| |
| |
| |
Boeken
Kerk en theologie
Middelnederlandse Bijbelvertalingen
De allereerste Nederlandse vertalingen van de Bijbel dateren uit het einde van de dertiende eeuw. Al dan niet tegengewerkt door kerkelijke autoriteiten waren er toen op meerdere plaatsen in het huidige België initiatieven. In de vijftiende eeuw ontstond, vooral door toedoen van de Moderne Devotie, ook in de Noordelijke Nederlanden een flinke activiteit op het gebied van Bijbelvertalingen. Nergens echter was sprake van een integrale vertaling; een vertaler maakte een selectie met het oog op een bepaalde doelgroep. Zo ontstond er gaandeweg een lappendeken van Bijbelvertalingen die elkaar over en weer hebben beïnvloed.
In een werkelijk prachtig uitgegeven boek, zeker wanneer men dat afzet tegen de prijs, wordt de lezer meegenomen op een verkenningstocht langs allerlei Middelnederlandse Bijbelvertalingen. Deze kunnen op drie manieren worden gekarakteriseerd. Allereerst zijn deze Bijbels niet vertaald uit de grondtalen, Hebreeuws en Grieks, maar gaat het om vertalingen van de Vulgaat, de kerkelijke Latijnse tekst die omstreeks 400 na Christus door Hieronymus werd vervaardigd. Ten tweede dient men te bedenken dat het begrip ‘Bijbel’ in de Middeleeuwen veel vrijer werd gehanteerd dan nu het geval is. Allerlei gedeelten (evangeliën, brieven van Paulus, afzonderlijke Bijbelboeken) werden apart vertaald en verspreid. Ten slotte valt op dat dergelijke Bijbelvertalingen pragmatisch van karakter zijn, aangepast aan het specifieke doel waarvoor ze werden gemaakt: perikopenbundels/lectionaria, Bijbelse geschiedenissen, psalteria, passieverhalen, evangelieharmonieën, enz.
Dit boek biedt een overzicht van de Middelnederlandse Bijbelvertalingen die momenteel bekend zijn. Zij worden gepresenteerd in drie delen; de twee grootste segmenten beslaan respectievelijk het Oude en het Nieuwe Testament. Daarin komen onder andere de | |
| |
Historiebijbel van 1361, de Noordneder-landse historiebijbel, de Zuidnederlandse vertaling van de vier evangeliën aan bod. Voorafgaand aan deze twee secties vinden we een thematisch deel, waarin bijdragen staan opgenomen over het uiterlijk van de handschriften, de wijze waarop ze werden verlucht (van eenvoudig penwerk tot miniaturen van hoogstaande kwaliteit). Ook is er aandacht voor berijmde Bijbelvertalingen, waarvan Jacob van Maerlants Rijmbijbel uit 1271 de bekendste is.
Veertien bijdragen laten enerzijds zien dat de studie naar Middelnederlandse Bijbelvertalingen zich de laatste jaren enorm heeft ontwikkeld, maar tonen anderzijds aan dat in het onderzoek nog een aantal gebieden - onder andere de vertaling van de Handelingen der Apostelen, daterend uit het einde van de veertiende eeuw - braak is blijven liggen. Ook is er veel werk aan de winkel bij het ontrafelen van het ingewikkelde web van epistolaria en lectionaria vanaf de late dertiende eeuw. Het gegeven dat er nog steeds nieuwe tekstvondsten worden gedaan, zal de onderzoekers eveneens alert houden.
Wie zich eenmaal in de wereld van de Middelnederlandse Bijbelvertalingen begeeft, raakt daar nooit meer van los. Dit boek vormt een uitstekende inleiding tot die voortgaande ontdekkingsreis in de letterkunde. En wie dit alles in breder perspectief wil bekijken verwijs ik graag naar M. Lamberigts & A.A. den Hollander (red.), Lay Bibles in Europe 1450-1800 [Bibliotheca Ephemeridum Theologicarum Lovaniensium CXCVIII], Peeters, Leuven 2006.
□ Panc Beentjes
August den Hollander, Erik Kwakkel en Wybren Scheepsma (red.) met medewerking van Martine Meuwese (beeldredactie), Middelnederlandse Bijbelvertalingen [‘Middeleeuwse Studies en Bronnen’, deel 102], Uitgeverij Verloren, Hilversum, 2007, 207 blz., 25,00 euro, ISBN 978-90-650-964-2.
| |
Eschatologie als christologie
Prof. A. van de Beek is als hoogleraar symboliek verbonden aan de Vrije Universiteit van Amsterdam en als bijzonder hoogleraar systematische theologie aan de universiteit van Stellenbosch. In de inleiding van zijn indrukwekkende God doet recht plaatst hij de eschatologie in logische volgorde met zijn twee eerdere boeken over Jezus Christus en diens plaats in de wereld. Van de Beek stelt dat het in het vakgebied van de systematische theologie gebruikelijk zou zijn om verder te gaan met de werking van de geest in de wereld (de pneumatologiea) en de gestalte die de Kerk hierbij doorheen de eeuwen heeft aangenomen (de ecclesiologie). Pas in laatste instantie komt doorgaans de eschatologie, als leer van de eerste en de laatste dingen, aan bod.
