| |
| |
| |
Boeken
Filosofie
Eenheid in tweedracht
November 1486. Al maar meer humanistische geleerden en literatoren verschijnen aan het Europese firmament. Pico della Mirandola (1463-1494), Italiaans wonderkind en vroegrijp genie, legt de laatste hand aan zijn Conclusiones, negenhonderd thesen waarin hij uit de meest uiteenlopende wijsgerige en religieuze tradities een universeelmenselijke waarheid tracht te distilleren. Om de controverse en de kritiek van het pauselijke gezag in te tomen, schrijft hij een begeleidende rede: de Oratio de hominis dignitate.
Voor het eerst sinds lang is deze Rede over de menselijke waardigheid opnieuw in het Nederlands vertaald en verschenen in de prestigieuze reeks ‘Filosofie en Retorica’ van de Historische Uitgeverij. Michiel op de Coul verzorgde de frisse, overtuigende vertaling en wist Pico's literaire elegantie te bewaren. Jan Papy nam de uitvoerige en noodzakelijke historische en filosofische inleiding voor zijn rekening, alsook het nawoord waarin de rijke receptiegeschiedenis van de rede beschreven wordt.
Zowel inleiding als vertaling bieden een uitzonderlijke kijk op Pico's verbluffende belezenheid en zijn vermogen om eenheid te ontdekken binnen het disparate geheel van filosofieën en godsdiensten. Griekse en oosterse filosofie, magie en astrologie, kabbala, christendom of islam: geen enkele leerstelling is Pico vreemd of blijft onaangeroerd wanneer hij - vastberaden en niet zonder enige jeugdige arrogantie - zijn unieke, unificerende visie op het menselijk denken vormgeeft. Vrijheid omschrijft hij als een conditio sine qua non voor menselijke waardigheid, een gedachte die door Erasmus overgenomen en gehuldigd werd. Door de eeuwen heen werd de rede nog vaak gele- | |
| |
zen, maar vanaf Burckhardts Die Kultur der Renaissance in Italien (1860) werd ze al te eenzijdig gekaderd als ‘manifest van de Renaissancemens’.
Naast de ontsluiting van de retorische parel, heeft deze uitgave de grote verdienste Pico's Oratio opnieuw in zijn correcte cultureel-historische context te plaatsen. Zoals vele tijdgenoten begaf Pico zich immers op het spanningsveld tussen de middeleeuwse scholastiek en het ruimdenkende humanisme. In die zin is dit boek warm aanbevolen voor iedereen met een passie voor het leidinggevende denken uit de vroegmoderne tijd en voor de evolutie van het menselijk denken in het algemeen.
□ Fabian Desmicht
Pico della Mirandola, Rede over de menselijke waardigheid, uit het Latijn vertaald en van aantekeningen voorzien door Michiel op de Coul. Ingeleid en van een nawoord voorzien door Jan Papy, Historische Uitgeverij, Groningen, 2008, 164 blz., 24,95 euro, ISBN 978-90-6554-4520.
| |
Kerk en theologie
Buitenechtelijke broertjes en zusjes van de Bijbel
Enkele weken voordat in oktober 2004 de langverwachte interconfessionele Nieuwe Bijbelvertaling verscheen, publiceerde Pieter Oussoren, predikant te Naarden, zijn eigen overzetting die heel toepasselijk De Naardense Bijbel werd gedoopt. Tijdens de presentatie ervan wist de toenmalige burgemeester van Utrecht aan Oussoren de belofte te ontlokken dat hij zich nu zou gaan zetten aan de vertaling van de deuterocanonieke geschriften van het Oude Testament, die immers in een protestantse Bijbel niet zijn opgenomen.
Met Buiten de vesting, een overduidelijke knipoog naar zijn woonplaats alsook naar zijn eigen Bijbelvertaling (de kleine Hebreeuwse canon), heeft Oussoren dit karwei geklaard. Wie dit fraai geïllustreerde boekwerk openslaat, wordt dubbel en dwars verrast. Behalve een vertaling aan van de oudtestamentische deuterocanonieke boeken (Tobit, Judit, 1 en 2 Makkabeeën, Wijsheid, Jezus Sirach, Baruch, de Brief van Jeremia, de Griekse toevoegingen bij Esther en Daniël, en het gebed van Manasse) treft men er namelijk ook een aantal geschriften aan die in het Jodendom weliswaar erg populair waren, maar nooit een officiële status hebben verworven (Henoch, Psalmen 151-155, Psalmen van Salomo, 4 Ezra). Bovendien heeft Oussoren liefst 23 geschriften vertaald die als apocriefen bij het Nieuwe Testament gelden, zoals het Evangelie van Pseudo-Matteüs, het Evangelie van Petrus, het Evangelie van Tomas, het Evangelie van Maria Magdalena, het Evangelie van de Ebionieten, de Handelingen van Paulus en Tekla, en de Openbaring van Paulus. Als afsluiting is een vertaling opgenomen van de Sibyllijnse orakels.
