| |
| |
| |
Raf Vanderstraeten en Wendy Verhoeven
Zwijgen als het graf?
Er zijn, zo luidt een bekend Engels gezegde, slechts twee zekerheden in dit ondermaanse: ‘death and taxes’. Zoals vele gezegden gaat ook dit echter niet helemaal op. Belastingen kunnen ontweken en ontdoken worden - hetgeen in bepaalde landen zelfs als een nationale sport te boek staat. Maar de dood blijft een onvermijdelijke zekerheid. Aan haar valt niet te ontsnappen. Zij maakt voor eenieder deel uit van la condition humaine.
Sporen en overblijfselen van tal van beschavingen, oude en recente, getuigen van de blijvende maatschappelijke aandacht voor de dood. Zij getuigen van het belang van de vragen die zij oproept, alsook van de verschillende reacties die er zijn geformuleerd. Hoe geven overlevenden vorm aan de relatie met de overledene, hoe wordt na de dood van de aflijvige afscheid genomen, hoe wordt de overledene herinnerd en herdacht, hoe geven de nabestaanden aan de gestorvene een ‘laatste rustplaats’? Op het onveranderlijke gegeven van de dood blijkt op sterk verschillende manieren te zijn gereageerd.
Religie is van oudsher verbonden met de vraag naar het bestaan van gene wereld, van een volgend leven. Van de religieuze overgangsriten weerstaat de begrafenis tot op heden het beste de algemene secularisatietrend. In de tweede helft van de vorige eeuw daalden kerkbezoek, kerkelijke huwelijken en doopsels sterk. Maar op het einde van die eeuw kreeg in België nog ruim driekwart van de overledenen een kerkelijke begrafenis (in Vlaanderen zelfs ruim 83%). Deze kwantiteit heeft niet belet dat er heel wat kwalitatieve veranderingen zijn opgetreden, die aansluiten bij algemene culturele veranderingen. Ook hier hebben twijfels over het bestaan van God en over de invulling van godsbeelden tot ingrijpende veranderingen geleid.
| |
| |
Door de dalende maatschappelijke relevantie van de kerk konden zich, met name in de laatste decennia, diverse veranderingen manifesteren. En omgekeerd: dergelijke veranderingen hebben de kerk verder onder druk gezet. Traditionele vormen van het omgaan met de dood zijn daardoor niet verdwenen, integendeel. Wel komen zij door de ontwikkeling van nieuwe vormen in een ander licht te staan. Er is geen vanzelfsprekende standaard meer; er bestaat juist een diversiteit van begrafenisplechtigheden, doodsbrieven, bidprentjes, necrologieën, enz. Tegen deze achtergrond hebben wij onze blik gericht op veranderingen die in de loop van de twintigste eeuw zijn opgetreden aan relatief robuuste, tijdsbestendige monumenten: grafzerken op openbare begraafplaatsen.
Wij hebben daarbij aandacht besteed aan feitelijke vermeldingen op grafzerken, variërend van iemands naam (voornaam en familienaam), geboorte- en sterfjaar tot diens levensovertuiging (religie), etnische herkomst, sociale status, beroep, sociaal netwerk, enz. Als echtparen en familieleden samen worden begraven, is dergelijke informatie in meervoud beschikbaar. Bovendien keken wij naar indirecte informatie op grafzerken. De mate waarin én de manier waarop feitelijke vermeldingen zijn opgenomen, zijn ook een bron van informatie. Zo kunnen via grafzerken, ondanks hun vrij stereotiepe vorm, heel wat - meer of minder subtiele - distincties worden tentoongespreid.