Uiteindelijk maakt deze volgorde weinig uit. De komst van Jezus Christus in de wereld plaatst fundamenteel alle individueel en collectief menselijk handelen, inclusief het stuk dat bemiddeld wordt door de geest en de gestalte van de Kerk die hieruit groeit, in eschatologisch perspectief. Het is dus zeker niet zo dat het klassieke schema een chronologische volgorde impliceert. De eschatologie is in wezen een christologie en draagt de volledige betekenis | |
| |
van de pneumatologie en de ecclesiologie in zich.
In zijn eschatologie gaat Van de Beek uiterst grondig te werk. Het eerste hoofdstuk verkent de hedendaagse problemen rond het spreken over eschatologie - hoewel deze eigenlijk niet fundamenteel verschillen van deze van de vorige generaties. De volgende hoofdstukken spitsen deze vragen toe op het denken over lichaam en ziel enerzijds en hemel en hel anderzijds. Eschatologie is voor Van de Beek fundamenteel christologie en na dit scherp gesteld te hebben behandelt hij vervolgens de komst van Christus in de wereld, de doop, de plaats van christenen in de wereld, het laatste oordeel, het verlangen naar de wederkomst en de eschatologische maaltijd.
Het is hierbij opmerkelijk dat in elk van deze hoofdstukken zowel ideeën van de kerkvaders als middeleeuwse en moderne theologische inzichten uitgebreid aan bod komen. Ook slaagt Van de Beek erin om protestantse en katholieke inzichten helder weer te geven en gekwalificeerd met elkaar in verband te brengen. Deze ideeënrijkdom wordt doorheen het boek doorspekt met Bijbelverwijzingen waarbij uit het register achteraan blijkt dat uit bijna elk hoofdstuk van het Nieuwe Testament minstens één verwijzing komt. Zo blijkt zelfs uit de vorm van dit boek dat eschatologie in wezen christologie is - getuige hiervan ook de indrukwekkende icoon van de lijdende Christus op de kaft van het boek.
Grondig en traditioneel in zijn systematiek, dat is zeker een manier om God doet recht te omschrijven en dat is op zich al een verdienste in ons taalgebied. Tegelijk slaagt Van de Beek erin om een eigenzinnig en uitdagend spoor te trekken. Enkel het definitieve antwoord ontbreekt nog, maar laat dat nu eenmaal eigen zijn aan de eschatologie.
□ Gert Van Langendonck
A. van de Beek, God doet recht. Eschatologie als christologie, Meinema Uitgeverij, Zoetermeer, 2008, 444 blz., 35,00 euro, ISBN 978-90-211-4180-0.
| |
De dertiende apostel
In april 2007 schreef ik in dit tijdschrift (blz. 307-315) over de mediahype die door met name de Amerikaanse National Geographic Society werd gecreëerd rondom een Koptisch manuscript getiteld Het Evangelie van Judas. In mijn artikel besteedde ik vooral aandacht aan de Nederlandse vertaling ervan door prof. dr. J. van Oort. Dat de sensatie nog niet uit de lucht is, bewijst het boek dat April DeConick heeft gepubliceerd. In De dertiende apostel probeert zij met kracht van argumenten aan te tonen hoe het Amerikaanse genootschap de vertaling en interpretatie van dat Koptische manuscript op een aantal plaatsen heeft gemanipuleerd om op die wijze een heel bepaald beeld van Judas te presenteren.
Het spreekt dus vanzelf dat De-Conick in haar boek een nieuwe vertaling van het Evangelie van Judas heeft opgenomen, waarin de bij tijd en wijle discutabele vertaling van de National Geographic Society wordt bijgesteld en soms drastisch gewijzigd (blz. 84-109). | |
| |
Voorafgaand aan haar nieuwe vertaling geeft zij een uitvoerig overzicht van allerlei groeperingen in de vroege Kerk (o.a. de apostolische kerk, de marcionitische kerk, de ebionitische kerk, de montanisten, de gnostici), aangezien het Evangelie van Judas een fictieve versie vormt van hun onderlinge twistpunten. Daarna zijn drie hoofdstukken gewijd aan een aantal aspecten van Judas die van belang zijn voor een goed begrip van het Koptische document: Judas als belijder, als demon, als offeraar.
De dertiende apostel sluit af met een aantal bijlagen. De eerste (‘Aanbevolen leesstof’) is een geannoteerde bibliografie met ongeveer alle literatuur die in de loop van de voorbije jaren over het Evangelie van Judas is gepubliceerd. Daaruit wordt duidelijk dat DeConick haar boek oorspronkelijk in het Engels heeft laten verschijnen; de bijlage kent namelijk alleen Engelstalige titels. Bijlage twee geeft een overzicht in welke gnostische geschriften men iets kan vinden over de Sethiaanse mythe die in het Evangelie van Judas een belangrijke rol speelt. De derde bijlage vermeldt wat Kerkvaders over het Evangelie van Judas hebben geschreven.
Een register van personen en een register met tekstverwijzingen naar de Bijbel, de gnostische literatuur, de Kerkvaders en de klassieke literatuur vormen de afsluiting van De dertiende apostel. Het is niet alleen een moedig initiatief om het tegen zo'n machtige lobby als de National Geographic Society op te nemen, inhoudelijk mag het boek er ook zijn.
