Streven. Jaargang 75
(2008)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 865]
| |
Streven november 2008 | |
[pagina 867]
| |
Jan Koenot en Tomasz Kot
| |
[pagina 868]
| |
‘traditioneel’ want de hedendaagse samenleving verandert overal). Die behelzen harmonie, gemeenschap, vredige verhoudingen waarin iedereen zijn rol en zijn plaats heeft. Wanneer daarin de idee van gerechtigheid wordt ingevoerd, lijkt het alsof dit de fundamentele harmonie bedreigt. Natuurlijk kan harmonie worden geëvangeliseerd, net zoals gerechtigheid moet worden geëvangeliseerd. Want soms wordt harmonie opgevat als ‘harmonie voor de crisis’, of harmonie tegen de prijs van het vermijden van een crisis, wat betekent: ‘Ik vermijd problemen en als ik een probleem heb trek ik mij terug.’ Dat is niet erg vruchtbaar, ook al is het heel menselijk en begrijpelijk. Wanneer het christendom eraan kan bijdragen van harmonie ‘harmonie na de crisis’ te maken - als we ondanks de crisis zaken kunnen samenbrengen en een nieuwe gemeenschap kunnen bouwen, dan zou dat een heel goede bijdrage zijn. Maar wanneer men in plaats van dit proces te volgen een begrip invoert dat in Europa tot ontwikkeling is gekomen, zoals het begrip ‘gerechtigheid’, dan schept dat veel spanningen. Er was tijd nodig. Nu wordt het begrip ‘gerechtigheid’ meer aanvaard omdat mensen nu begrijpen hoe en waarom ook de Bijbel spreekt van gerechtigheid. Maar... mensen zijn erg medelevend. Zoals het christendom heeft ook het boeddhisme medeleven verspreid als een fundamentele waarde. Als er iets duidelijk is in het boeddhisme dan is dat het lijden, de werkelijkheid van het lijden. Dat is het beginpunt: ‘Wat doe je daarmee?’ Iedereen lijdt, je kunt het buiten zien, maar je lijdt ook zelf, en dan volgt het hele proces van hoe lijden te vermijden en hoe erop te antwoorden. Onthechting is hoe lijden kan worden vermeden, medeleven is hoe op lijden te antwoorden. En medeleven is een wonderbaarlijke deugd. Het is een deugd die vanuit het hart komt, terwijl gerechtigheid werd aangevoeld als zuiver verstandelijk. Ik zag in Japan een enorm verzet tegen het begrip ‘gerechtigheid’ omdat het als iets van buiten kwam. Dat is denk ik de reden waarom het moest worden gezuiverd, en dat is ook gebeurd. Juist toen ‘gerechtigheid’ door de 34ste Algemene Congregatie (1995) werd geplaatst in de context van cultuur en dialoog was dit ideaal niet langer zo bedreigend, en konden we het zien als een dimensie van het geloof. We groeiden naar een houding die zich rekenschap geeft van armoede en lijden, maar ook van de werkelijkheid van de ander in culturele of godsdienstige termen. Het is minder bedreigend, het is in de context geplaatst. Wanneer we daar nu ecologie aan toevoegen, des te beter. Japanners hebben daar diepe gevoelens voor. Geloof staat open voor al deze grotere werkelijkheden en in die context kan men gerechtigheid plaatsen. Natuurlijk heeft de samenleving de laatste dertig jaar meer en meer de taal van gerechtigheid aangenomen vanwege politieke en maatschappelijke veranderingen, en jonge | |
[pagina 869]
| |
mensen raken eraan gewend. Herbert Marcuse en andere auteurs uit de jaren zestig en zeventig bepleitten de analyse van sociale structuren, op zoek naar gerechtigheid. Aanvankelijk werd het begrip ‘sociale gerechtigheid’ overgenomen als een strijdkreet, maar later werd het meer en meer onderdeel van het denken. Sommige Aziatische intellectuelen beweren: ‘Aziatische gerechtigheid is geen Europese gerechtigheid.’ We moeten leren van het confucianisme - maar in het confucianisme bestaat het begrip ‘gerechtigheid’ niet; er is gerechtigheid die uit harmonie voortkomt, maar dat is anders...