Wij trachten aldus een beeld te schetsen van een aantal materiële veranderingen en hun culturele betekenis, zonder de pretentie te hebben exhaustief te zijn. De hiernavolgende foto's van ‘modale’ of exemplarische grafzerken zijn gemaakt op begraafplaatsen in België en Nederland, waarbij moet worden aangetekend dat wij ons in hoofdzaak hebben beperkt tot katholieke (delen van) begraafplaatsen of kerkhoven.
| |
Het begin van de eeuw
Vooraf dient vermeld dat de grootste uniformiteit aan te treffen valt op begraafplaatsen voor leden van ‘totale instituties’: leden van religieuze orden of congregaties, en militairen die sneuvelden in een van beide wereldoorlogen. De graven zijn er steevast sober, zij springen precies in het oog omwille van hun eenvoud. Doorgaans dragen ze één religieus symbool, het kruisbeeld. Soms hebben de grafzuilen zelf de vorm van een kruis, soms is er een sober kruisteken op een sobere grafsteen geplaatst. Tussen de doden wordt nauwelijks een onderscheid gemaakt. Op militaire begraafplaatsen maken de grafstenen meestal (dat wil zeggen: voor zover bekend) wel melding van de militaire rang, de militaire eenheid en de leeftijd en nationaliteit van de overledenen, maar die verschillen vertalen zich niet in de grootte of de vormgeving van de grafzerken. Door de repetitieve structuur van die begraafplaatsen wordt veel- | |
| |
eer beklemtoond dat de overledenen getroffen werden door een gelijk lot. Zij gaven hun leven voor dezelfde zaak: het vaderland of de wereldvrede. Zij lijken ook na hun dood nog in het gelid te staan. Wel zijn op deze begraafplaatsen vaak centrale monumenten aanwezig - als een verzamelplek voor allen die deze doden willen herdenken. Enkele van deze militaire begraafplaatsen worden ook opgeluisterd door een kunstwerk.
Een duidelijk ander beeld geven de ‘burgerlijke’ graven in de eerste helft van de vorige eeuw, van ongeveer 1900 tot 1950. De grafzerken enmonumenten uit deze periode zijn vaak overladen met symbolen. Zij tonen een sterke verbondenheid met de sociale instituties, die nog een min of meer vanzelfsprekende betekenis hadden. De sociale scheidslijnen lijken zich op de begraafplaats te reproduceren; alleszins wordt deze gebruikt om (vermeende) distincties tentoon te spreiden. In de tweede helft van de negentiende en de eerste helft van de twintigste eeuw krijgen politieke gezagsdragers en hoogwaardigheidsbekleders mausolea of monumentale kunstwerken. Hoge kerkelijke functionarissen worden geëerd met monumenten, evenals sommige invloedrijke kunstenaars. Notabelen trachten via grote familiegraven hun - hoge - afkomst te benadrukken. Doorgaans is voor deze sociale bovenlaag ook een bijzondere plek op de begraafplaats: dicht tegen de kerk of de kapel, langs de centrale lanen van de begraafplaats, samen op een erehof. Ook maken inscripties vaak duidelijk welke functie de overledene vervulde (‘burgemeester van...’). Bij grafmonumenten van het ‘gewone volk’ komt dat in deze tijdsperiode niet voor. Zij bevatten nagenoeg nooit verwijzingen naar het beroep of de maatschappelijke positie van de overledene.
Anderzijds zijn er religieuze symbolen op de grafmonumenten zichtbaar. In deze periode keren diverse elementen dan veelvuldig terug. Kruistekens zijn nagenoeg steeds aanwezig. De manier waarop ze deel uitmaken van de zerk varieert wel. De zerk kan zelf de vorm hebben van een kruis; op de zerk kan een kruisteken bevestigd zijn; in de zerk kan een kruis gehouwen zijn. Maar kenmerkend voor de eerste helft van de twintigste eeuw is dat het om kruistekens gaat die de zerk domineren, die breed en groot zijn. Bovendien bevindt er zich vaak een afbeelding van Jezus Christus op de grafzerk - ofwel een beeld van de gekruisigde Christus, ofwel een afbeelding van zijn gezicht geplaatst in een cirkel. Christus, met gebogen hoofd en neergeslagen ogen, draagt daarbij zijn doornenkroon. Hij wordt getoond als de lijdende Christus, die zijn leven voor ons en ons perspectief op eeuwig leven gegeven heeft. De grafzerken uit deze periode benadrukken dat de aandacht zich richtte op het hiernamaals, met de hoop op verrijzenis en het eeuwige leven.