□ Panc Beentjes
April DeConick, De dertiende apostel. Wat het evangelie van Judas werkelijk zegt, Kok/Altiora, Kampen/Averbode, 2007,219 blz., 19,90 euro, ISBN 978-90-435-1508-5.
| |
Maatschappij
Weerstaat Elias Canetti de tand des tijds?
Veertien jaar na zijn dood lijkt hij op veel vlakken een anachronisme. In zijn tijd was hij ongetwijfeld een revolutionair denker. Zijn inzichten in de centrale en positieve rol van de massa-ervaring, in machtsbeleving en - bevestiging, in metamorfose en akoestische maskers waren vernieuwend en controversieel, en de formulering ervan in essays, fictie en vooral messcherpe zinnen blijven in de herinnering bewaard. Maar de debetzijde is niet gering: de inzichten (vooral over de massa) worden betwist of zijn door de geschiedenis achterhaald, zijn blindheid voor andere belangrijke visies wordt bekritiseerd en zijn gebrek aan wetenschappelijke methodes, zijn ‘naïviteit’ en zijn willekeurige, onkritische bronnengebruik worden aan de kaak gesteld. Zijn Nobelprijs voor literatuur wordt zelfs tegen hem gebruikt. Toont die immers niet aan dat Canetti het prachtig kon zeggen, maar dat zijn boodschap niet au sérieux moet worden genomen?
Ook Walter Weyns schetst Canetti's kleine kantjes: zijn soms lachwekkende megalomanie, zijn egocentrisme, zijn vooringenomenheid tegen falsifieerbare wetenschappelijkheid en theorieën, zijn | |
| |
onkritische voorliefde voor de mythe. Maar Weyns is in Het geval Canetti toch vooral een verdediger: de man heeft zichzelf niet gespaard, de wereld heeft hem niet begrepen, veronachtzaamd of unfair behandeld - de evocatie van Adorno's radio-interview met Canetti is op dat vlak zowel hilarisch als pijnlijk. Bovendien blijven sommige van zijn inzichten en intuïties geniaal of heroïsch: zijn onverzoenlijkheid tegenover de dood, zijn analogieën van macht en eten, zijn originele kijk op Bosjesmannen en dieren... En dat alles geformuleerd in teksten die geen coherente gehelen (willen) zijn, maar een samenspel van ‘krachtige, zelfstandige zinnen’ (blz. 86).
Het boek van Weyns is een bevlogen en sympathieke introductie waarin leven en werk van Canetti tot een geheel worden vervlochten. Veel nieuws biedt het niet, en in die zin is het, zeker internationaal bekeken, wat overbodig. Maar voor het Nederlandse taalgebied, waar Canetti nooit op overdreven belangstelling heeft mogen rekenen, werpt het een dam op tegen de vergetelheid waarvan hij het slachtoffer dreigt te worden. Canetti zelf, die de dood en die vergetelheid zo haatte, zou dat ongetwijfeld zeer hebben gewaardeerd.
□ Jacques De Maere
Walter Weyns, Het geval Canetti, Acco, Leuven/Voorburg, 2008, 207 blz., 22,50 euro, ISBN 978-90-334-6917-6.
| |
Kleine lezing met grote implicaties
De Bijbelse allusie in Abram de Swaans Het signaal is ruis geworden bevecht de ondertitel ‘Het kunstwerk in het tijdperk van zijn onbeperkte beschikbaarheid’, die vet knipoogt naar Walter Benjamins fameuze opstel. De Swaan werkt dat ook uit. Terwijl de in 1892 geboren filosoof met name door de verbreiding van de speelfilm moest begrijpen dat kunst, technisch ineens simpel te reproduceren, de onmiddellijke ervaring van en concentratie op het hier en nu liet verslappen, meent de Amsterdamse politicoloog dat een heden door het wereldwijde web in zekere zin niet meer bestaat. Het medium internet faciliteert eeuwig tekst, beeld en geluid.
De Swaan memoreert dat bij Benjamin driemaal daags post werd bezorgd. Wij westerlingen stellen het inmiddels onophoudelijk met e-mail en sms, en het fenomeen ‘brief’ is zeldzaam geworden - er zijn mensen die hun eigen handschrift amper gebruiken. In de huiskamer waar Benjamin zijn tastbare berichten binnendroeg kwam de televisie ‘een venster op de wereld’ bieden, maar ook dat is alweer passé: via de kabel en per satelliet kunnen we meer universa tegelijk binnenhalen. Dat heeft iets labyrintisch, de kwantiteit van informatie krijgt het etiket ‘overload’, zodat de mens een eenzame consument wordt, versplinterd, verward en dies meer. Ofschoon De Swaan inzake het product cultuur dan de ‘veile liefde’ van sponsoring ontwaart, acht hij alle razende ontwikkelingen niet louter negatief en benadrukt ‘geen treurzang over vervlakking en verschraling’ te willen presenteren.
