| |
| |
| |
Boeken
Filosofie
Jacques Rancière
Jacques Rancière (Algiers, °1940) is een van de meest prominente Franse filosofen van de laatste decennia. In de jaren zestig maakte hij deel uit van de Marx-groep die in 1965 onder leiding van Louis Althusser het collectieve werk Lire le capital publiceerde. Al snel nam Rancière afstand van het structuralistische marxisme van zijn leermeester, met zijn rigide onderscheid tussen het ideologische valse bewustzijn en de zuivere wetenschap waaraan de marxistische filosofie bijdraagt. Wel is hij altijd trouw gebleven aan ‘de koppeling tussen filosofische subversiviteit en politieke emancipatie’: de intellectuele erfenis van mei '68, die door de Franse nouveaux philosophes in de jaren tachtig naar de schroothoop van de geschiedenis werd verwezen.
Uitgeverij Valiz brengt in een dubbeluitgave teksten van Rancière en teksten over Rancière samen. Het esthetische denken bevat naast een verhelderend essay van Sudeep Dasgupta de vertaling - door Walter van der Star - van twee korte publicaties van Rancière: Le partage du sensible (2000) en L'inconscient esthé-tique (2001). Als complement verschijnt Grensganger tussen disciplines, een essaybundel met onder meer bijdragen van Pablo Lafuente over de politieke opvattingen van Rancière en van Sven Lütticken over Rancière en de hedendaagse kunst.
Deze begeleidende essays schetsen de context waarin de vertaalde teksten moeten worden geplaatst. Geen van beide biedt immers een optimaal opstapje naar de hoofdwerken van Rancière. In Le partage du sensible reageert de filosoof in min of meer samenhangende hoofdstukken op vragen die hem naar aanleiding van zijn boek La mésentente (1995) werden voorgelegd. L'inconscient esthétique is dan weer een relatief speculatieve beschouwing over de verhouding tussen de moderne esthetiek en Freuds analyse van het onbewuste.
Het delen van het zintuiglijk waarneembare is een cruciaal concept in het werk van Rancière. Daarin staat immers | |
| |
de ondermijning van gevestigde afbakeningen en territoria centraal. Zo verzet Rancière zich tegen de verdeling van het denken in verschillende en elkaar uitsluitende disciplines, omdat ze een uitdrukking is van de algemene werken denkverdeling die bepaalt wiens stem gehoord wordt en wiens stem als ruis genegeerd. Dit is ‘het politieke delen waar alles om draait: de deling tussen degenen die handelen en degenen die ondergaan’. Het verband tussen esthetiek en politiek moet in dit delen gezocht worden: kunst, en meer bepaald literatuur, kan verdelingen aanbrengen die de dominante hiërarchieën bekrachtigen dan wel - indirect - aanvallen.
Rancière plaatst in dat opzicht het (classicistische) representatieve regime in de kunst tegenover het (moderne) esthetische regime. Het representatieve regime onderscheidt goede nabootsingen van slechte en functioneert op basis van hiërarchieën en regels die bepalen welke vorm bij welke inhoud past, welke objecten kunnen worden gecombineerd, welke stemmen kunnen worden gehoord enzovoort. Die representatieve logica is conservatief, want ‘haar hiërarchische organisatie’ vertoont ‘overeenkomsten met de sociaal-politieke orde’.
Het esthetische regime, daarentegen, laat meer ‘democratische’ kunstvormen toe: het verwerpt de hiërarchieen ten voordele van een gelijkwaardigheid van alle ‘zichtbare’ en ‘zegbare’ objecten (dingen en woorden) als artistieke en literaire tekens. Rancière spreekt in deze context van ‘stille tekens’, die losgekoppeld zijn van een vastgestelde betekenis en een vooropgestelde relatie tussen zender en ontvanger. Het esthetische regime laat dus toe om de verdeling van het zintuiglijk waarneembare te herdefiniëren: om bepaalde maatschappelijke praktijken en manieren van spreken op een alternatieve manier zichtbaar en hoorbaar te maken. Literatuur zou zo kunnen bijdragen tot de vorming en de zichtbaarheid van nieuwe politieke subjecten, in de vorm van ‘collectieve taaluitingen waarin de verdeling van rollen, territoria en talen ter discussie wordt gesteld’.