Tot en met de jaren vijftig staan de grafzerken en -monumenten bol van de algemene referenties - meestal via beelden of symbolen, minder via woorden. Hun betekenis was voor grote delen van de bevolking | |
| |
duidelijk en vanzelfsprekend. Met name religieuze referenties traden naar voren: verwijzingen naar God, het laatste oordeel, verrijzenis, beschermengelen en hemelpoort... Zoals de geestelijkheid begrafenisrituelen in de eerste helft van de twintigste eeuw nadrukkelijk leidde, zo domineerden op de begraafplaatsen religieuze ijkpunten. Er zijn in die periode nog weinig ‘modale’ grafmonumenten, die het individu zelf benadrukken of die wat ‘verraden’ van de persoonlijke identiteit van de overledene. Slechts voor enkelen, bijvoorbeeld bepaalde kunstenaars, wordt een uitzondering gemaakt.
| |
| |
Geleidelijk treden dan op ruimere schaal veranderingen op. In de loop van de twintigste eeuw kon in onze contreien de dood meer op afstand worden gehouden - onder meer door de verbetering van de arbeidscondities en de vooruitgang van de algemene hygiëne en de geneeskunde. De levensverwachting steeg; mensen werden minder geconfronteerd met de ervaring dat de dood overal op de loer kon liggen. Sociologisch belangrijk is dat de waardering voor het leven zelf kon toenemen, doordat de dood verderaf leek. In plaats van een moeilijke, maar noodzakelijke beproeving kon het leven voortaan gezien worden als een tijd waarin eigen geluk viel na te streven. Het werd daardoor moeilijk om het leven te blijven duiden in termen van opoffering, lijden, ontbering of beproeving én de dood in termen van verlossing, verrijzenis of zaligheid. De aandacht werd meer gericht op deze dan op gene wereld, meer op het leven hier dan op dat in de nabijheid van de Schepper, minder op het hiernamaals dan op het hiernumaals. De verbetering van de materiële levenscondities is een van de elementen die de andere kijk op leven of dood, die vanaf de jaren zestig lijkt te zijn ingezet, kan verklaren. In dit licht vallen ook de aparte hoven met kindergraven te begrijpen, die in de laatste decennia op vele begraafplaatsen zijn verschenen. Hier wordt bijzondere aandacht geschonken aan het in de knop gebroken leven, aan de onrechtvaardigheid van dergelijke vroegtijdige dood.
Een tweede belangrijk element is gerelateerd aan de secularisatie van de maatschappij. De twijfel en onzekerheid over het bestaan van God, over het leven na de dood, heeft ook ruimte gecreëerd voor een andere kijk op het leven en het levenseinde. De bekende individualiseringstrends kunnen als de keerzijde van secularisatie worden geduid - hoewel ook individualisering afhankelijk is van de grotere waardering voor het leven en de sociale institutionalisering van de mogelijkheid om in het leven zelf naar geluk te streven. Wat het omgaan met de dood betreft, zijn sedert de jaren zestig diverse sociale prescripties grotendeels verdwenen. Dat geldt bijvoorbeeld voor gebruiken in verband met het rouwen van verwanten: klederdracht, onthouding van afleiding en amusement, enz. Tijdens de begrafenisviering staan specifiek religieuze thema's thans minder op de voorgrond. De regie ervan ligt ook minder in handen van de priester, meer in die van de begrafenisondernemer en de nabestaanden. De uitvaart richt zich bovendien minder op het bidden voor het zielenheil van de overledene, meer op het welzijn van de achterblijvers. De herinnering aan de overledene vormt dan het middelpunt. Menigmaal blijkt dit uit de keuze van lezingen of van muziek of uit persoonlijke getuigenissen van familieleden of vrienden tijdens de viering. Ook op de begraafplaatsen is vanaf de jaren zestig geleidelijk de nadruk komen te liggen op de individuele persoon en zijn/haar verwanten, op de ‘vrijwillige’ herdenking van een uniek iemand met een eigen levensgeschiedenis. Van religieuze sym- | |
| |
bolen wordt minder gebruikgemaakt; de diversiteit op de begraafplaatsen neemt tegelijkertijd toe.