Hij erkent wel dat toeristen museumstukken niet snel meer bloot willen zien, maar geneigd zijn eerst te luisteren naar begeleidende informatie van | |
| |
koptelefoon of gids - in de shop koopt men wel een kunstansichtkaart. Toch merkt De Swaan dat mensen onwillekeurig juist tegen die vervreemding ingaan. Mondialisering bevordert lokalisering: op internetfora verzamelen surfers zich, tegen alle doemscenario's over collectieve beleving in, als rond de dorpspomp. Indien hun op het web wat aangrijpt is de reflex de link te forwarden, om in emoties te delen. En virtueel, evengoed met in de omgang volstrekt vreemden aan de andere kant van de aardbol, wordt er meer dan ooit gecommuniceerd.
Zo actualiseert dit medium voor De Swaan wellicht ‘zijn’ solidariteit, die hij via steeds verder van de familie verwijderende identificatie aanprees in zijn bekendste boek Zorg en de staat (1988). Ook pleit hij, omdat het door de technologie nooit meer stil of donker wordt, voor een ‘sociologie van de achteloosheid’ die al datgene bestudeert wat op de rand van de aandacht speelt en dat slechts door wel zeer geoefende multitaskers kan worden opgepikt. Ten slotte meent de in 1942 geboren De Swaan dat zijn generatie, alle volgens hem luxe rebellie ten spijt, nooit voorbij hiërarchisch denken is geraakt. De zogeheten beschavingsideeën van socialisten en communisten zouden identiek zijn aan die van de gelovigen die ze bestreden.
De Swaan beseft te horen tot culturele elites die het, met de stuiptrekking van een halfhartig multiculturalisme, ‘nog tot laat in de vorige eeuw voor het zeggen hadden’. Onderweg zijn zij echter ingehaald. De start van die race dateert De Swaan op 1960, bij de vrije jongens van Veronica die hun radiozender recht door de politieke correctheid wisten te laten schallen en er munt uit sloegen. Hij trekt een lijn naar Fortuyn en Wilders en Verdonk, ‘nationalisme én afkeer van de gevestigde partijen, populisme én individualisme, massaconsumptie én persoonsgebonden politiek, wantrouwen tegen nieuwkomers én gevestigde elites, maar ook die combinatie van opgezwollen eigendunk en uitpuilend zelfmedelijden’. Daar dreigen gevaren voor het onbekende die De Swaan ooit in het begrip ‘desidentificatie’ vatte.
Uiteraard hebben Actie Tomaat en de Notenkrakers niet het hart van de meerderheid gestolen en de podia veroverd. Zij ondergingen zelf juist een culturele revolte, tegen hun dictaat van de goede smaak. Benjamins onbeperkte technische reproduceerbaarheid van het kunstwerk is voortgezet door de onbeperkte beschikbaarheid van het kunstwerk ‘met andere middelen en op een ander niveau’. Daar bewijst het even verdoemde als lofwaardige medium internet zijn dienst. Waar evengoed een gemeenschap wordt gesticht, een binding van gelijkgestemden met een afwisselender, soms ranzige chaos, waar voor velen fifteen megabytes of fame weggelegd zijn. Het is voor De Swaan een open vraag of die ruis op termijn signaal wil worden.
Voor een zo beknopt boekje verbluft de reikwijdte van de thema's. Het was nochtans slechts een lezing bij de twintigste verjaardag van het (met een volksverheffingsidee geschapen?) stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Omroepproducties, vermoedelijk in kalme haast op de markt gebracht omdat De Swaan de P.C. Hooft-prijs kreeg | |
| |
toebedeeld. Dit is een gelukkig toeval geweest. Onmogelijk kan op de combinatie-as van breed en summier iets uitgespit worden. Er ontbreken ook zaken: burgerjournalistiek versus de invloed van aandeelhouders op media en hun absorptie van publieke intellectuelen, groeiend stroomverbruik door internet en data-opslag. Maar wat in soepel gelegde verbanden wordt aangereikt biedt afdoende stof voor nadere analyse en kritiek.
□ Marc Kregting
Abram de Swaan, Het signaal is ruis geworden. Het kunstwerk in het tijdperk van zijn onbeperkte beschikbaarheid, Bert Bakker, Amsterdam, 2008, 9,95 euro, 32 blz., ISBN 978-90-351-3346-4.
| |
Kunst
Michaël Borremans' tekeningen en films
In het oeuvre van de Vlaamse kunstenaar Michaël Borremans vormen schilderijen, tekeningen en films een coherent geheel, hoewel hij elk medium een eigen rol toebedeelt. Zijn schilderijen concentreren zich op tijdloze figuren die geheimzinnige bezigheden verrichten. Decor en details ontbreken. Diezelfde uitgepuurdheid vindt men terug in zijn films, een techniek waarmee hij pas de laatste jaren is gaan experimenteren. Ook hier vermijdt hij elke vorm van anekdotiek: stemmen en verhaal horen er niet bij. Figuren uit zijn schilderijen brengt hij op het scherm tot leven. Ze bewaren hun aan tijd en ruimte ontheven aanblik, maar omdat hun stille verschijning in de filmbeelden in beweging treedt, worden hun raadselachtige handelingen nog mysterieuzer, soms op het onbehagelijke af.