De opvattingen van Rancière over esthetiek, politiek en literatuur zijn uiterst boeiend en vruchtbaar. Ook de toepassing van zijn onderscheid tussen ‘politie’ - de handhaving van een bepaalde hiërarchische verdeling - en ‘politiek’ - de beweging van dissensus die deze verdeling doet ontsporen - biedt interessante perspectieven, onder meer voor de literatuurwetenschap. Maar een geïnteresseerde lezer zal na het lezen van deze nieuwe vertalingen op zijn honger blijven zitten: Rancières uiteenzettingen in vooral Le partage du sensible lijken ietwat vage, summiere en abstracte hernemingen van wat in andere werken veel uitgebreider is toegelicht en toegepast (bijvoorbeeld in het recente Politique de la littérature, 2007). Door een gebrek aan concrete analyses en specifieke toepassingen komen Rancières ideeën hier niet helemaal tot hun recht.
□ Sven Vitse
Jacques Rancière, Het esthetische denken, Valiz, Amsterdam, 2007, 208 blz., ISBN 978-90-78088-14-1.
Solange de Boer (red.), Grensganger tussen disciplines. Over Jacques Rancière, Valiz, Amsterdam, 2007, 144 blz., ISBN 978-90-78088-15-8.
| |
| |
| |
Kerk en theologie
Bijbelse woorden en
uitdrukkingen in het nederlands
In 1982 publiceerde J. van Delden De tale Kanaäns: Bijbelse woorden, spreekwoorden en uitdrukkingen (Callenbach, Nijkerk 1982), dat in 1990 werd herdrukt als Spreekwoorden en zegswijzen uit de Bijbel (Het Spectrum, Utrecht 1990). Een decennium daarna verscheen Bijbels Lexicon - Woorden en uitdrukkingen uit de Bijbel in het Nederlands van nu door Karina van Dale-Oskam en Marijke Mooijaart (Prometheus, Amsterdam 2000), dat ik in november 2001 heb besproken voor Streven. Een paar jaar later werd onder redactie van Nicole van der Sijs het boek Leeg en ijdel - De invloed van de Bijbel op het Nederlands gepubliceerd (Sdu, Den Haag 2005).
Waarom, zo zal men zich afvragen, verschijnt er met Valse profeten alwéér zo'n boek over dat onderwerp? Het antwoord dat Bart Mesotten, abdij van Averbode, daarop geeft is het volgende: ‘De auteurs van die boeken gaan er echter van uit dat de lezer een Bijbel bij de hand heeft, wat niet altijd met de werkelijkheid overeenkomt. Vervolgens veronderstellen die auteurs dat de lezer die bepaalde plaatsen in de Bijbel gaat opzoeken, wat waarschijnlijk nog minder het geval zal zijn. Daarom geef ik bij ieder Bijbels gezegde ook, in resumé of als letterlijk citaat, de context waarin het voor de eerste - of alvast de belangrijkste - keer werd gebruikt, en wat het toen en daar precies heeft betekend. Het komt immers vaak voor dat een Bijbels gezegde in de latere aanwendingen een andere betekenis heeft gekregen’ (blz. 11).
Die overwegingen leveren een kloek boekwerk op waaraan men kan aflezen dat het met plezier is samengesteld én met het hierboven beschreven lezerspubliek in gedachten: verschillende registers, een losbladige hulp bij het lezen met alle gebruikte afkortingen. Ook het feit dat als standaardtekst De Nieuwe Bijbelvertaling (2004) is gekozen strekt tot eer. Daarnaast verwijst Mesotten ook dikwijls naar vroegere, oudere Bijbelvertalingen, omdat nogal wat uitdrukkingen daar letterlijk aan ontleend zijn.
Een paar punten van dit boek moet ik bekritiseren. Zo vind ik het nogal opmerkelijk dat de keuze voor de titel Valse profeten nergens wordt toegelicht. Ook viel mij op dat in het ‘Woord vooraf’ wordt gemeld dat sommige woorden zijn ‘weggelaten omdat ze naar mijn oordeel tegenwoordig niet meer in omloop zijn, zoals [...] Leviathan [...] Hetzelfde deed ik met bepaalde uitdrukkingen zoals: [...] ‘aan de heidenen overgeleverd zijn’’ (blz. 12). Het doet dan op z'n minst merkwaardig aan, wanneer het lemma ‘Leviatan’ (zonder ‘h’) meer dan driekwart pagina krijgt toebedeeld (blz. 367) en de uitdrukking ‘Aan de heidenen overgeleverd [uitgeleverd]’ wel degelijk wordt behandeld (blz. 261). Ook wijs ik erop dat het Register van ‘Eigennamen’ (637-640) veel méér informatie bevat dan alleen eigennamen; we treffen er ook titels van boeken, gedichten, gebeden e.d. aan. Het register van ‘Bijbelcitaten’ (641-644) is bijzonder uitvoerig; jammer dat Jezus Sirach 13:1 er niet in is opgenomen, terwijl die Bijbelplaats wél uitdrukkelijk bij de ingang ‘Pek’ (456) wordt geciteerd. Want daar komt de | |
| |
uitdrukking vandaan: ‘Wie met pek omgaat wordt ermee besmet’.