Pieter Oussoren heeft op zijn eigen karakteristieke wijze vertaald, dus waar het kon in de tegenwoordige tijd, zoals hij nagenoeg consequent in De Naardense Bijbel deed. Maar in Koptische en Latijnse teksten van na 400 na Chr. kan | |
| |
dat alleen in de voltooid tegenwoordige of verleden tijd en daaraan heeft hij zich gehouden. Bij het vertalen van Koptische teksten heeft hij zich overigens laten bijstaan door de koptoloog en egyptoloog Renate Dekker.
Twee uitvoerige inleidingen - een van Nico ter Linden op de oudtestamentische deuterocanonieken, een van Auke Jelsma op de nieuwtestamentische apocriefen - vormen een goede introductie op het veelkleurige tekstmateriaal dat zich in de eeuwen vlak voor en vlak na Christus in een grote populariteit mocht verheugen.
Was De Naardense Bijbel geïllustreerd met foto's van alle gewelfschilderingen in de Sint Vituskerk van Naarden, in Buiten de vesting prijken foto's van gewelfschilderingen in andere kerken uit Noord-Holland (Alkmaar, Amsterdam, Enkhuizen, Warmenhuizen). Aan die schilderingen heeft Idelette Otten aan het einde van het boek een bijdrage gewijd. En aangezien er in de nieuwtestamentische apocriefen herhaaldelijk sprake lijkt te zijn dat Jezus gehuwd was, is daarover een beschouwing door Sam Janse opgenomen.
Kortom, een mooi verzorgde uitgave waarin men zich urenlang kan verbazen over uitspraken en opvattingen die het niet of net niet hebben gehaald in de officiële Bijbel. Soms kan men als lezer daarbij een glimlach of frons niet onderdrukken. Dat gebeurde mij bij het lezen van de zin: ‘de zonnebrand komt over zijn hoofd’ (Judith 8:3), waar de Nieuwe Bijbelvertaling vermeldt dat ‘hij was getroffen door een zonnesteek’. Ook de zin ‘zijn hulpjongens grijpen de macht’ (1 Makkabeeën 1:8) doet komisch aan. Die ‘hulpjongens’ zijn de ‘dienaren’, in feite de vier generaals die na de dood van Alexander de Grote diens rijk onder elkaar verdelen. De vertaling van Oussoren is dus zo letterlijk mogelijk, zonder theologische inkleuring; het werk is daarom een uitstekend hulpmiddel om naast een bestaande Bijbeleditie te gebruiken, omdat het de gebruiker attent kan maken op dogmatische, ideologische of andere manipulaties.
□ Panc Beentjes
Pieter Oussoren en Renate Dekker, Buiten de vesting. Een woord-voor-woord vertaling van alle deuterocanomeke en vele apocriefe Bijbelboeken, Uitgevenj Skandalon, Vught, 2008, 680 blz, 46,50 euro, ISBN 978-90-76564-55-5.
| |
Maatschappij
Grensovergangen
Deze bundel essays ‘over geesteswetenschap, universitair beleid en samenleving’ verscheen ter gelegenheid van het emeritaat van Herman De Dijn. Centraal staan de essays over de eigen aard van de geesteswetenschappen en over hun plaats en rol binnen de universiteit. De geesteswetenschappen hebben hun oorsprong in een niet-wetenschappelijke betrokkenheid bij de realiteit. Een theoretische benadering van bijvoorbeeld literaire teksten dient daarom relevant te zijn voor de primaire leeservaring. De geesteswetenschappen kunnen zich met andere woorden niet | |
| |
radicaal verwijderen van hun niet-theoretische oorsprong (blz. 55).
