| |
| |
| |
Boeken
Kerk en theologie
Cultuurhistorische kennismaking met het Hooglied
Talloze werken uit de West-Europese muziek, de beeldende kunsten en de literatuur hebben de Bijbel als inspiratiebron genomen, hetzij rechtstreeks, hetzij via vertalingen en interpretaties. En dat geldt, ondanks de zogenaamde religieuze crises, evengoed nog voor hedendaagse kunstenaars. Men wordt dus ook nu voortdurend geconfronteerd met de Bijbel en zijn receptiegeschiedenis die ons in velerlei vorm tegemoet treedt. Juist wat die receptie betreft zijn er dikwijls blinde vlekken, en dat niet alleen bij kunsthistorici, literatuurwetenschappers en musicologen, maar ook bij theologen. Bij de eersten ontbreekt het vaak aan de notie van de Bijbelse tradities en hun interpretaties, bij de laatstgenoemden aan kennis van de veelzijdige interpretatiegeschiedenis en verbeelding van de teksten.
Tegen de achtergrond van deze vaststelling namen de Leuvense musicoloog Ignace Bossuyt en de Leuvense theoloog Hans Ausloos in het najaar van 2006 het initiatief tot een eenmalige interdisciplinaire lezingenreeks waarin het oudtestamentische geschrift Hooglied en zijn doorwerking in de westerse cultuur - zowel in beeld als in taal en muziek - centraal worden gesteld. Wegens de onverwacht grote interesse is er intussen een heuse reeks ‘Bijbel & Cultuur’ aan de gang. In de herfst van 2007 waren de lezingen gewijd aan korting Salomo, in het najaar van 2008 aan het boek Job en de vraag van het onverdiende lijden.
De vier avondvullende lezingen over het Hooglied zijn nu bewerkt tot een boek. In de eerste bijdrage leidt Hans Ausloos het boek Hooglied in. Hij besteedt uitgebreid aandacht aan de verschillende hypothesen over de oorsprong en datering van het geschrift en maakt tevens duidelijk dat Hooglied als | |
| |
liefdespoëzie absoluut niet uniek was in het Oude Nabije Oosten. Veel aandacht ook voor het vraagstuk wie er op welke momenten in dit Bijbelboek aan het woord is, een kwestie die een belangrijke impact heeft op de interpretatie van dit geschrift. Uiteraard is er tevens aandacht voor de verschillende manieren om het Hooglied op allegorische wijze te lezen en te interpreteren.
Barbara Baert, hoogleraar aan de Faculteit Letteren te Leuven, presenteert een boeiende uiteenzetting van de manier waarop Hooglied in de beeldende kunsten werd ontvangen. Vooral de zogeheten typologische interpretatie en de hervormingen van Bernardus van Clairvaux in de twaalfde eeuw hebben belangrijke impulsen gegeven aan de receptie van Hooglied in de beeldende kunsten. Uiteraard gaat Baerts bijdrage vergezeld van een veelheid aan afbeeldingen uit verschillende perioden. Henri Bloemen van de Lessius Hogeschool te Antwerpen onderzoekt de receptie van Hooglied in de Nederlandse, Engelse, Franse, Duitse en Italiaanse literatuur tussen 1100 en onze tijd. Jammer alleen dat hij bij de uitleg van de Hebreeuwse tekst alleen het boek van P.W.T. Stoop-van Paridon als autoriteit opvoert.
In de laatste bijdrage gaat Ignace Bossuyt na hoe Hooglied muziek is geworden. Hij laat zien hoe de muzikale geschiedenis van Hooglied in West-Europa een hoge vlucht heeft genomen en hoe dit geschrift de eeuwen door op diverse manieren componisten heeft geïnspireerd. Ook deze bijdrage wordt met een veelheid aan voorbeelden toegelicht; ze zijn zoveel mogelijk ontleend aan muziek die ook op cd beschikbaar is!
Omdat de auteurs er soms niet aan konden ontkomen vakterminologie te gebruiken, is een uitvoerige verklarende woordenlijst opgenomen. Ook vinden we een persoonsregister en een Bijbelregister. Kortom, een boek dat een warme aanbeveling verdient. Eén wens: dat in komende uitgaven van deze mooie lezingenreeks de voluit geschreven onuitsprekelijke Godsnaam vermeden worde.
