| |
| |
| |
Boeken
Filosofie
De macht van de sirene
In Peter Sloterdijks trilogie Sphären verschijnen de sirenen als ‘loeimachines op de fabrieksdaken’ en als ‘alarminstallaties’ in tijden van oorlog. Dat voorbeeld is exemplarisch voor de werdegang die de antieke vogelvrouwen doorgemaakt hebben. Toen ze rond 700 voor Christus hun opwachting maakten in de Odyssee van Homerus, moest Odysseus de oren van zijn makkers nog met was vullen opdat ze niet verleid zouden worden door het welluidende gezang van de bloeddorstige vrouwen. Zelf liet de held zich aan de mast van zijn schip vastbinden.
De verzamelbundel De macht van de sirene. Kennis en verleiding in de moderniteit geeft in elf essays een beeld van die loopbaan van de sirene. De bestaansreden voor de bundel is een paradoxale, zo maakt de inleiding duidelijk. Elke levendige verwijzing naar het beeld van de sirene (in enkelvoud!) is in onze tijd verdwenen. De sirene is echter interessant als onderzoeksobject omdat het opduikt in samenhang met een reflectie over de moderniteit.
Dat uitgangspunt levert een aantal prettige artikelen op. In het essay ‘Het gemurmel van de sirenen’ van filosoof Frank Vande Veire vindt een interessante omkering plaats: het is geschreven vanuit het perspectief van de sirenen. Het verlangen van de sirenen naar de mooie Odysseus brengt hem niet in verleiding, maar stoot hem juist af. Erik Oger, wiens boek Nachtoog. Schuine wegen van de filosofie genomineerd was voor de Socrates Wisselbeker 2008, schreef een prachtig essay over de wil en vooral de wilszwakte ten aanzien van verleiding.
Het meest overtuigend wat betreft de centrale stelling van de bundel is ‘Het lied van de sirenen en het zwijgen van de goden’ van Vivian Liska. Zij gaat onder meer in op de Dialektik der Aufklärung van Max Horkheimer en | |
| |
Theodor W. Adorno. In de eerste excursus van dit werk geeft Adorno een belangrijke interpretatie van de Odyssee passage, aan de hand waarvan hij de hoofdstelling van zijn boek introduceert. De Verlichting heeft geen vrijheid gebracht, maar blijkt een mythe te zijn die zelf onderdrukkend werkt, aldus de samenvatting van Liska: ‘Adorno ziet in Odysseus’ ontmoeting met de sirenen de allegorische oorsprong en een illustratie van deze dialectiek.’
De verzamelbundel heeft deels de gedaante van een toposonderzoek. ‘Het is niet overdreven te stellen’, zo staat in de inleiding, ‘dat het beeld van de sirene [...] een centrale topos is geworden in de kunst, de literatuur en de filosofie.’ Hoewel je je kunt afvragen of ‘topos’ hier het goede woord is - de passage in de Odyssee van Homerus over de sirenen zou in de literatuurwetenschap waarschijnlijk eerder onder de stofanalyse vallen - doet de bundel wel verlángen naar een dergelijk uitgebreid ‘topos'onderzoek. Dat levert namelijk opmerkelijke bevindingen op.
De bijdrage van Bart Verschaffel is daar een voorbeeld van. In ‘De lokroep van het beeld: René Magritte en de s/Irène’ wijst hij op de invloed van ‘minder’ artistieke genres als de illustratie, het embleem, de rebus en de groteske in het werk van Magritte. Die mengvormen van woord en beeld worden door de schilder bewust desacraliserend ingezet, aldus Verschaffel. Magritte's sirene is, hoe versleuteld ook, bij nadere biografische beschouwing gewoon zijn buitenechtelijke vriendin Irène Hamoir. En zo zijn er meer waardevolle bijdragen.
Als geheel overtuigt de bundel echter niet. Daarvoor hinkt hij te veel op twee gedachten. Aan de ene kant wil De macht van de sirene nadenken over enkele fundamenten van het moderne denken, aan de andere kant begint er een toposonderzoek. Beide onderzoekswegen bevatten mooie aanzetten. Maar daardoor vraag je je van beide stellingen uiteindelijk wel af of ze kloppen.
□ Liesbeth Eugelink
Arthur Cools, Sabine Hillen, Vivian Liska en Erik Oger (red.), De macht van de sirene. Kennis en verleiding in de moderniteit, Academia Press, Gent, 2007, 158 + VIII blz., 25 euro, ISBN 13-978-90-382-1139-8.
| |
Kerk en theologie
Steeds nieuwe interpretaties van Genesis
Geert Lernout, hoogleraar Vergelijkende Literatuurwetenschap aan de Universiteit Antwerpen en auteur van studies over James Joyce, Friedrich Hölderlin, de Goldbergvariaties van J.S. Bach en over de geschiedenis van het boek, publiceerde in 2005 Als god spreekt, een boek over de Bijbel, de Koran en het Book of Mormon. Daarin vertelt hij de geschiedenis van de heilige boeken vanuit de vraag wat de gevolgen zijn als iemand beweert dat hij een boodschap van god heeft gekregen.
In zijn nieuwe studie ‘In den Beginne’ kijkt Lernout hoe een tekst met een bewogen geschiedenis - het boek Genesis - in de loop van de geschiedenis op telkens heel andere manieren werd ge- | |
| |
lezen. Het is een bijzonder boeiend boek geworden, als het ware een cultuurgeschiedenis van het Westen: het verhaal van de joods-christelijke beschaving die een reeks zelfportretten schildert in de vele verschillende wijzen waarop één enkel boek werd geïnterpreteerd. Achtereenvolgens belanden we in de wereld waarin het Oude Testament ontstond en al vroeg divers werd becommentarieerd, via Philo en de eerste christenen, de Griekse en Latijnse kerkvaders, de donkere Middeleeuwen, de scholastiek en Renaissance, in humanisme en Reformatie. Via het hoofdstuk ‘Tekstkritiek en Bijbelkritiek’ geraken we ten slotte in een beschrijving van wat zich de afgelopen honderd jaar op dat roerige toneel heeft afgespeeld.