Denkt u dat de jezuïeten in het Westen iets kunnen leren van deze oosterse begrippen, zoals bijvoorbeeld ‘harmonie’, in de manier van denken over gerechtigheid?
Ja, we kunnen leren van deze Aziatische culturen door godsdienstige begrippen, maar misschien niet rechtstreeks. Want als we dat rechtstreeks zouden doen, zouden we beginnen met de conclusies of omschrijvingen van ‘gerechtigheid’ en ‘harmonie’, zonder te begrijpen waar deze conclusies vandaan komen. We zouden altijd kunnen uitleggen hoe gerechtigheid bijvoorbeeld wordt gemanipuleerd vanwege wraak en we zouden ook kunnen uitleggen hoe harmonie wordt gemanipuleerd zodat de onderdrukker de kleine man overheerst en hij de harmonie niet doorbreekt en onderworpen blijft. Beide begrippen kunnen worden gemanipuleerd. Maar als we het boeddhistische medeleven als brug nemen, kan dat helpen - want we voelen medeleven; medeleven is diep christelijk maar ook diep confuciaans, en het is de boeddhistische deugd bij uitstek. Met een dergelijke brug kunnen we beseffen dat harmonie in feite in dienst van medeleven staat, opdat men mensen niet doet lijden. En harmonie betekent: ‘Je houdt je plaats, je aanvaardt een bepaalde orde in de samenleving, en dan sta je anderen toe in vrede te leven en hun eigen taken uit te voeren.’ Als je in waar confucianisme op dezelfde wijze enige spiritualiteit toelaat, dan is je plaats een plaats van dienst en waardigheid, niet in termen van ‘eer’ maar in termen van ‘verantwoordelijkheid’ - ten goede van de hele gemeenschap. Op deze manier bezien wordt het duidelijk dat de betekenis van ‘harmonie’ dicht bij ‘gerechtigheid’ komt. De vraag is: kunnen we nieuwe factoren integreren die de ontwikkeling van binnenuit verrijken? Misschien gingen we na de 32ste Algemene Congregatie in het Westen en het Oosten te snel aan het werk met het begrip ‘gerechtigheid’ en dat werkt niet. We forceerden dingen van buitenaf. We lieten nieuwe inzichten niet van binnenuit komen, wat veel verrijkender en beter aanvaardbaar was geweest. In een werkelijk ignatiaans proces zouden we uitgenodigd zijn mensen te helpen ‘gerechtigheid’ te ontdekken in hun ontmoeting met Christus. | |
[pagina 870]
| |
Maar binnen de westerse idee van gerechtigheid bestaat die typisch westerse drang te handelen, iets te doen, de wereld te veranderen. Misschien draait het in de oosterse wereld met de idee van medeleven meer om het aanvaarden van de werkelijkheid, niet om het handelen. Bestaat er niet een verschil in houding?