In zijn tekeningen geeft Borremans meer van zijn verbeelding bloot. Ook daarin herkent men vaak dezelfde figuren, maar nu dikwijls gesitueerd in een architecturale setting waarin ze als een spektakel voor piepkleine onbedachtzame mensjes worden opgevoerd. Opmerkelijk is het contrast tussen het meestal bescheiden formaat van de tekeningen en de grootse ruimte die erin geschetst wordt. Dat het Borremans onder meer om manipulatie gaat, wordt overduidelijk. De tekeningen tonen de manipulatie waaraan mensen door ideologische systemen, ook door de media onderworpen worden, en die door de kunstenaar wordt gehekeld. Tegelijk verraden ze het plezier waarmee hij op zijn beurt in de fictieve ruimte van zijn verbeelding en op het materiële draagvlak van zijn tekenpapier menselijke figuren bewerkt. Daaruit blijkt hoezeer Borremans zowel over reële maatschappelijke (wan)toestanden als over de heimelijke geneugten van de fictie van de artistieke schepping reflecteert. Die dubbele bodem biedt m.i. ook een sleutel voor een begrip van zijn schilderijen.
Het boekje dat bij Hatje Cantz uitkwam naar aanleiding van de allereerste tentoonstellingen van Borremans' films (in Amsterdam en Portugal) bevat illustraties van schilderijen, tekeningen en filmbeelden. Daardoor krijgt de lezer een goede indruk van de samenhang ervan. Op de voorzijde en achterflap staan stills uit de film The
| |
| |
Weight (2005), een bescheiden meesterwerk.
Ofschoon de vorige aan Borremans' tekeningen gewijde monografie amper vier jaar geleden bij Walther Königis verschenen, brengt Ludion opnieuw een soortgelijke publicatie uit. Door de oprukkende beroemdheid van Borremans raakte de Duitse publicatie immers snel uitverkocht. Het nieuwe boek biedt allicht ook illustraties van tekeningen van de jongste jaren. Voorts bevat het een boeiend essay van Michaël Amy, die de nadruk legt op het sadistische universum waarin Borremans' figuren verkeren en die interessante links legt met enkele andere hedendaagse kunstenaars. Jammer genoeg vermeldt hij tekeningen waarvan het boek geen afbeelding bevat.
Naast dit essay zijn in deze publicatie korte fragmenten van meestal literaire werken opgenomen. Die zouden een licht op Borremans' oeuvre moeten werpen. De meest passende tekst vond ik nog de passage uit het boek Prediker, waarin van de mens gezegd wordt dat hij ‘kijkt zonder te zien en luistert zonder te verstaan’. Met die problematiek is Borremans in zijn werk zeker bezig. Onpraktisch is het ontbreken, achteraan in het boek, van een alfabetische lijst van de titels van de afgebeelde werken: aangezien deze niet in chronologische volgorde voorkomen, is het even zoeken als men een bepaalde tekening terug wil vinden. Maar dat manco weegt niet op tegen de kwaliteiten van deze prachtig uitgegeven en voor de liefhebbers van Borremans' oeuvre ook nuttige publicatie.
□ Jan Koenot
Edna van Duyn (red.), Michaël Borremans: Weight, Hatje Cantz, Ostfildem, 2008, 88 blz., 24,80 euro, ISBN 978-3-7757-2130-1 (Engelstalig)
Michaël Borremans: Whistling a Happy Time. Drawings/Tekeningen, Ludion, Gent, 2008,200 blz., 49,90 euro, ISBN 978-90-5544-729-9 (tweetalig Engels en Nederlands)
| |
Literatuur
Harttijd
Paul Celan, de grootste naoorlogse Duitstalige dichter en de begaafde, maar ongelijk werk producerende Ingeborg Bachmann hadden in de lente van 1948 een intense liefdesrelatie. Daarna scheidden hun wegen, wat niet belette dat ze vele brieven met elkaar hebben gewisseld. Ook ondanks Celans huwelijk met de grafica Gisèle Lestrange en Bachmanns relatie met de Zwitserse schrijver Max Frisch flakkerde de liefde een paar keer fel op. Met Herzzeit zijn de brieven nu voorbeeldig uitgegeven, inclusief foto's, commentaar, nawoorden, registers en een overzichtelijke synoptische tijdtafel. Alleen het tweede nawoord, over een al te rechtlijnig geziene ‘ontwikkeling’ van Bachmann in haar relatie met Celan, is storend pathetisch van toon.
De titel verwijst naar een van Celans gedichten. Hij klinkt romantisch, maar dat is de briefwisseling allerminst, hoe sterk de relatie ook is geweest. De eerste ‘brief’ die Celan aan Bachmann stuurt, het gedicht ‘In Ägypten’, zet meteen de toon. De liefde voor de vreem- | |
| |
delinge (Bachmann kwam uit een protestants nazi-gezin waar ze zich weliswaar aan had onttrokken) wordt door de joodse dichter (wiens hele familie in kampen was vermoord) verweven met zijn herinnering aan vroegere joodse vriendinnen en Bijbelse figuren. Hoe vervreemding, onbegrip en achterdocht kunnen samengaan met passie, zielsverwantschap en het gevoel voor elkaar geboren te zijn, is een van de vele paradoxen die je bij het lezen van deze correspondentie tegenkomt.