Deze stelling werkt De Dijn verder uit in het essay over ‘Soorten weten. Wetenschap, Common Sense en Wijsheid’. De manier(en) waarop mensen zichzelf en hun omwereld spontaan begrijpen mag niet afhangen van hun verzoenbaarheid met wetenschappelijke inzichten. Dat zou immers betekenen dat wij onze manier van omgaan met elkaar, met de natuur en met onszelf zouden moeten opgeven. Uiteindelijk zouden we dan het fundament zowel van onze waardebesef als van het wetenschappelijk weten ondermijnen.
Het weten dat we wijsheid noemen overstijgt zowel het alledaagse weten als de wetenschappelijke kennis. Ze legt de diepere lagen bloot van de common sense en overstijgt het ‘beheersingssyndroom’ van de wetenschappelijke benadering. Aan dat syndroom wijdt De Dijn enkele behartigenswaardige beschouwingen die brandend actueel zijn. De evaluatie bijvoorbeeld van de wetenschappelijke ‘productie’ aan de hand van meetbare en kwantitatieve parameters en de poging om alle waarden in termen van nut te bepalen. En vooral de manageriële benadering van het universitaire beleid dat in de rector van de universiteit in de eerste plaats een manager ziet!
In ‘Zin en onzin van de academische filosofie’ toont De Dijn hoe het filosofieonderricht geconfronteerd wordt met twee diametraal tegengestelde verwachtingen: zich voegen naar de eisen van de zogeheten exacte wetenschappen enerzijds en anderzijds concrete antwoorden geven op vragen en problemen waarmee mensen dagelijks geconfronteerd worden. Hij ziet in de verwetenschappelijking van de filosofie het grootste onheil, want ze voert regelrecht naar uniformiteit en smoort het creatieve denken.
In ‘De intellectueel is dood. Leve de intellectueel’ zoekt De Dijn ‘naar een nieuw soort intellectueel... noch heraut van het Universele, noch kritische of cynische relativist’ (blz. 93). Hij breekt een lans voor een open particularisme en ontzenuwt de tegenstelling tussen universalisme en particularisme. Onder ‘particularisme’ verstaat hij ‘houdingen waarin de toewijding aan het eigene gepaard gaat met het besef van de onvermijdelijke contingentie die deze toewijding kenmerkt’ (blz. 101). De intellectueel is niet een soort Sisyphus, een rusteloze zoeker naar meer klaarheid en kritisch tegenover het reeds bereikte, maar iemand die ‘zich expliciet confronteert met en participeert aan “het bredere geestesleven’” (blz. 105). Van dat geestesleven getuigt elke bladzijde van deze bundel die wat de taal betreft niet makkelijk verteerbaar is, maar de lezer wel aan het denken zet.
□ Hugo Roeffaers
Herman De Dijn, Grensovergangen. Over geesteswetenschap, universitair beleid en samenleving, Peeters, Leuven, 2008, 135 blz., 18 euro, ISBN 978-90429-2152-8.
| |
Kunst
Verzameld werk van Velázquez
In het tijdperk van goedkope kunstboeken in meertalige massaoplagen en | |
| |
van gemakkelijke toegang tot kunstreproducties op het internet heeft de Vlaamse uitgeverij Ludion het erop gewaagd een ‘Classical Art Series’ te lanceren: een reeks van degelijke en stijlvol uitgegeven monografieën van klassieke meesters, naar het model van gerenommeerde publicaties uit het verleden. Na een succesvolle start in 2007 met de eerste twee boekdelen - Titiaan en Bruegel - is het de bedoeling elk jaar twee titels aan de reeks toe te voegen. In 2008 kwamen Velázquez en Vermeer aan de beurt.
De catalogue raisonné van Velázquez’ schilderijen heeft de Spaanse kunsthistoricus Fernando Checa bezorgd. Checa is professor aan de Universidad Complutense in Madrid en een expert in de klassieke Spaanse schilderkunst. Van 1996 tot 2001 was hij directeur van het Prado, het museum dat niet minder dan 47 werken van de meester bewaart (Velázquez’ volledige oeuvre telt volgens dit boek slechts zo'n 110 schilderijen, hetgeen niet overdadig lijkt voor een carrière van meer dan veertig jaar). In een boeiende en heldere inleiding schetst Checa Velázquez’ levensloop en licht hij zijn artistieke ontwikkeling toe. Typerend voor de verschillende fasen van Velázquez’ werk is zijn voorkeur om intellectuele boodschappen en een gevoel voor het geheim van de werkelijkheid via een naturalistische stijl uit te drukken. Zijn doeken zien er op het eerste gezicht uit als uit het leven gegrepen taferelen, maar bevatten vaak meerdere betekenislagen die ons overigens vandaag gedeeltelijk ontgaan.