Misschien wel en misschien niet. Deze opmerkingen roepen geen zwartwitreactie op. Misschien ziet het er vanuit het westerse standpunt zo uit. Het lijkt alsof de idee van gerechtigheid verbonden is met het veranderen van de samenleving als geheel omdat het probleem structureel is en niet individueel. Maar als we diep doordringen in het confucianisme blijkt confucianisme vooral te gaan over de samenleving en daarom zou een samenleving die niet rechtvaardig is niet eens moeten bestaan. Er bestaat een fundamentele veronderstelling dat het doel een rechtvaardige samenleving is, het doel is een harmonie in de maatschappij. Het probleem is uiteraard dat ideologieën het begrip ‘harmonie’ gemakkelijk kunnen manipuleren, of misschien moet ik zeggen dat het begrip ‘harmonie’ meer vatbaar is voor manipulatie dan het begrip ‘gerechtigheid’. En in die zin zijn er politici, zelfs Aziatische politici, die erg gewiekst de confuciaanse traditie manipuleren tot het niet veranderen van zaken, die werkelijk zouden moeten worden veranderd omdat zij vol corruptie en onrecht zijn. En terwijl de mensen lijden, willen sommigen hun machtspositie vasthouden en, zo mogelijk, het systeem manipuleren. Maar het begrip ‘harmonie’ zelf staat open voor maatschappelijke verandering; we zien dat bij jongerengroepen in Japan en overal elders: zij gaan diep naar hun wortels om opnieuw uit te drukken wat wij ‘gerechtigheid’ noemen. Wat wij over onszelf zeggen, zeggen zij ook. Maar het is waar dat op korte termijn of dichtbij gerechtigheid meer oproept tot handelen dan harmonie. Maar harmonie is in wezen het Shalom van de Bijbel. En ‘Shalom’ houdt een volledige verandering van de wereld in; het is een revolutionair begrip omdat het utopisch is. Ook in dat perspectief is Shalom in wezen harmonie, zelfs met dieren en de schepping - het gaat veel verder dan de menselijke samenleving.
Het bevorderen van de goede verhouding vergt een betrokkenheid op maatschappelijk en politiek vlak. In deze tijd van globalisering voelen we ons vaak machteloos tegenover grote en ingewikkelde vragen. Hoe kan de persoonlijke verantwoordelijkheid voor gerechtigheid worden behouden zonder dat zij inefficiënt wordt? Kan de oosterse wijsheid ons op dit vlak iets leren? Is er een rol of missie voor Europa in de wereld nu de politieke en economische macht buiten haar liggen?
Ik denk niet dat er een wijsheid bestaat die alles heeft. Iedere traditie, iedere wijsheid is onvolmaakt, is altijd in wording. Daarom kunnen we niet zeggen dat alle oplossingen in het Oosten liggen. Alleen een dia- | |
[pagina 871]
| |
loog tussen beschavingen gaat iets opleveren dat rijker is dan wat we nu hebben. Maar wat kunnen we leren van het Oosten? Ik zou zeggen: een fundamentele nederigheid, een nederigheid die onze beperkingen erkent. Toen ik in Japan aankwam, was een ding dat mij bijzonder opviel de ontdekking dat Japanse mensen veel nederiger zijn dan alle Spanjaarden of andere Europeanen die ik had ontmoet. Zij hebben hun overtuigingen; zij denken veel na; maar zij spreken met nederigheid en zij weten dat de menselijke persoon een mysterie is. Zij beseffen dat zij niet veel over zichzelf weten, over anderen, en zij zijn verbaasd wanneer wij zo zelfverzekerd over God praten. Een Japanse student vertelde mij dat hij zeer geïnteresseerd was in het katholicisme en iedere zondag naar een andere kerk ging, zich afvragend welke boodschap deze katholieken hebben. Uiteindelijk was hij erg teleurgesteld, want hij hoorde priesters die duidelijk niets van het menselijk leven begrepen, spreken over God. Dat is weinig geloofwaardig. Hij was heel teleurgesteld. Dit is iets wat je tegenkomt bij boeddhistische monniken, de nederigheid om te zeggen: ‘Kijk, wanneer het over het mysterie gaat weten we erg weinig. We zoeken, we zijn onderweg in die zoektocht, we leren.’ Die houding steekt af tegen de agressieve zelfverzekerdheid waarmee veel missionarissen de ‘waarheid’ predikten. Nog een punt dat mij en sommige van mijn ordegenoten aan het denken heeft gezet is het verzet tegen messiaanse personen. We hebben een messiaanse traditie in het Westen. Je zou kunnen zeggen dat we uitkijken naar iemand als Jezus die komt en antwoorden biedt. Maar we zien de schade die messiaanse personen hun omgeving hebben aangedaan, zelfs godsdienstige personen in hun gemeenschappen, mensen die geneigd zijn de redders van de wereld te zijn. Japanners hebben daar een hartgrondige hekel aan: merken dat iemand beweert alles te weten is iets wat de geloofwaardigheid wegneemt. ‘Messianisme’ is in het bijzonder iets dat ons en ons werk in het middelpunt plaatst. Ook dit is iets waarvan we meer kunnen leren: niet alleen de nederigheid dat we weten dat we uiteindelijk met een mysterie te maken hebben, maar ook in die zin dat als ik iets kan doen dat met anderen is, en om te dienen, niet om iets op te leggen, omdat ook ik niet alle antwoorden heb. Een derde zaak die ik van het Oosten heb geleerd: een Japanner doet zijn uiterste best - en ik weet zeker dat dit ook voor andere Aziaten geldt - nooit de eenheid van de gemeenschap te verbreken. Dat zijn waarden waarvan ik denk dat zij ook voor ons heel goed zijn. Zelfs als ik gelijk heb, heb ik niet het recht de gemeenschap te breken. Ik behoor de gemeenschap te dienen want samen zijn we iemand, alleen ben ik niets. Dit zijn culturen van de groep of de gemeenschap. Er bestaan gezegden als: ‘De spijker die uitsteekt wordt omlaag geslagen’, of ‘Laat jezelf | |
[pagina 872]
| |
wikkelen in wat groter is dan jij’, ‘Laat jezelf opslokken door de grotere vis’. Wij vechten tegen de grotere vis; zij zeggen: ‘Laat jezelf opslokken.’ Waarom? Omdat in de grote vis de hele gemeenschap is die je omvat, en jij bent er om die gemeenschap te helpen. Die gemeenschap kan de natie zijn, in Japan kan het ook het bedrijf zijn waarvoor je werkt. Tegenwoordig verliezen ze dit, en ze zijn volkomen gedesoriënteerd, want ze hadden iets wat hen verenigde en dat hebben ze niet meer. Zij worden zelfzuchtig; maar met die zelfzuchtigheid komt volledige desoriëntatie. En dan komen de verschrikkelijke problemen tussen de generaties, misdaad binnen de familie, zelfs het vermoorden van ouders, soms kinderen die zelfmoord plegen of andere kinderen vermoorden. Mensen vragen zich af: ‘Wat gebeurt hier?’, en sommige Japanse bisschoppen beweren dat dit de symptomen zijn van een zieke samenleving. Wat heeft haar ziek gemaakt? Zij hebben hun samenhang verloren, want zij hebben geen, laten we zeggen, stevige godsdienstige samenhang. Omdat in het middelpunt van het boeddhisme een zin voor religieuze gevoelens stond, niet het gevoel te behoren tot een religieuze groep, zijn zij gedesoriënteerd. Ook voor ons is dit respect voor de eenheid van de gemeenschap een heel belangrijke waarde. Het heeft mij geholpen mijn verhouding met de Kerk vreedzaam te herstellen. Echt, zelfs wanneer we gelijk hebben, het verbreken van de eenheid van de gemeenschap doet op lange termijn zoveel schade. Dat moeten we voor ogen houden. En dan het vierde dat ik in Azië heb geleerd: zaken niet op een star dogmatische manier naar voren brengen. Je moet zaken zo naar voren brengen dat mensen worden geholpen en kunnen groeien. Dat vraagt het vermogen te veranderen, te bewegen en niet je eigen beperkte begrip te verabsoluteren. Mijn vier punten hangen allemaal samen, maar dit zijn de vormen die de uitdaging van leven en doceren in Japan en op de Filippijnen voor mij hebben aangenomen.