Celan draagt ‘In Ägypten’ aan de ‘pijnlijk nauwkeurige’ Bachmann op, zichzelf betitelt hij als de ‘pijnlijk onnauwkeurige’. Uit de brieven ontstaat eerder het omgekeerde beeld. Bachmann dweept, lokt, stoot af, hult zich in stilzwijgen en schrijft dan weer smeekbedes. Celan schrijft lucide, vermaant zijn geliefde dat ze zich niet in avonturen mag verliezen, geen concessies mag doen om den brode, geen banale aanbiedingen mag aannemen e.d. Tegelijk verheelt hij niet dat hun liefde iets exemplarisch heeft, dat hij niet zonder de droom met haar kan.
De antisemitische hetze waarvan Celan het slachtoffer werd, overschaduwt hun relatie. Een criticus had hem formalistische combineerkunst verweten, uitgerekend voor zijn gedicht ‘Todesfuge’, dat hij in een brief aan Bachmann ‘een grafschrift en een graf’ voor zijn moeder noemt, het enige dat zij heeft. Claire Goll had hem ten onrechte van plagiaat beschuldigd. Celan vraagt dat zijn vrienden voor hem in de bres springen, verwijt hun dat ze te weinig voor hem doen. Bachmann (en Frisch, wiens beperktere briefwisseling met Celan hier eveneens is opgenomen) reageren - wel terecht - door te wijzen op diens overgevoeligheid. Geeft hij zijn belagers niet te veel macht over hem door zo zwaar te tillen aan hun deels vermeende aantijgingen? In 1961 schrijft Bachmann een lange brief die ze nooit heeft verzonden. Wie, vraagt ze, ben ik voor jou, na zoveel jaren? Neem je me eigenlijk wel waar?
Door de elkaar opvolgende psychische crisissen breekt de briefwisseling af. In 1970 is het Celans weduwe die de draad weer opneemt met het bericht dat Paul in de Seine de meest anonieme en eenzame dood heeft gekozen. Bachmann zal enkele jaren later in tragische omstandigheden in Rome om het leven komen. De brieven in het Frans die de twee achtergebleven vrouwen elkaar sturen, zijn bijna net zo aangrijpend als de briefwisseling tussen de twee geliefden. Gisèle, die na een paar levensbedreigende aanvallen al een paar jaren van Celan gescheiden leefde, schrijft in grootse eenvoud: ‘Je n'ai pas su l'aider comme je l'aurais voulu’.
Deze uitzonderlijke publicatie is meer dan een verzameling liefdesbrieven: een wederzijdse analyse van twee schipbreukelingen die zich aan elkaar vastklampen en uiteindelijk verzwolgen worden door datgene waar ook hun subliemste werk niet tegen opgewassen is.
□ Erik de Smedt
Ingeborg Bachmann - Paul Celan, Herzzet. Der Briejwechsel. Mit den Bnefwechseln zwischen Paul Celan und Max Frisch sowie zwischen Ingeborg Bachmann und Gisèle Celan-Lestrange. Herausgegeben und kommentiert von Bertrand Badiou, Hans Höller, Andrea Stoll | |
| |
und Barbara Wiedemann. Suhrkamp Verlag, Frankfurt am Main, 2008, 399 blz., 24,80 euro, ISBN 978-3-518-42033-1.
| |
Geschiedenis
De Koude Oorlog
Van ongeveer 1945 tot ongeveer 1990 heeft de Koude Oorlog de wereldpolitiek beheerst. Oost en West leken elkaar te bedreigen met wederzijdse, totale vernietiging, heel de wereld was in wankel evenwicht en in de greep van de angst. Na de val van het Oostblok is het over die periode wel erg stil geworden, en het is goed dat specialist John Lewis Gaddis de gebeurtenissen van toen oprakelt, en in een context en een perspectief plaatst.
Dat perspectief is eenzijdig westers, en sluit naadloos aan bij het zwart-wit-denken uit die tijd. De Sovjet-Unie, ofwel de USSR, was als winnaar uit de Tweede Wereldoorlog gekomen en bedreigde met haar militaire macht de vrije wereld. Haar imperialistische invloed moest overal in die wereld te vuur en te zwaard worden bestreden, desnoods met wapens die tot de complete ondergang van de wereld konden leiden - een huiveringwekkend idee, maar het Westen moest het Oosten altijd een stap voor blijven om niet zelf verdelgd te worden. Gaddis mag enkele eigenaardigheden en merkwaardige paradoxen aanwijzen (bijvoorbeeld dat de ‘zwakke’ landen de twee grootmachten doorlopend konden chanteren door hen tegen elkaar uit te spelen, of de Amerikaanse steun aan dictaturen in naam van de democratie), hij gaat helemaal op in het toenmalig westers denkpatroon.
Dat denkpatroon staat nochtans meer dan ooit ter discussie. Stalin was ongetwijfeld een schurk die zijn land onderdompelde in een vreselijke terreur, maar wilde hij ook de wereld veroveren? Hoewel het communisme universele pretenties had, stond binnen dat kamp Stalin voor de prioriteit van de uitbouw ervan in zijn land, en niet voor de wereldrevolutie - men denke aan zijn conflict met Trotski en zijn halfhartige steun aan de Spaanse republikeinen. Tijdens de oorlog wilde hij zo snel mogelijk steun van de geallieerden op het Europese vasteland, wat betekende dat hij zijn eventuele territoriale ambities sterk zou moeten beperken. Daarna wilde hij aan de grenzen regimes die hem gunstig gezind waren, alweer om veiligheidsredenen.
