkt zich tot een zo accuraat mogelijk beschrijven van de werkelijkheid. Een uitspraak over statuut of betekenis van deze werkelijkheid is geen zuiver wetenschappelijk spreken meer.
De grote verdienste van Hans Küng in dit werk is dan ook dat het duidelijk aangeeft waar dit soort grensoverschrijdend spreken voorkomt. Waar met andere woorden natuurwetenschappers uitspraken doen over religie en omgekeerd, zonder dat dit duidelijk afgebakend wordt. Wetenschappers bijvoorbeeld, die op zoek zijn naar een overkoepelende theorie van het alles, handelen niet neutraal, zeker | |
| |
niet als ze in één beweging beweren dat deze theorie God overbodig zal maken. Maar ook impliciet zijn heel wat natuurkundige inzichten van in hun oorsprong gekwalificeerd. De oude hypothese van het Steady State Universum, een onveranderlijk zichzelf in stand houdend universum zonder oorsprong, werd volgens Küng onredelijk lang en sterk verdedigd omwille van het feit dat dit model geen oorsprong vereist, zoals het bij gelegenheid zelfs als ‘Bijbels’ gewantrouwde Big Bang model.
Toch is de zaak voor Küng uiteindelijk erg eenvoudig. Elke wetenschap botst op grenzen voorbij welke geen kwantitatieve uitspraken meer te doen zijn. We hebben het geluk in een tijd te leven waarin enorm veel geweten is over de wereld rondom ons, de micro- en macrokosmos, de werking van het brein en het lichaam als geheel. Maar voorbij de grenzen van onze fantastische rationaliteit staat ieder van ons met lege handen.
Naast enkele gedachten over de theorie van het al, het ontstaan van het heelal en het ontstaan en de evolutie van het leven op aarde, beschrijft Küng de manier waarop neurologen bewustzijn lokaliseren in onze hersenen. Een relatief recent onderzoeksveld waar zuivere wetenschap bij gelegenheid voor de filosofische kar wordt gespannen. Ook hier gaat het om een voor de hand liggende grens (bewustzijn als functie van de hersenen) die veelvuldig wordt overschreden.
Op het einde van het boek komt de theoloog Küng terug aan het woord in enkele mooie laatste bladzijden over het einde van alle dingen. Maar de grote verdienste van Küng in dit werk ligt vooral in het feit dat hij duidelijk samenvat wat iedereen die in deze discussie binnentreedt eigenlijk altijd voor ogen (zou) moet(en) houden.
□ Gert Van Langendonck
Hans Küng, Het begin van alle dingen Natuurwetenschap en religie, Uitgeverij Ten Have, Kampen, 2008, 234 blz., 19,90 euro, ISBN 978-902595-8909
| |
Brieven van en aan Hieronymus
Kerkvader Hieronymus (ca. 347-420) is het meest bekend geworden door de Vulgaat, de Bijbelvertaling die hij uit de grondtalen vervaardigde. Maar minstens zo imposant is de enorme briefwisseling die hij gedurende zijn leven met zeer uiteenlopende personen heeft gevoerd. Bij mijn weten is die totale correspondentie, zo omvangrijk dat er twee banden voor nodig waren, nu voor het eerst in een Nederlandse vertaling verschenen. Het gaat niet alleen om brieven die van Hieronymus afkomstig zijn, maar ook om brieven die aan hem gericht zijn en waarop hij een antwoord heeft teruggestuurd. Verreweg de meeste correspondentie dateert uit de periode (385-420) dat hij in Bethlehem woonde, waar hij ook gestorven is.
De brieven laten een scala van onderwerpen zien waar de Kerkvader zich mee bezighield. Zo schrijft hij een brief (nr. 13) aan zijn tante Castorina met een voorstel om hun ruzie bij te leggen, maar ook aan paus Damasus (nr. 15) om hem raad te vragen bij twee theologische kwesties die hij niet kan | |
| |
(of wil) oplossen. Herhaaldelijk schrijft Hieronymus brieven die te maken hebben met al dan niet vermeende ketterijen (origenisme, pelagianisme). In een zeer uitvoerige brief aan Fabiola in Rome (nr. 64) behandelt hij op haar verzoek de verschillende kledingstukken van de priesters en hogepriesters in het Oude Testament en de mystieke betekenis van die kleding. Ook de briefwisseling met een andere Kerkvader, Augustinus, is boeiend. Nu eens schrijft Hieronymus hem over de uitleg van een gedeelte uit de Galatenbrief (nr. 112) waarover hij een commentaar heeft geschreven, dan weer beantwoordt hij een kwestie over het pelagianisme (nr. 134). Tevens stuurt hij Augustinus een brief (nr. 115) met het verzoek of deze voortaan op wat vriendelijker toon zou willen corresponderen.