□ Panc Beentjes
Hans Ausloos en Ignace Bossuy (red.), Hooglied. Bijbelse liefde in beeld, woord en klank, Vlaamse Bijbelstichting/Acco, Leuven/Voorburg, 2008, 213 blz., 22,50 euro, ISBN 978-90-334-6895-7.
| |
Literatuur
Klein geluk
‘Laat anderen maar oorlog voeren en besturen, / en meer van dat soort “grootse” dingen doen. / Als ik maar anoniem mag blijven, buiten zicht: zolang ik leef ben ik dan eigen baas.’ De verzen vertolken een antieke levenshouding die we vooral met de ‘school’ of ‘tuin’ van Epicurus associëren. Maar de aanbeveling om in het verborgene te leven vinden we niet alleen in de geschriften van Epicureïsche filosofen terug, zij doordesemt een groot deel van de Latijnse poëzie uit de vroege Keizertijd. Daarbij denken we allicht in de eerste plaats aan gecanoniseerde dichters als Vergilius, Horatius, Ovidius en Tibullus. Maar zoals Vincent Hunink in | |
| |
zijn elegante bloemlezing Klein geluk laat zien, keert het thema in steeds wisselende vorm ook weer in de ‘kleinkunst’ van ‘mindere’ goden als Petronius en bentgenoten uit de latere eerste en tweede eeuw na Christus.
Die poëzie leeft zelf nog al te vaak in het verborgene. Ze zit veelal verdoken in geleerde tekstuitgaven die enkel in een selecte kring van beroepsfilologen circuleren; onopgeloste (en wellicht onoplosbare) problemen rond auteurschap en tekstconstitutie dragen daar in aanzienlijke mate toe bij. En dat is jammer, want de zorgvuldig uitgekozen en fraai gerangschikte gedichten blijken vaak pareltjes van poëzie te zijn. Als steeds is Hunink er goed in geslaagd de puntigheid én speelsheid van die Latijnse gedichten in levendig, maar snedig Nederlands om te zetten. De mooie vormgeving van het boekje - hét handelsmerk van Uitgeverij P - verhoogt het leesplezier verder: dit is een kleinood voor poëzieliefhebbers.
Dit houdt overigens meteen ook in dat de bundel niet echt fungeert als een pendant voor modieuze bloemlezingen als Seneca voor managers en Epicurus voor managers - ‘therapeutische’ bundels die pretenderen hulp en houvast te bieden bij het gestresste bestaan van moderne westerlingen, maar die conditie nu net onderschrijven door antieke levenswijsheid systematisch tot hapklare brokken geestelijk fastfood te herleiden. Eerst en vooral zet de poëziebundel de lezer als vanzelf aan tot een trage lectuur. Bovendien zijn de gedichten vaak te speels, te ironiserend van toon om helemaal ernstig te worden genomen. Hoe dan ook gaat het in de meeste gevallen om een typisch ‘stads’ fenomeen: doorgaans wordt de lof van het landleven bezongen door dichters die met beide benen in het hectische leven van Rome staan. Al bewijst het slotgedicht van Martialis dat er ook op deze regel uitzonderingen bestaan.
□ Toon Van Houdt
Petronius, Klein geluk. Vertaling Vincent Hunink, Uitgeverij P, Leuven, 2007, 64 blz., 13 euro, ISBN 978-90-77757-69-7.
| |
Geschiedenis
Mystiek rond 1900
‘Mystiek’ lijkt een woord uit een ver verleden, maar de mystieke ervaring en beleving is van alle tijden, en ook nu nog springlevend. In zijn boekje Eene zachte aanraking van zijn zieleleven onderzoekt Peter Nissen verschijningsvormen ervan in Frankrijk en Nederland rond 1900. Leidraad is de (her)bekering tot het katholicisme van de toen beroemde Franse auteur (met Nederlandse wortels) en ‘decadentist’ Joris-Karl Huysmans, die onder andere onder invloed van de geschriften van Ruusbroec evolueert van verketterd auteur van A rebours tot vroom katholiek. Rond dat centrale gegeven cirkelen figuren als de filosoof Bolland, de Tachtiger Frans Erens en vooral de familie Alberdingk Thym: de katholieke romancière Catharina, de vurige jezuïet Jan en de uiteindelijk zeer afwijzende Karel (Lodewijk van Deyssel). Huysmans' bekering wekt verwachtingen en | |
| |
bewondering, en oogst tegelijk kritiek van ongelovigen maar ook van officieel kerkelijke kant. De katholieke hiërarchie bekijkt met enige argwaan de sterk artistiek bepaalde, niet goed in kerkelijke structuren te vatten bevlogenheid, waarbij ‘doorleefdheid’ primeert op orthodoxie. En Huysmans zelf pleitte voor exclusiviteit: hij stelde dat de mystiek ‘appartient au catholicisme et elle est à lui seul’ (blz. 20).
Nissen schetst een interessant tijdsbeeld en legt significante, precies gesitueerde verbanden, maar zijn begrip van de mystiek blijft erg vaag. En hij overspeelt zijn hand door de toenmalige mystiek te verbinden met onze tijd, met enerzijds de ontkerkelijking en anderzijds de populariteit van het ‘relishoppen’ en het ‘ietsisme’, dat al te gemakkelijk ‘spinozisme’ wordt genoemd - eigenlijk een belediging voor Spinoza, waarschijnlijk de grootste denker uit de geschiedenis van de Nederlanden. Anderzijds is het goed dat in een tijd waarin een eng, kortzichtig materialisme het maatschappelijk discours domineert en spiritualiteit tot een historisch curiosum lijkt te reduceren, eraan wordt herinnerd dat het ooit anders is geweest, en dat de huidige verwaarlozing van die spiritualiteit ook een verarming betekent.