Op Checa's inleiding volgt het catalogusgedeelte, waarin elk schilderij van een beknopte commentaar wordt voorzien. Die bevat voldoende elementen en bibliografische verwijzingen om de geïnteresseerde lezer op weg te helpen. De uitstekende kwaliteit van de reproducties en het royale aanbod van treffend uitgekozen detailopnamen maken deze publicatie bijzonder aantrekkelijk. De uitvoerige bibliografie en meerdere indexen - onder meer een lijst van de plaatsen waar Velázquez’ schilderijen zich bevinden - zorgen voor de wetenschappelijke en praktische waarde ervan. Als extraatjes bevat dit boek een voorwoord waarin Rosa Navarro Durán een verband legt tussen het oeuvre van de schilder en de zevenhende-eeuwse Spaanse picareske en barokke literatuur, en voorts de korte levensbeschrijving van Velázquez door zijn leermeester én schoonvader Francisco Pacheco (geschreven lang voor Velázquez’ dood, maar toen hij al meer dan beroemd was).
Omdat hij reeds op jonge leeftijd hofschilder werd en van die positie onmiskenbaar volop genoten heeft, wordt Velázquez tegenwoordig wel eens afgedaan als een dubieuze kunstenaar die knielde voor de macht. Het is onbelangrijk of een uitgave als deze, waarin men zijn oeuvre handig bij elkaar vindt en een indrukwekkende verzameling van meesterwerken onder ogen krijgt, de officiële kritische waardering van zijn oeuvre kan bijstellen. Wie vrij genoeg is om ongegeneerd van Velázquez’ voorname kunst te houden, zal deze uitmuntende publicatie niet willen missen.
□ Jan Koenot
Fernando Checa, Velázquez The Complete Paintings, Ludion, Antwerpen, 2008, 224 blz., 100 euro, ISBN 978-90-5544-741-1.
| |
| |
| |
Literatuur
Hetzelfde gedicht steeds weer
Zoals onverwacht handgeklap, gesmoord in weldadige stilte, zo ongeveer klinkt de poëzie van Lies Van Gasse. Als een vlucht woorden die zich even samenpakken tot een gedicht en dan met stille trom vertrekken, op zoek naar een volgende ‘plek in taal’. Op die manier weeft ze in Hetzelfde gedicht steeds weer aan een sluier van behaaglijke onbestemdheid. Alleen al de vaak gebruikte bijwoorden ‘ergens’, ‘soms’, ‘ooit’ dragen daartoe bij. Wat na lectuur overblijft: verloren gelegde ‘gedachten’ als bij gelukkig toeval ontglipt aan de pen van de dichteres.
‘Instemmend geknik. / Niets erger dan een vergeten gedachte’. Zo luidt het in het openingsgedicht, waarin over verschillende niet nader genoemde figuren wordt bericht. Ze kunnen gelden als de gedachten of gestalten waarin de verteller zichzelf versplintert. ‘Ook de derde kent dat gevoel. / Soms ontspringt een rivier in haar buikholte’. Verlangens, bedenkingen, gevoelens geboren ter hoogte van de buik, daarover fluistert deze poëzie. Over de ogenschijnlijke tegenstelling tussen woord en lichaam, ‘vast tapijt’ en ‘losse grond’.
In heel wat gedichten is sprake van een naamloze zij, die probeert een brug te slaan naar een even naamloze hij: ‘Geen aanraking, hoe intens of dierbaar ook, / zoals haar vingers in het klamme laken. / / Er is een mooie grijze vlek / waar ze zijn naam noemt. / Ze zocht een man. Verder / dan zijn handen kwam ze niet’ (blz. 18). Of in de mannelijke tegenhanger ervan: ‘Zijn aanraking is licht. / Hij brengt halsdoeken, mouwen, herfstregens. / / Zij drinkt met een nog vochtig oog, / twee wimpers klam tegen hem aan. / Tevreden glijden voeten in het zand, / woelt een hand in het haar’ (blz. 28).