De verandering van rituelen lijkt ten derde ook een expressie van de opbouw van andere sociale netwerken. Voor vele individuen in onze contreien is de lokale binding verzwakt. Onder meer door de gestegen geografische en sociale mobiliteit verandert de samenstelling van de lokale bevolking voortdurend in steden én dorpen. Bij begrafenissen wordt op een andere manier naar een publiek gezocht. Het belang van vrijwillig aangegane, zelfgekozen verwantschapsbanden brengt dat tot uiting. Niet de familie en de buurt, wel de vrienden- en kennissenkring vormt bij uitvaarten thans het primaire publiek. Zelfs de Vlaamse traditie om in alle brievenbussen doodsbrieven te deponeren is inmiddels nagenoeg verdwenen. Het belang van zelfgekozen bindingen uit zich sedert enkele decennia eveneens in de vormgeving en de decoratie van de hedendaagse grafzerken. Het sociaal gedetermineerde karakter van de grafzerken verdwijnt, persoonlijke keuzes winnen aan belang.
| |
Het einde van de eeuw
In de jaren zestig en zeventig zijn verreweg de meeste zerken op onze openbare begraafplaatsen nog voorzien van religieuze symbolen. De ronde afbeelding van de lijdende Jezus Christus komt weliswaar bijna niet meer voor, maar het kruisbeeld blijft doorgaans nog duidelijk zichtbaar. Ook in de jaren tachtig blijft het kruisbeeld deel uitmaken van de ‘modale’ zerk. Het staat dan echter doorgaans niet langer als baken in het centrum, maar is letterlijk naar de marge verplaatst. Bovendien wordt de omvang ervan gereduceerd: het wordt in vele gevallen klein en gestileerd weergegeven. De vrijgekomen ruimte wordt op een andere wijze benut. Op de zerken worden de naam en/of het portret van de overledene centraler gepositioneerd. Ook duiken andere elementen op die de sociale identiteit van de overledene benadrukken - soms teksten, zoals zijn/haar levensmotto of handtekening, soms objecten en afbeeldingen, die dan verwijzen naar zijn/haar beroep, passie, familie- of vriendenkring, enz. De overlevenden gaan daarenboven, bijvoorbeeld met ‘bijzettafeltjes’ vol persoonlijke boodschappen op de grafzerk, nadrukkelijker eer betuigen aan een ‘uniek’ en ‘onvervangbaar’ iemand. De eerder geschetste tendensen van secularisatie, individualisering en grotere waardering van het leven krijgen op die manier op onze begraafplaatsen gestalte. Dat betekent niet dat vanaf de jaren zeventig en tachtig geen traditioneel vormgegeven grafzerken meer voorkomen, integendeel. Wel kan de keuze voor dergelijke grafzerken geleidelijk als een bewuste, niet vanzelfsprekende keuze worden gepercipieerd (of als ‘ouderwets’ bekritiseerd).
| |
| |
Een indicatie vormt de opkomst van foto's van de overledenen op de grafmonumenten. Dit lijkt vanaf de jaren zestig en zeventig in zwang te raken; ook oudere graven, die een opknapbeurt krijgen, worden vanaf dan geregeld voorzien van een foto van de overledene. Een zekere bias, die met sociale klasse verband houdt, valt te vermoeden. De fotografie was wellicht vooral, zoals men in navolging van Pierre Bourdieu kan stellen, een kunstvorm van de middenklasse. De gebruikte zwart-witfoto's zijn veelal statige pas- of portretfoto's. Zij tonen verantwoordelijke en plichtsbewuste burgers op hun paasbest. In de laatste decennia worden echter ook steeds meer andere afbeeldingen gebruikt, waaronder levensgrote foto's of fotocollages vol informele situaties (in een zwembad, met een geliefd huisdier, als supporter van een voetbalelftal, enz.). Het is moeilijk te beoordelen binnen welke sociale milieus die veranderingen zijn geïnitieerd; duidelijk is wel dat zij zich inmiddels min of meer ruim hebben verspreid. De relatie met individualisering lijkt ons evident; daarnaast gaat het zeker ook om het bewaren van een herinnering aan de fysieke persoon. Met diens beeltenis op de grafzerk wordt de veranderde kijk op leven en dood tot uitdrukking gebracht. Het lichaam wordt niet meer in traditioneel religieuze zin als het omhulsel van een onstoffelijke geest gezien. Het krijgt een eigen waarde toebedeeld, die dierbaar is, die ook na de dood herinnerd en geëerd wordt.