□ Jacques De Maere
Peter Nissen, Eene zachte aanraking van zijn zieleleven. Over ‘ware’ en ‘valse’ mystiek rond 1900, Vantilt, Nijmegen, 2008, 46 bladzijden, 9,95 euro, ISBN 978-94-6004-004-7.
| |
Varia
Het lunapark en andere plekken
Uitgeverij Pelckmans nam het prijzenswaardige initiatief Ludo Abicht op zijn tweeënzeventigste een autobiografie te laten publiceren, Het lunapark en andere plekken. Het is dus niet zo dat hijzelf vond daarvoor gewichtig genoeg te zijn, zoals Platel in 't Pallieterke (14-01-2009) suggereerde. Voor mij is het dan weer niet gemakkelijk iemand die men sinds 1970 persoonlijk kent en waardeert met de nodige afstand te lezen.
In het begin van de jaren zestig was Abicht nog betrokken bij het studententijdschrift Ruimten, was bekend als dichter van het Nieuw Realisme en had sporen nagelaten in de werking van het Katholiek Vlaams Hoogstudenten Verbond dat toen een progressieve beweging was.
Het charisma dat Abicht uitstraalde, ook tijdens zijn verblijf in de Verenigde Staten waar hij les heeft gegeven op het Antioch College en in 1971 promoveerde op de Praags-Duitse dichter Paul Adler, is een van zijn wezenstrekken gebleven, maar in Het lunapark en andere plekken houdt hij het onder de korenmaat. Zo krijgt men slechts een vaag idee van de jaren toen hij na zijn terugkeer uit de Verenigde Staten in 1982 bij gebrek aan academische erkenning bijna elke avond de boer op ging voor IMAVO, het Instituut voor Marxistische Vorming, in een ludiek T-shirt met de koppen van Marx, | |
| |
Lenin en Mao. Die jaren waren van onschatbaar belang voor de Vlaamse volksopvoeding, net zoals zijn tijdrovend engagement voor het Masereelfonds, het kleinste culturele fonds dat nochtans een grote waaier van activiteiten ontwikkelde. Abicht is een sleutelfiguur geweest om het radicaal linkse gedachtegoed aan te brengen bij Vlamingen die wantrouwig stonden tegen orthodoxe communisten van het saaie Turftype.
Tussen hamer en aambeeld: zo is het altijd met Abicht geweest. Neemt hij wijselijk afstand van het blinde fanatisme van sommige Palestijnen, dan is er altijd wel een trotskist om zijn visie ‘walgelijk’ te vinden (lezersbrief Knack, 17-12-2008). Legt hij daarentegen de vinger op de wonde van Israëlische terreur zonder nochtans van ‘genocide’ te spreken, dan staat er een zionist klaar met verwijten dat hij de discussie vergiftigt. In tegenstelling tot de mentaliteit van de meeste politici voelt Abicht zich bij zulke commotie niet als een vis in het water, maar blijft hij verlangen naar verzoening van tegenstellingen.
Deze ‘Versöhnungsmetaphysik’ loopt als een rode draad door het boek. Dat Abicht ook de ‘godsvrede’ onderschrijft met het oog op Vlaamse onafhankelijkheid is misschien zijn enige standpunt waarvoor ik weinig begrip kan opbrengen.
Het traject van Abicht van zijn jezuïetenperiode tot bij de loge lijkt me perfect begrijpelijk. Volgens de visie van Leo Apostel was zo iemand altijd al een ideale gegadigde voor de vrijmetselarij: een rusteloze zoeker, maar toch ook weer niet té getormenteerd, want gezegend met een genereuze dosis humor.
Ludo Abicht zal in de herinnering van vele studenten van de Universiteit Antwerpen voortleven als de man die in de jaren zeventig pionierswerk deed met nieuwe werkvormen zoals een ‘poetry workshop’. Ook de cursussen over de Bijbel en materialistische literatuurstudie waren inspirerend voor een hele generatie, en zelfs studiereizen naar Israël organiseren was hem niet te veel. Tegenslagen hebben Abicht echter nooit verbitterd. Integendeel: ze hebben bijgedragen tot een vorm van positieve gelatenheid en wijsheid die de lectuur van dit boek uitzonderlijk aangenaam maakt.
□ Joris Duytschaever
Ludo Abicht, Het lunapark en andere plekken Autobiografisch materiaal, Uitgeverij Pelckmans, Kapellen, 2008, 240 blz., 19,75 euro, ISBN 978-90-289-4912-6
|
|