Het lijkt erop alsof zij/hij zich steeds weer wil nestelen in iets/iemand anders. De ‘holte’ als een gekoesterde wijkplaats vormt de centrale isotopie van deze titelloze gedichten. ‘We ademen ernst, / maar soms klaart alles op. / Dan kruipen we in holtes langs elkaar’ (blz. 29). ‘Zacht trilde een lichaam naar een boventoon, / dijde het ene in het andere, / waarrond zich een wonde sloot’ (blz. 48). ‘Niet mij wilde hij voelen. / Liever verloor hij zich in het wak’ (blz. 50).
Laatst geciteerde verzen maken deel uit van een gedicht dat herinnert aan de mythologische oorsprong van de golem: ‘Een homp klei wilde hij kussen. / Hij nam mij in zijn handen, teder. / Zoog tot ik een mond had’ (blz. 50). Ook uit andere gedichten blijkt dat de mond weliswaar dient om ‘een vergeten lied’ te ‘zingen’, maar zich bij voorkeur verliest in een ‘kluwen van welwillend zwijgen’ (blz. 17). De mond is tot weinig meer in staat dan wat kortstondig geprevel. Het eerste gedicht van de reeks ‘Over een mond’ begint en eindigt zo: ‘Hij wilde een lied zingen die dag / [...] // Zei “mond” en verder niets’ (blz. 48).
Welluidende zwijgzaamheid kenmerkt de schutterige figuren die in deze gedichten tot spreken/zingen worden verleid. De poëticale inslag ervan is onmiskenbaar. Net als haar personages ‘spreekt’ Lies Van Gasse ‘in tussenruim- | |
| |
tes’ (blz. 28), ‘zoekt’ zij ‘een zin die weegt / in een schaduwgebied van letters’ (blz. 46), ‘ruisen’ haar verzen ‘als ingehouden handgeklap’ (blz. 53). De laatste reeks van de bundel, ‘Verdrinken tussen kopjes thee’, verwoordt ondubbelzinnig waar het de dichteres om te doen is: om ‘de hunkering naar tekst, / de rammelende ribbenkast van taal’ (blz. 60). Om dichterlijke taal als een vorm van lichamelijkheid die zich uiteindelijk niet laat schrijven.
Dat lyrische (on)vermogen wordt onder meer treffend uitgedrukt in Van Gasses voorkeur voor sensitieve beelden: gedicht na gedicht worden alledaagse dingen (allitererend) tot leven gewekt. Zo heeft zij het over ‘letters, vrij van oog of huid, / verzen nog te vrolijk voor een plek in taal’ (blz. 17). Wil ze ‘in de kast een luide lepel rapen. / Zien hoe zelfs de honing huilt’ (blz. 21). Of ziet ze een ‘wij’ ‘drijvend, alsof twee zwaartes / elkaar voor die seconde opheffen. / Wij van glas, de lucht van steen’ (blz. 29).
Hetzelfde gedicht steeds weer is bovendien een zorgvuldig gecomponeerde bundel waarin het lyrische subject zichzelf zoveel mogelijk objectiveert. De meeste gedichten vertonen een derdepersoonsperspectief, lopen als het ware met een boogje om het eigen ik heen. Ook al gaat het om broze gevoelens en kantelmomenten, de mate waarin expliciete bespiegelingen over een/het ‘ik’ afwezig zijn, verleent deze poëzie een afstandelijk karakter. Die afstandelijkheid is mede het gevolg van de graag gebruikte passieve vorm en de in lyrische gedichten meestal ongebruikelijke verleden tijd.
De bundel refereert overduidelijk aan een voortijd die niet ongedaan kan worden gemaakt: hij kan alleen opgeroepen of betreurd worden in verzen die subtiele varianten zijn van elkaar. Of zoals de dichteres getuigt in het slotgedicht: ‘Ze had talent voor wie zich dicht / tegen de grond drukt, was begiftigd met zwaarmoedigheid. // [...] Ze viel als een hond in slaap tussen de boeken. / Schreef hetzelfde gedicht, steeds weer’ (blz. 61).
□ Yvan De Maesschalck
Lies Van Gasse, Hetzelfde gedicht steeds weer, Wereldbibliotheek, Amsterdam, 2008, 61 blz, ISBN 978-90-284-2273-5
|
|