Wanneer men de eerste band openslaat, moet men even wennen. Er is namelijk geen inleiding, maar men krijgt onmiddellijk de eerste brief te lezen. De inleiding en de talloze aantekeningen die de vertaler bij elk van de 154 brieven heeft opgenomen staan echter aan het einde van de tweede band (blz. 1191-1401), zodat men bij het lezen van deze boeiende correspondentie een flinke plek op bureau of schrijftafel moet reserveren. De sectie met de aantekeningen wordt gevolgd door een uitvoerige namenlijst, een zeer omvangrijke lijst van door Hieronymus aangehaalde Bijbelplaatsen en een lijst van door hem geciteerde klassieke schrijvers, en een overzicht van 85 ‘korte biografieën’ van personen met wie Hieronymus heeft gecorrespondeerd.
De vertaler heeft de doorgaans verheven stijl waarin Hieronymus schreef op een uitstekende manier weten te behouden. Hij heeft een knap staaltje werk verricht. De uitgever heeft dat weten te accentueren met een prachtige tweedelige uitgave in een mooie typografie, en in een foedraal. Een mooi stukje kerkgeschiedenis en theologie-geschiedenis is nu voor velen bereikbaar geworden.
□ Panc Beentjes
Hieronymus, Brieven, Band I en II, vertaald uit het Latijn en van aantekeningen voorzien door Chris Tazelaar, Uitgeverij Damon, Budel, 2008, 1468 blz., 84,90 euro, ISBN 978-90-5573-897-7.
| |
Literatuur
Roem
Na Die Vermessung der Welt (2005), een wereldwijde bestseller op niveau, waren de verwachtingen over het nieuwste (zevende) fictieboek van Daniel Kehlmann (°1975) hooggespannen. De titel lijkt op de situatie van de auteur in te spelen: Ruhm, de tol die mensen voor hun roem moeten betalen, maar ook het ultieme verlangen van velen om uit hun alledaagse bestaan te breken en een, al dan niet ingebeelde, betere status te verwerven.
Was Het meten van de wereld een historische roman over de negentiende eeuw, deze roman in negen verhalen speelt zich overduidelijk in het heden af. Mobieltjes en computers, indiscrete | |
| |
YouTubefïlmpjes en internetfora, vliegreizen en internationale congressen zijn er schering en inslag. Maar wie met dat technische en organisatorische vernuft omgaat is de mens, voor wie het gras elders altijd groener is, die voelt dat zijn ik een ander is, die maar al te graag bereid is zijn leven in te ruilen voor ‘het leven dat we droomden’. De spanning tussen de ‘echte’ en de ‘virtuele’ werkelijkheid, die nogal wat tijdgenoten naar het computerspel Second Life lokt, demonstreert Kehlmann in een spiegelpaleis van verhalen die meer met elkaar verbonden zijn dan je aanvankelijk door hebt.
Een man krijgt op zijn nieuwe mobieltje oproepen die voor een ander bestemd zijn en begint na een tijdje met die nieuwe identiteit te spelen. Een bekende schrijver, Leo Richter, maakt twee reizen samen met een vrouw die slechts één wens heeft: geen personage in een van zijn verhalen te worden. Een oude, ernstig zieke vrouw reist naar een centrum in Zürich om te sterven, maar smeekt de auteur te mogen blijven leven. Een beroemde acteur wordt van de ene op de andere dag niet meer opgebeld en moet vaststellen dat een ander zich zijn leven toegeëigend heeft. Een thrillerschrijfster wordt uitgenodigd op een congres in Centraal-Azië en verdwijnt er als in een nachtmerrie. Een wereldberoemde schrijver van optimistische esoterische boeken schrijft voordat hij zelfmoord wil plegen in een brief aan een abdis zijn zwartgallige wereldbeeld van zich af. Een intemetverslaafde wil absoluut als personage in de boeken van Leo Richter voorkomen en stapelt bij een congres in ‘Life Reality’ de ene debacle op de andere. Een overspelige man verstrikt zich in het net van leugens dat hij met zijn telefoontjes en sms'jes heeft geweven.
In het eerste van de twee verhalen ‘In gevaar’ karakteriseert de vriendin van de schrijver Leo Richter hem als ‘de auteur van ingewikkelde korte verhalen vol spiegelingen en onverwachte wendingen, briljant maar lichtjes steriel’. Dat lijkt een treffende karakteristiek van Kehlmanns nieuwste boek. De auteur speelt een duizelingwekkend spel met zijn personages en de lezer. Het hoofdpersonage van het ene verhaal is een nevenpersonage in een ander verhaal. Wat binnen het verhaal (en mutatis mutandis, want zo werkt lezen: in de voorgestelde werkelijkheid) echt is en wat verzonnen, is op den duur niet meer te onderscheiden. In conversaties blijken leugens moeiteloos voor waar te worden aangenomen, opgesloten als mensen zitten in hun eigen gedachtecocon.