Om de toenemende complexiteit en diversiteit op de begraafplaatsen in een juist perspectief te kunnen plaatsen, dient nog op twee elementen te worden gewezen. Om te beginnen zijn de gemeentelijke verordeningen aangaande begraafplaatsen, mede onder druk van de tijdgeest, gedurende de laatste jaren soms vergaand versoepeld. Voorschriften omtrent de vormgeving van grafmonumenten laten nu veel meer variatie toe. Zo moeten ze bijvoorbeeld niet langer een rechthoekige vorm hebben. Arduin- of hardsteen is niet meer de enige toegelaten materiaalsoort; er zijn thans grafzerken van staal, glas of plexiglas, composietmateriaal, plastic, enz. Daardoor krijgen begraafplaatsen meer kleur naast de traditionele zwart- en grijstinten. Enkele begrafenisondernemers bieden inmiddels ook grafzuilen aan met een computer en een computerscherm, waardoor nabestaanden op de begraafplaats naar fotoreportages of films van/met de overledene kunnen kijken. Daarnaast wordt vaker gebruikgemaakt van unieke kunstwerken. De maatschappelijke trend van individualisering verplicht er ons kennelijk toe om voortdurend te zoeken naar uitdrukkingsvormen die contrasteren met de vroegere, traditionele codes (die als beperkend voor het individu en diens eigenheid worden ervaren). Maar dat betekent niet dat die individualiteit zonder sociale referentiegroep kan worden opgebouwd: in het oude voetbalstadion van Ajax is het bijvoorbeeld mogelijk zich te laten begraven of de urn te plaatsen - verenigd met de ‘maten’ van vroeger.
| |
| |
Anderzijds is in de voorbije decennia voor christenen naast de klassieke teraardebestelling ook verassing of crematie reëel geworden. De katholieke kerk heeft in 1963 die mogelijkheid goedgekeurd (ofschoon zij de voorkeur blijft geven aan het begraven worden, vanwege Christus zelf). Het bestaansrecht van dit alternatief én de keuze ervoor lijken samen te hangen met de toenemende waardering voor het leven zelf. Zoals de hedendaagse aandacht voor de verzorging van het lichaam laat zien, is lichamelijk welzijn een belangrijk onderdeel van die nieuwe kijk op het leven. De angst voor de langzame ontbinding van het lichaam bij een teraardebestelling lijkt de keerzijde van de waardering van het leven en het lichaam op zich. Ook ecologische motieven - het zo snel mogelijk een worden met de aarde - spelen daarbij soms een rol. Voorts kunnen afscheidsrituelen bij crematies makkelijker buiten de kerk plaatsvinden, waardoor meer afstand ten opzichte van religieuze betekeniskaders wordt gecreëerd (niet zelden is er een feest, met goddeloos veel drank en spijs: ‘rouwkost’). De as kan worden uitgestrooid, op een plek die voor de overledene dierbaar was. Een deel van de as kan ook door de nabestaanden worden bewaard. Sieraden en kunstwerken daartoe behoren duidelijk tot een groeimarkt. De oprukkende commercialisering van de uitvaartsector is op dit ogenblik wellicht hier het duidelijkst zichtbaar. Zij versterkt de eerder geschetste culturele tendensen.