Wie dit boek ter hand neemt zal verbaasd staan over de hoeveelheid woorden, uitdrukkingen en gezegden die op een of andere manier aan de Bijbel zijn ontleend. Het levert vele uren van onverwachte herkenning op.
□ Panc Beentjes
Bart Mesotten, Valse profeten. Honderden Bijbelse woorden en uitdrukkingen te gast in het Nederlands, Uitgeverij Altiora, Averbode, 2007, 644 blz., 36,50 euro, ISBN 978-90-317-2523-6.
| |
Politiek
De draak en de rozentuin
Dit is een in vele opzichten verwarrend boek. Niet verward: taal en stijl zijn erg vlot en de structuur is helder. Sus van Elzen was immers jarenlang redacteur buitenland van het weekblad Knack, waarvoor hij onder meer het Israëlisch-Palestijns conflict versloeg. De verwarring heeft alles te maken met de objectieve complexiteit van het onderwerp: hoe krijgt een westerling enigszins vat op de merkwaardige evolutie van de Chinese Volksrepubliek en op de mentaliteitsverandering van zijn bijna anderhalf miljard inwoners?
Op zoek naar een antwoord kiest Van Elzen voor drie ongewone invalshoeken: de huidige Chinese avantgarde in de beeldende kunsten, de visies van urbanisten en architecten, en de theorieën van een aantal sociologen uit binnen- en buitenland. Het letterlijk centrale paradigma is de ontwikkeling en functie van het reusachtige Tiananmenplein aan de voet van de Verboden Stad in Peking. Dit plein (en de daarachter liggende gebouwen) staat al duizenden jaren symbool voor de dominante positie van de overheid, dat wil zeggen de elkaar afwisselende keizerlijke dynastieën en, sinds 1949, de leiding van de Communistische Partij. Zij bepaalden het stadsplan van Peking dat intussen in zes ringen tot een van de grootste wereldsteden is uitgegroeid, maar ondanks alle politieke en economische veranderingen nog altijd vanuit het centrum wordt beheerst. Vanaf het balkon van de Tiananmenpoort keken de keizers en hun opvolgers neer op het plein met de massa's die daar generatie na generatie hun aanhankelijkheid aan het gezag kwamen betuigen, maar waar ze ook af en toe uiting gaven aan hun verzet, onder meer tijdens de bloedig onderdrukte bloemenhulde ter ere van Zhou Enlai op 4 april 1976 en de studentenbetoging van 4 juni 1989.
Als gevolg van de economische hervormingen onder leiding van Deng Xiaoping met de daarvoor onvermijdelijke opening naar ‘het Westen’ kregen de Chinese kunstenaars de kans zich los te maken van het socialistisch realisme dat lange tijd het artistieke leven in de Volksrepubliek gedomineerd had en begon vooral de avant-garde te experimenteren met alle vormen van de westerse kunst, van het twintigste-eeuwse modernisme tot de meest recente uitingen van postmodernisme. Dat ze hierbij slechts gedeeltelijk konden teruggrijpen naar de traditionele Chinese kunst en confuciaanse cultuur heeft alles te maken met de artistiek-politieke keu- | |
| |
zes van het maoïsme dat erin geslaagd was die oude cultuur grotendeels uit het geheugen te verdringen. De kaalslag van de Culturele Revolutie is zo grondig geweest dat bijna alle kunstenaars door de ervaring van dat decennium getraumatiseerd en in bepaalde gevallen zelfs geobsedeerd werden: hoe kan een nieuwe Chinese cultuur tot stand komen die zich niet louter beperkt tot de overname van de westerse modellen? Hoe kan de hiaat die door de Culturele Revolutie geschapen is overbrugd worden, wanneer de huidige jeugd in feite vervreemd geraakt is van haar historische wortels?
Terwijl in De draak en de rozentuin sociologen de nadruk leggen op de snelle evolutie van het maoïstische collectivisme naar een individualistische consumptiecultuur en de architecten en urbanisten nadenken over de leefbaarheid van een land dat, nog meer dan de vroegere Sovjet-Unie, met een razendsnel tempo de normaal eeuwenlange overgang van een agrarische maatschappij naar een industriële stadscultuur aan het voltrekken is, trachten hedendaagse kunstenaars al deze contradicties in hun vaak iconoclastische productie uit te drukken.