De schrijver - en nu bedoel ik Daniël Kehlmann, en niet diens alter alter ego Leo Richter - toont zijn superioriteit, want op papier is hij almachtig, een andere, ‘betere’ God. Je kunt deze verhalen voor het flitsende vertelplezier lezen, als satire (de goeroe lijkt verdacht veel op Paulo Coelho, het ik-verhaal van de intemetverslaafde wemelt van kostelijk potsierlijk usersjargon), als tragikomische bespiegeling over het menselijke tekort. Kehlmann weet als geen ander kleinheid in mensen bloot te leggen. Maar Ruhm is ook zoals Kehlmanns Poetikvorlesungen uit 2007 met een knipoog naar Goethes uitspraak over Faust heten: een ‘heel ernstige scherts’. Een traktaat in verhaalvorm over schijn en werkelijkheid, leugen en | |
| |
waarheid, een gevecht van de auteur (en jezuïetenleerling) met de theodicee. Opnieuw een krachttoer dus, zelfs na het schijnbaar onovertrefbare Meten van de wereld? Dat lijkt me overdreven, want het thema en de methode zijn, na Sterne en Diderot, Pirandello, Borges en Frisch (‘ik pas verhalen aan als kleren’), niet zo origineel. De lichtvoetigheid en de vindingrijkheid waarmee Kehlmann ze op een - alleen al technisch grenzen vervagende en ‘realiteit’ uithollende - hedendaagse wereld heeft geënt, maken van Ruhm niettemin een krachtige leeservaring.
□ Erik de Smedt
Daniël Kehlmann, Ruhm. Ein Roman in neun Geschichten, Rowohlt Verlag, Reinbek bei Hamburg, 2009, 202 blz., 18,90 euro, ISBN 978-3-498-03543-3.
| |
Contrapunt
Een roman schrijven over een emotioneel verwoestende ervaring als het verlies van je jongvolwassen dochter is geen sinecure. Anna Enquist heeft in Contrapunt gekozen voor een afstandelijke toon wanneer ze schrijft over de herinneringen aan de periode vóórdien en legt de emoties in de stukken die gaan over het instuderen van de Goldbergvariaties van Johann Sebastian Bach. Dat zorgt voor een bevreemdend effect.
Centraal in Contrapunt staat ‘een vrouw’ die afgesloten van de buitenwereld in haar studeerkamer de Goldbergvariaties instudeert en tegelijkertijd langzaam herinneringen vrijlaat over het verleden. Vanaf het begin is het duidelijk dat er een dramatische gebeurtenis sluimert die onthult moet worden. Wie vooraf een recensie of een interview las met Enquist, wéét dat het gaat om het overlijden van een kind. Die gebeurtenis wordt pas helemaal op het einde van de roman benoemd, wanneer de vrouw eraan toe is die herinnering toe te laten. Pas daarna zal ze ook langzaam opnieuw de toekomst binnen kunnen laten - al is dat slechts een vermoeden, want de roman eindigt meteen na het benoemen van het vreselijke ongeluk, wanneer de vrouw de laatste aria van de Goldbergvariaties speelt en ‘de toekomst zich in de verste hoek van de kamer [heeft] teruggetrokken’.
Deze roman leest als een enorme worsteling, zowel inhoudelijk als stilistisch. Inhoudelijk focust Contrapunt op het gevecht van de vrouw met de Goldbergvariaties. Het gevecht met haar emoties, haar herinneringen, de angst voor het heden en de toekomst, voor een leven zonder haar dochter, worden in woorden nauwelijks benoemd. Integendeel, Enquist kiest in de delen die niet over de muziek gaan voor een afstandelijke blik: de personages krijgen geen naam maar heten ‘de vrouw’, ‘de dochter’, ‘de zoon’ en ‘de man’ (hoewel man en zoon geen noemenswaardige rol toebedeeld krijgen). Dat maakt het voor de lezer niet makkelijk zich aan het boek over te geven. Dat heeft ook te maken met het feit dat de stukken over de muziek het hoofddeel uitmaken van de roman. Uiteraard zijn ze nauw verbonden met de herinneringen van de vrouw en met de dramatische gebeurtenis in haar leven, maar literair vormen | |
| |
ze toch telkens een soort cesuur, soms zelfs een hindernis die je moet nemen. Als, in mijn geval, geïnteresseerde leek in de muziek van Johann Sebastian Bach, moet je je af en toe echt door de muziekbeschrijvingen heen worstelen omdat ze, onvermijdelijk, ook technisch blijven.
Het woordenboek geeft als een van de betekenissen van contrapunt ‘motieven die de hoofdmelodie omspelen’. Het is een perfecte omschrijving van de manier waarop Anna Enquist deze roman componeerde. Contrapunt is zo ontegensprekelijk een knap geconstrueerde roman die je bovendien af en toe kippenvel bezorgt. Toch heeft het boek me niet zo in zijn greep gekregen als De ijsdragers, een eerdere en zo goed als perfecte roman van Enquist over de relatie tussen een man, een vrouw en hun dochter.
□ Johan Van der Auweraert
Anna Enquist, Contrapunt, De Arbeiderspers, Amsterdam/Antwerpen, 2008, 205 blz., ISBN 978-90-295-6675-9.
|
|