U spreekt over eenheid en gemeenschap. Bij de jezuïeten maar ook in de Kerk zelf groeit meer en meer verscheidenheid. We kunnen dat zien als rijkdom maar ook als kwetsbaarheid. Hoe ziet u dat? Hoe kan de gemeenschap worden bewaard ondanks zo'n grote verscheidenheid?
Ik zie dit als een enorme rijkdom, en de manier om duidelijke problemen te overwinnen is contact te houden en te communiceren. Ik merk dat dit is wat jongeren doen. Jongeren voelen wat er gebeurt. Zij reizen, leggen contact en willen contact houden. Ze beginnen blogs en sturen e-mails, nu zij deze nieuwe mogelijkheden hebben. Want als je het contact verliest, verlies je ook de ervaring. Ervaringen zijn enorm belangrijk, maar niet blijvend, en we vergeten ze gemakkelijk. Mensen gaan bijvoorbeeld | |
[pagina 873]
| |
met hum onvermijdelijke vooroordelen naar de ontwikkelingslanden; zij veranderen, maar als zij naderhand hun nieuwe inzichten niet cultiveren vallen ze terug in hun vooroordelen. Ik heb niet-christelijke jongeren met het Vredeskorps naar Zuidoost-Azië, Afrika of Latijns-Amerika zien gaan. Als ze terugkeren in Japan, zoeken ze onmiddellijk naar anderen die dezelfde ervaring hebben, want zij willen haar behouden. Het is dus belangrijk voor ons contact te houden. Dat is de manier om verder te gaan naar een nieuwe tijd. Nu zijn overal grenzen, we vechten er zelfs voor, maar hopelijk zullen we binnen enkele jaren lachen om grenzen, want ze werden in een bepaalde tijd gemaakt om ons als soevereine staat te onderscheiden. Maar de jongeren van nu beseffen dat het beter is buiten de beperkingen van de soevereine staat te leven, in contact met anderen.
In hedendaagse samenlevingen zijn veel mensen, met name jongeren, die geen betekenis vinden in de Kerk als instituut en afstand nemen. Kunt u die houding begrijpen?
De Kerk is soms pover geweest in haar pastorale diensten. En het gevolg is dat we nu te maken hebben met mensen die teleurgesteld zijn in het christendom en in de Kerk. In Azië is dat voor mij altijd droevig, want ik zie hoe sterk het boeddhisme daar is. Het boeddhisme kent geen leerstellingen, geen feesten, een minimum aan verplichtingen, en toch blijven miljoenen en miljoenen boeddhist en behouden de boeddhistische zingeving, het boeddhistische gevoel. Waarom? Omdat de kern van het boeddhistische ‘pastorale werk’ is mensen ervaringen te geven, en hen te brengen tot sommige vormen van meditatie, onthechting en innerlijke vrede. Nu, wat wij veelvuldig gaven waren praktijken, rituelen, maar we besteedden weinig tijd aan de geest die leven blaast in die praktijken. Naar mijn mening is dit een belangrijk onderwerp. Ik zou graag willen dat wij jezuïeten naar de diepte gaan in ons werk. Als we bijvoorbeeld in een parochie werken, dan moet die parochie ingrijpend veranderd worden; we moeten luisteren naar de kinderen, de ouderen, de jongeren en de echtparen en nagaan welke diepere noden zij hebben en hoe wij daarop in kunnen spelen. Dat zou onze jezuïetenparochie moeten zijn, niet zomaar een aardige parochie waar iedereen goed en vriendelijk is. We zouden in onze jezuïetenparochie God diep moeten ervaren. Maar ik weet dat dit niet eenvoudig is. En wanneer we een school hebben, moet die anders zijn. Hier komt denk ik het ‘Magis’ in het spel: het is diepte, het betekent diep gaan in alles wat we doen.