Ook Gaddis zegt dat Stalin ervan overtuigd was dat de kapitalistische landen elkaar zouden bekampen en uiteindelijk elimineren. Tegen de gevaren die daaruit voortvloeiden moest hij zich beschermen. De Sovjet-Unie had dan wel een overwicht aan conventionele wapens en strijdkrachten (een erfenis van de strijd tegen Hitler), verder hinkte zij meestal achter de wapenevolutie aan. Ze kwam zelfs achterop met de atoombom, de waterstofbom, de raketten, en moest zich veel laten welgevallen: ontmanteling van de raketten op Cuba terwijl de raketten in Italië en elders op de Sovjet-Unie bleven gericht, het grootste deel van Duitsland dat volledig onder westerse invloed kwam... De USSR had meer reden om zich be- | |
| |
dreigd te voelen dan het Westen, en stortte zich dan ook mee in de heilloze wapenwedloop.
De westerse visie op de Koude Oorlog kan dus eveneens, en met meer recht, gezien worden als een eenzijdige, gepolariseerde interpretatie van gebeurtenissen, gedicteerd door een land dat had besloten zijn isolationisme op te geven en zijn invloed in de wereld maximaal te laten gelden. Daarvoor moest het met de andere overwinnaar van de Tweede Wereldoorlog afrekenen via uitgebreide hulp aan zijn bondgenoten (het Marshallplan) en het succesvol creëren van een angstsfeer en een vijandbeeld, ten bate van zijn eigen belangen (bijvoorbeeld zijn militair-industrieel complex). En het doel is bereikt: uiteindelijk is de Sovjet-Unie ten onder gegaan.
Helaas is de wereld niet veiliger geworden. De gevaarlijkste wapens komen nu geleidelijk in handen van de meest onverantwoordelijke leiders en het wapenarsenaal van het huidige Rusland is angstwekkend slecht beveiligd. Het ziet ernaar uit dat toen de angst groot en de dreiging beperkt was, terwijl het nu net andersom is. Maar voor dat aspect heeft Gaddis geen oog. Het is goed dat met zijn boek de Koude Oorlog weer in de schijnwerpers wordt geplaatst. Dat hij daarbij alle vroegere clichés bevestigt is dubbel jammer.
□ Jacques De Maere
John Lewis Gaddis, De Koude Oorlog, Vertaald door Robert Vernooy, Uitgeverij Contact, Amsterdam/Antwerpen, 2006, 416 bladzijden, 29,90 euro, ISBN 90-254-2388-4.
| |
Varia
De hoogvlaktes
Nu er opnieuw oorlog is uitgebroken in Oost-Congo en er zich een catastrofe voltrekt voor de duizenden mensen die massaal Goma en de belaagde omgeving ontvluchten, is het aangewezen niet enkel het nieuws te volgen om te begrijpen wat er zich in deze veel geteisterde regio afspeelt. In zulke periodes is het een luxe Lieve Joris' Congoboeken binnen handbereik te hebben.
In haar recentste werk, De hoogvlaktes, trekt ze door een streek die vlak bij het huidige conflictgebied ligt. In enkele weken wandelt ze met David, haar door de militaire machthebbers toegewezen gids, van Minembwe naar Uvira in Zuid-Kivu. Het is een gebied in het hooggebergte zonder wegen of elektriciteit, een streek waar de Congolezen ‘uit het dal’ een cultuurschok ervaren, laat staan dat er ooit buitenlanders zouden komen. Lieve Joris' doortocht gaat dan ook niet ongemerkt voorbij. Iedereen wil weten wat die muzungu (blanke) in hun dorp komt doen.
De hoogvlaktes lijkt eenvoudiger van opzet dan de auteur haar vorige boeken over Congo. Lieve Joris registreert vooral wat ze om haar heen ziet tijdens de weken dat ze afdaalt van dorp naar dorp. Heel veel is dat niet, want behalve de mensen en het vee is er niets. Voor een eenvoudig marktje in een dorp lopen mensen vele uren per dag. Vermoedelijk heeft de schijnbare eenvoud ook daarmee te maken dat Lieve Joris voor de eerste keer door deze bergstreek in Oost-Congo reist en dat de tijd die ze | |
| |
van haar begeleider krijgt om naar Uvira te trekken al bij al beperkt is. Toch krijg je als lezer een beeld van de complexe verhoudingen die heersen tussen de verschillende bevolkingsgroepen en begrijp je dat er niet veel nodig is om de situatie uit de hand te doen lopen.
Voor het eerst zijn in het boek ook foto's opgenomen die Lieve Joris nam tijdens haar reis. Ze versterken de beelden die de tekst oproept en maken ze realistischer. Ze confronteren je met je eigen referentiekader. Zo bleek het beeld dat bij me opkwam bij de zin ‘de kinderen hadden hun spel gestaakt en verdrongen elkaar fluisterend voor de raamopening’ niet echt overeen te stemmen met dat op de foto, waarop ik geen ‘raamopening’ waarnam maar ‘een gat in een muur’.