Herdenken en herinneren lijkt zo ook ten dele naar de privésfeer te verhuizen. Maar het is ons inziens voorlopig onduidelijk of daardoor ook | |
| |
het belang van openbare begraafplaatsen zal afnemen. Wellicht is het zinvol om dienaangaande niet van een nulsom uit te gaan, waarbij meer voor het ene minder voor het andere betekent.
| |
Tot slot
Heden ten dage hebben nabestaanden een breed spectrum van mogelijkheden ter beschikking. Wat de vormgeving van de grafzerken betreft, lijken twee uitersten als ideaaltype, als ‘attractor’ te functioneren. Aan de ene kant gaat het om grafzerken, die opvallen door hun soberheid en eenvoud. Vaak wordt op deze grafzerken enkel de naam van de overledene vermeld; soms is ook een religieus symbool aanwezig. Andere verwijzingen naar de persoonlijke identiteit van de overledene zijn niet (meer) aanwezig - of althans voor buitenstaanders niet te herkennen. Aan de andere kant gaat het net om het tegendeel. Heel wat grafzerken zijn inmiddels danig beladen met afbeeldingen en voorwerpen. Religieuze symbolen kunnen onderdeel zijn van die ‘decoratie’, maar bij deze monumenten worden vooral wereldse objecten ingezet. Er zijn vanzelfsprekend allerlei tussenvormen, maar deze uitersten lijken op dit moment als trendsetters te functioneren. Daarnaast is frappant dat grafzerken door de nabestaanden thans vaak het hele jaar door, dus niet meer alleen bij bepaalde feestdagen, worden onderhouden. Dat gebeurt soms op een bescheiden, soms op een zeer nadrukkelijke manier: met verse bloemen, eeuwig brandende kaarsen, attributen die verwijzen naar de persoon van de overledene, kindertekeningen en andersoortige herinneringen, enz. Bepaalde graven zijn inmiddels een toeristische trekpleister en een verzamelplaats voor quasi-gelijkgezinden - bijvoorbeeld het graf van Jim Morrison op Père Lachaise te Parijs.
Door de vele onderhoudswerkzaamheden bij sterk gepersonaliseerde graven nemen tot slot ook de verschillen tussen de ‘levendige’ en de ‘doodse’ delen van de begraafplaatsen toe. De bezoekdagen vallen niet meer samen met de kerkelijke hoogdagen; decoraties kunnen op ieder moment van het jaar aangepast worden. In vele gevallen hebben ook de typische witte of gele chrysanten plaats moeten ruimen voor andere bloemen of objecten, ook op Allerheiligen en Allerzielen. Wellicht kan via een cultuursociologie of cultuurgeschiedenis van de chrysant verder zicht worden geboden op de evolutie van de in onze contreien bestaande sociale praktijken in verband met herdenken en herinneren, met de vragen die de onvermijdelijke zekerheid van de dood oproept. Het graf zwijgt enkel voor wie geen aandacht heeft voor de metamorfoses van deze exponent van de materiële cultuur.
| |
| |
| |
Literatuur
Philippe Ariès, Het uur van onze dood. Duizend jaar sterven, begraven, rouwen en gedenken, De Arbeiderspers, Amsterdam, 2003. |
Jan Bleyen, De dood in Vlaanderen. Opvattingen en praktijken na 1950, Davidsfonds, Leuven, 2005. |
Pierre Bourdieu, Un art moyen: Essai sur les usages sociaux de la photographie, Minuit, Parijs, 1965. |
Jan Christiaan Braun, Happy Together: New York & The Other World, Stichting Over Holland, s.l., 2007. |
Jack R. Goody, The Culture of Flowers, Cambridge University Press, Cambridge, 1993. |
Douglas Keister, A Field Guide to Cemetery Symbolism and Iconography, Gibbs Smith Publishers, Salt Lake City, 2004. |
Allan Kellehear, A Social History of Dying, Cambridge University Press, Cambridge, 2007. |
Lambert Leijssen e.a. (red.), Levensrituelen: Dood & begrafenis, Universitaire Pers, Leuven, 2007. |
John McManners, Death and the Enlightenment, Oxford University Press, Oxford, 1981. |
Talcott Parsons, Action Theory and the Human Condition, Free Press, New York, 1978. |
Piet van den Akker, De dode nabij: Nieuwe rituelen na overlijden, IVA, Tilburg, 2006. |
Guido Vanheeswijck en Walter Van Herck (red.), Religie en de dood. Momentopnamen uit de geschiedenis van de westerse omgang met de dood, Pelckmans, Kapellen, 2004. |
|
|