De paus staat op trouw aan de katholieke leer, aan de juiste uitdrukking van het christelijk geloof. In westerse oren zou dat wat beangstigend kunnen klinken. | |
[pagina 874]
| |
We zijn bang voor ideologie, we weten wat dit voor de geschiedenis heeft betekend, en dus houden mensen tegenwoordig niet van doctrines. Dit lijkt een van de redenen waarom sommige mensen weliswaar religieuze gevoelens kennen, maar zich niet willen vereenzelvigen met het katholicisme of de Kerk en de paus niet mogen. Bestaat er niet een spanning tussen het verspreiden van de juiste leer en de ervaring waarover u spreekt, van een proces van verandering aangaan en de diepte zoeken?
Er bestaat een spanning, en ik denk dat juist daar de uitdaging voor de jezuïeten ligt. De uitdaging die we nu kennen, wanneer we de verhouding met de hele Kerk via de paus serieus nemen, is zonder starheid en met respect voor te leggen wat deze zegt. Maar we moeten de mensen uitleggen: ‘Wat de paus zegt is het eindpunt van een lang proces, de uitkristallisering van de christelijke ervaring.’ Wanneer je belangstelling hebt voor het geheel van wat hij zegt, moet je bij het begin beginnen en het proces ingaan. Begin en eindig niet bij de leer, want wanneer we met de conclusie beginnen, riskeren we dat we nergens komen. We moeten uitleggen: ‘Wat de paus in leven wil houden is iets dat de traditie van de kerk in stand zal houden, die duizenden ervaringen, miljoenen van ervaringen heeft doorleefd. Als je daar wilt komen moet je hier beginnen. Trek geen overhaaste conclusies.’ Maar dat doen we te vaak, en we vertrouwen op catechismussen die vaak moeilijk te verteren zijn en niet de aard van alle individuele ervaringen van de leden van de gemeenschap van gelovigen in zich dragen. Wij jezuïeten moeten de paus helpen door wat hij zegt begrijpelijk en aantrekkelijk te maken voor de mensen, we moeten bruggen bouwen zodat de mensen het proces kunnen doormaken: ‘Richt je niet op de conclusie, maar zie in dat zij waar is voor jou op grond van je eigen ervaringen.’ Hoe zie je de mensen? We kunnen met iedereen een gesprek aangaan, want God leeft in hen. En dan, uiteindelijk, zul je zien hoe een christelijke gemeenschap opdaagt en zegt: ‘Wel, al deze ervaringen, we vatten ze als volgt samen. Dit geloof is een formulering die onze ervaringen samenvat. Het neemt je ervaringen niet helemaal weg. Het onderdrukt je ervaringen niet. Integendeel, het is als een pijl die aanwijst waar je moet beginnen.’ De Chinezen zeggen het mooi (feitelijk is het moeilijk om te zeggen of het een Chinees of een Indisch gezegde is want beide worden aangehaald): ‘De wijze man wijst op de maan, maar de dwaas kijkt naar de vinger.’ Dus als de paus zegt ‘kijk naar de maan’, dan moeten we niet naar zijn vinger kijken. We moeten naar de maan blijven kijken. Sommige mensen zijn ontsteld omdat zijn vinger Duits is; maar het is verkeerd hem op die manier te beperken. Kijk niet naar de vinger, kijk naar de maan. Ik denk dat het een heel mooi beeld is voor wat we met de mensen moeten doen. Mensen raken steeds afgeleid door vin- | |
[pagina 875]
| |
gers. Doctrines helpen ons God te ervaren of onze ervaringen van God te begrijpen; zij zijn niet de ervaring van God, we mogen dit niet verwarren.
U raadt vaak aan niet alleen te luisteren naar de woorden van mensen, maar ook naar de muziek achter de woorden. Hebt u dat in Japan geleerd? Bent u zelf musicus?