Van Elzen is erin geslaagd in zijn interviews al deze factoren samen te brengen en op die manier een beeld te schetsen van een scharniermoment in de Chinese geschiedenis. Voor de nabije toekomst dreigt niet zozeer het gevaar van een revolte van de burgers als wel het uitblijven ervan, of de substitutie door een boeiende en bruisende artistieke beweging die voorlopig neerkomt op een revolte die blijft steken in een koortsachtige activiteit met een voor westerlingen verrassend hoog déjà-vugehalte.
□ Ludo Abicht
Sus van Elzen, De draak en de rozentuin. De titanenstrijd tussen het regime en de kunstenaars in China, Atlas, Amsterdam/Antwerpen, 2008, 238 blz., ISBN 978-90-450-0927-8.
| |
Literatuur
Zie
Een geliefkoosde vorm van veel dichters is het beeldgedicht. Wellicht biedt het verband met een kunstwerk houvast bij het schrijven. Ook voor de lezer kan het concrete onderwerp een welkome toetssteen vormen. In het beste geval ontlokt de combinatie van woord en beeld bij hem een nieuwe blik op het kunstwerk of het gedicht. Soms kan de spanning tussen de tekst en het kunstwerk zelfs bijdragen tot een beter begrip van het functioneren van poëzie of van beeldende kunst of, bescheidener, van een technisch aspect ervan. Nog interessanter kan het worden als meerdere dichters zich door eenzelfde kunstwerk laten inspireren. Dan krijgt de lezer de kans na te gaan hoe dezelfde materie omgezet kan worden in een heel andere taal. Beeldgedichten lenen zich bijgevolg goed voor een bloemlezing, tenminste wanneer de samensteller diverse gedichten bij een beeld samenbrengt.
Kurt de Boodt heeft zich met Zie. Kunst in poëzie uit Vlaanderen uitstekend van die taak gekweten. Uit de vele | |
| |
beeldgedichten van de laatste vijfentwintig jaar, selecteerde hij een tachtigtal significante teksten van erg uiteenlopende dichters, waarvan inderdaad diverse verzen bij eenzelfde kunstwerk horen. Over zijn criteria is de samensteller kort: niet de kunst fungeerde als uitgangspunt, maar de gedichten - al werden teksten bij Belgische kunst positief gediscrimineerd. Het resultaat is een erg heterogene bundel, met werk van grote namen als Claus en Nolens maar evengoed van minder bekende auteurs als Gie Devos en Gonda Lesaffer. Bij enkele dichters speelt beeldende kunst een erg belangrijke rol, meldt De Boodt nog in zijn inleiding. Uit hun werk heeft hij rijkelijker geput. In zijn opsomming vermeldt hij onder meer Stefan Hertmans, Dirk van Bastelaere en Bart Janssen, alle met drie of vier gedichten vertegenwoordigd, maar vergeet hij bijvoorbeeld zichzelf, terwijl hij toch drie eigen gedichten opvoert. Dit detail illustreert meteen hoe moeilijk het voor een bloemlezer is zijn keuzes te verantwoorden. Zelfs De Boodt, die ten volle beseft dat hij beter niet te zeer ingaat op dit heikele punt, laat zich betrappen op contradicties. Overigens vermeldt hij nog kort de nachtmerrie van elke bloemlezer, namelijk dat hij iemand is vergeten. Dat is natuurlijk vragen om kritiek. Inderdaad had Stefaan van den Bremt wel een plaatsje verdiend. Hij schreef diverse beeldgedichten, onder meer een cyclus (in Taalgetijden, 1999) bij vaderportretten van kunstenaars als Renoir en Klee, en van de Belg Ensor.
Misschien passen die gedichten niet goed in een van de zeven thema's die Zie structureren. Meteen zijn we bij het echte zwakke punt van dit boek aanbeland: niet wat er staat (de meeste gedichten zijn absoluut het bloemlezen waard), maar in welke volgorde, onder welke kopjes. Hoewel De Boodt in zijn inleiding ingaat op het waarom van de gekozen thema's, weet deze aanpak mij alvast niet te overtuigen. Ze doet tekort aan de complexiteit van de gedichten en van de beeldende kunst. De teksten gaan als het ware gebukt onder dat ene grote thema dat ze kennelijk representeren. Het resultaat doet bijgevolg aan als het Grote Gezinsverzenboek van de beeldgedichten. Dat is jammer, want de meeste gedichten kunnen best voor zichzelf spreken. Overigens genieten de meeste verzen al de ruggensteun van een mooie kleurenreproductie van het inspirerende kunstwerk. Dat laatste is een meerwaarde die individuele dichtbundels zelden kunnen bieden.
□ Dietlinde Willockx
Kurt De Boodt, Zie. Kunst in poëzie uit Vlaanderen, Leuven, Uitgeverij P, 2007, 136 blz., 24,50 euro, ISBN 978-90-77757-85-7.
|
|