In een interview met het tijdschrift Knack vertelde Lieve Joris dat Ryszard Kapuscinski een belangrijk voorbeeld is in de wijze waarop ze over de wereld wil schrijven. Daarmee legt ze de lat erg hoog. Kapuscinski was een begenadigd reporter met een ongelooflijk scherp oog voor de omgeving waarin hij rondtrok. Lieve Joris kijkt op een andere manier tegen de wereld aan, lijkt me, maar tussen deze schrijverschappen herken ik wel degelijk gelijkenissen. Beiden cijferen zichzelf weg in hun verhaal, hoewel het duidelijk mag zijn dat ze vaak in barre en weinig benijdenswaardige omstandigheden moeten overleven. Beiden nemen de tijd die nodig is om zich een omgeving eigen te maken en zijn op hun hoede voor al te veel analyse.
Zoals Kapuscinski reisde met Herodotos Historiën in zijn nabijheid - zíjn grote voorbeeld - zo zie ik Lieve Joris graag reizen met Kapuscinski's Lapidarium in haar koffer. Een belangrijke en al te schaarse traditie van gedegen en langzame reportage wordt zo voortgezet. Als lezer, en als volger van de wereldpolitiek, kan je daar alleen maar heel blij om zijn.
□ Johan Van der Auweraert
Lieve Joris, De hoogvlaktes, Augustus, Amsterdam, 2008, 140 blz., 15 euro, ISBN 978-90-457-0183-7.
| |
Roze is een kleur
Voor vogelaars moet de Rozekopeend de max zijn. Het beest werd in 1935 voor het laatst gesignaleerd, voor zover men althans mag afgaan op berichten uit deze hobbykring. Joost van der Ven, die het beest tot onderwerp van een studie nam, maakt immers duidelijk dat een ware vogelaar een levenshouding voorstaat die amateurs vooral ijdel toeschijnt. Om dat te bewijzen moet hij heel veel uitleggen dat ogenschijnlijk niets met de eend te maken heeft - en juist in die heterogeniteit doet zijn Roze is een kleur recht aan het unieke, vermoedelijk uitgestorven object.
Van der Vens boek bestaat uit drie delen met elk een eigen toon. Het eerste beschrijft op licht ironische wijze de geschiedenis van de Rozekopeend en van het vogelkijken, het tweede biedt vaak verontwaardigd een overzicht van de geschiedenis van Myanmar (het voormalige Birma) waar het beest het meest is gezien, en het derde deel is een intiem, dagboekachtig verslag van tochten die Van der Ven per boot door | |
| |
de binnenwateren van dit Zuidoost-Aziatische land ondernam. Omdat ieder onderdeel echter om nadere toelichting vraagt, weidt de auteur er telkens in uit en dan blijkt zijn rode draad: politiek.
De Rozekopeend, ontdekt in koloniale tijden en toen niet zozeer gevangen door het vizier van een verrekijker of telescoop als wel door dat van een geweer, heeft zijn bestaan te danken aan interventies van mensen. Hun omgang met de natuur, met hun geld en met hun erfgoed heeft bepaald, zo benadrukt Van der Ven telkens, wat er van het prachtige beest met de roze hals is overgebleven: niets. Dat verwekt bij hem een zekere woede die hij op onverwachte momenten in zijn tekst uit, mede door grote, niet altijd even geloofwaardige verbanden die erg beslist veel zondebokken tegelijk aanwijzen; volgens een bijlage bij zijn boek kunnen andere kleuren dan roze, zoals koffiebruin, hem per definitie al niet bekoren.
Zijn relaas is daardoor onevenwichtig, maar steeds boeiend - door het engagement en door een enorme brede kennis. En zelfs in zijn schrille passages kan Van der Ven, ooit inspecteur Natuurbehoud bij Staatsbosbeheer en onder meer voorzitter van Vogel-bescherming, lucide uit de hoek komen: ‘Handel is het zoeken naar een balans tussen oplichten en inschikken, de ander een poot uitdraaien en vriendjespolitiek, leepheid en betrouwbaarheid, meppen en mooie woorden. Handel is, zoals de Hollanders het zeiden, “de kunst van fijn doen singhen”.’ Hier valt bovendien op dat mensen volgens Van der Ven verantwoordelijk zijn voor wat ze doen én voor wat ze laten.
In zijn beargumenteerde en ervaringsdeskundige strijd tegen hebzucht en onnadenkendheid moet hij het doek wegtrekken achter streken en gebieden waar westerlingen nog ongereptheid en authenticiteit denken te zien: ‘geen paradijs; het is wat is overgebleven nadat het paradijs verloren is gegaan’. Joost van der Ven legt zich echter niet bij die zure realiteit neer die het gevolg is van ons handelen. Hij pleit beter na te denken over de effecten van gedrag. En dat hij uiteindelijk de mogelijkheid openlaat dat de Rozekopeend ergens toch nog leeft, pleit voor hem - en voor het bewaren van de utopie.
□ Marc Kregting
Joost van der Ven, Roze is een kleur. Zoektochten naar een eend in Myanmar, IJzer, Utrecht, 2007,22,50 euro, 267 blz., ISBN 9789086840076
|
|