Ik houd van muziek, maar ik ben geen musicus. Ik heb nooit de kans gehad de muziek serieus te bestuderen. Maar ik houd van luisteren naar muziek, ik zong altijd in een koor, in iedere fase van mijn vorming. En ik speelde de Spaanse mandoline op een doorsnee niveau. Maar de metafoor, de uitdrukking, leerde ik misschien niet in Japan kennen, hoewel dat land me een verscheidenheid aan ervaringen heeft gegeven. De ervaring die me meer rechtstreeks in deze bewoordingen heeft leren denken is toen ik, nadat ik zo gelukkig was geweest als docent aan het seminarie en de universiteit in Japan, door Arrupe werd benoemd tot directeur van het pastoraal instituut in Manilla, in 1978. Ik ging graag naar Manilla, maar ik was niet blij met de benoeming omdat de Spanjaarden in tweehonderdvijftig jaar op de Filippijnen van alles hadden gedaan. De mensen zouden zeggen: ‘Nu komt er alweer een Spanjaard naar het pastoraal instituut.’ Hoe dan ook, ik ging de eerste drie maanden om te leren. En toen klikte het. De vorige directeur had zijn baan twaalf jaar gehad; ook de staf werkte er al lang. Zij vertelden me hoe de deelnemers aan hun programma's - priesters en religieuzen, leken, zusters, wie dan ook - altijd klaagden over dezelfde dingen, dezelfde woorden gebruikten, dezelfde voorstellen deden waaraan de volgende groepen een hekel hadden. Zij wisten precies wat zij aan het einde konden verwachten. Dus ik dacht dat er geen manier was om iets te veranderen. Maar toen begon ik zelf groepen te ontmoeten. En dat trof mij: de hele staf hier, ze kennen de termen, maar deze mensen, wat zij nu zeggen is iets heel anders, het is niet wat ze vijf jaar geleden zeiden. Zelfs als ze dezelfde woorden gebruiken, het is anders, de muziek is anders. Toen kreeg deze metafoor veel betekenis voor mij. Ik zou zeggen dat het veeleer mijn hele levenservaring dan Azië is die mij hielp dit te leren. In het Spaans kennen we de uitdrukking dat de duivel meer weet omdat hij oud is dan omdat hij de duivel is. Ik denk dat dit waar is. Tijdens je leven leer je te beseffen dat ervaring een dubbelzinnige term is. Sommige mensen kunnen in drie jaar een heel rijke ervaring opdoen terwijl anderen in dertig jaar maar één ervaring hebben die negenentwintig keer wordt herhaald. Ervaring rust op het vermogen verschillende dimensies te zien en erover na te denken. Maar het was die ervaring die me deed beseffen dat je de woorden kunt horen en desondanks iets verkeerd, volledig verkeerd kunt begrijpen. Het raakte mij | |
[pagina 876]
| |
dat zij de muziek misten. Er bestaat een muziek, een menselijke muziek van verlangen en wensen, ook van dingen die niet goed gaan, als mensen voelen dat er meer kan worden gedaan. Deze muziek is wat we moeten horen. En voor jongeren is dat wezenlijk. Toen we jong waren zongen we mee met Frank Sinatra, nu met rappers en andere soorten muziek. Er bestaat iets in de menselijke ervaring wat niet in woorden wordt uitgedrukt, en in Azië moet je veel aandacht besteden aan die muziek. Ik praatte met een Afrikaanse jezuïet over hoe wij onszelf uitdrukken in het Japans. Hij zei: ‘Het is precies als in mijn land: als je ‘ja’ zegt kun je ‘nee’ bedoelen, en je kunt ‘ja’ zeggen en ‘ja’ bedoelen of ‘nee’ en alles ertussenin.’ Maar het woord is ‘ja’. Waarom? Omdat dit woord een muzikaal woord is dat harmonie met je gevoelens schept. Ik spreek tot je gevoelens, niet tot je verstand. Tegelijk probeer ik je verstand te bereiken, maar op zo'n manier dat ik je gevoelens niet kwets. Het is een subtiele operatie. Wanneer we dit leren beseffen kunnen we beter communiceren. En veel dingen beter begrijpen.
(vertaling: Herman Simissen) |
|