De auteur heeft zich door een enorme berg literatuur heen gewerkt. Af en toe laat hij zich naar mijn oordeel wat al te veel door één specifieke publicatie leiden, zoals hoofdstuk IV dat wel erg zwaar leunt op het boek van Thomas O'Loughlin, Teachers and Codebreakers: The Latin Genesis Tradition 430-800 (Instrumenta Patristica 35, Turnhout, 1998). Dit is des te opvallender, omdat deze titel niet voorkomt in de uitgebreide bibliografie waarnaar Lernout op het einde van zijn boek verwijst en die zich op zijn universitaire website bevindt.
Af en toe betrap ik de auteur op merkwaardig taalgebruik. Zo heeft hij het over ‘codexen’ (blz. 70) in plaats van ‘codices’; over ‘Calvin’ waar wij toch doorgaans over ‘Calvijn’ spreken; ‘Jubilees’ waar het Nederlands het altijd over ‘Jubileeën’ heeft. De vindplaats van de Dode Zeerollen heet bij hem steevast ‘Qumram’, terwijl het Qumran is.
In ten minste één geval moet ik Lernout streng corrigeren, namelijk bij zijn uitleg (blz. 191) van het woord beresjît (‘In den beginne’) waarmee de Hebreeuwse Bijbel opent. Het woord beresjît gaat volgens Lernout vergezeld van de letter lamech die zou aanduiden dat deze Hebreeuwse woordvorm in totaal vijf keer elders in het Oude Testament voorkomt. Het aantal ‘vijf’ is correct, maar dat getal refereert aan de Hebreeuwse letter he die inderdaad in de kantlijn staat opgetekend. De letter lamed (niet lamech) die inderdaad in de kantlijn van Genesis 1:1 staat afgedrukt refereert echter aan heel iets anders, namelijk een woord of woordcombinatie die slechts eenmaal in de Hebreeuwse Bijbel voorkomt, een zogeheten ‘hapax legomenon’.
De vermelding van deze op zich kleine foutjes zou de indruk kunnen wekken dat ik niet van deze publicatie genoten heb. Het tegendeel is echter waar; ik wil het iedereen die zich eens wil verdiepen in de wijze waarop een bepaald (deel van een) Bijbelboek in de loop der eeuwen is uitgelegd juist van harte ter lezing aanbevelen. En wanneer ik dan nog één minpuntje mag signaleren, is dat wel dat bij een boek als dit het ronduit jammer is dat het geen register van namen en onderwerpen bevat. Het had daarmee een handig naslagwerk kunnen zijn.
□ Panc Beentjes
Geert Lernout, ‘In den Beginne’. Van Adam & Eva tot Intelligent Design, Meulenhoff-Manteau, Amsterdam / Antwerpen, 2007, 335 blz., 22,50 euro, ISBN 978-90-8542-117-7.
| |
| |
| |
Politiek
Het Witte Huis
Van geen enkel land worden de presidentsverkiezingen in het buitenland zo nauwlettend gevolgd als van de Verenigde Staten. In het huidige tijdsgewricht is dit immers de enige supermacht, en de wijze waarop de president zijn functie vervult heeft overal gevolgen. Voor Amerikanisten op de hele wereld is 2008 dan ook een bijzonder jaar: niet alleen omdat er presidentsverkiezingen zijn, maar vooral omdat de verkiezingen van dit jaar verschillen van eerdere. Voor het eerst immers hebben een vrouw (Hillary Clinton) en een zwarte kandidaat (Barack Obama) een belangrijke rol gespeeld bij nominatie tot presidentskandidaat van één van de twee dominante partijen.
De Nederlandse historicus en Amerika-kenner Willem Post, verbonden aan Instituut Clingendael dat zich richt op de bestudering van internationale betrekkingen, schreef voor een breed publiek Het Witte Huis. Hij belicht er de achtergronden van de verkiezingen van dit jaar in. Het boek kent ook een bijzonder aardig hoofdstuk dat de verschillende presidentiële monumenten die Washington rijk is als uitgangspunt neemt voor lezenswaardige verhalen over de betreffende presidenten, hun belevenissen en eigenaardigheden. Ook de campagne voor de presidentsverkiezingen van 2004 wordt belicht, waaruit andermaal blijkt dat John Kerry de zittende president Bush had kunnen verslaan als zijn campagneteam alerter had gereageerd op misplaatste beschuldigingen. Maar de centraal staan toch de aanstaande verkiezingen. Daarbij heeft Post het nadeel dat bij het verschijnen van zijn boek de race om de kandidatuur voor de Democratische Partij nog volop gaande was. Hij lijkt er nog van overtuigd dat Clinton tamelijk eenvoudig de strijd om de nominatie zou gaan winnen - inmiddels is Obama de democratische kandidaat geworden.
Voornoemde nadelige uitgangspositie neemt niet weg dat Post met Het Witte Huis een mooi inzicht in de Amerikaanse politieke verhoudigen biedt. Hij laat met name zien dat er meer continuïteit in het Amerikaanse buitenlandse beleid te onderkennen is dan sommige critici van Bush jr. willen erkennen, hoewel ook hijzelf bepaald niet lovend is over deze president. Tevens is duidelijk dat er bepaald geen gemakkelijke erfenis ligt. Er zijn tal van problemen waarmee Bush zijn opvolger belast, waaronder de situatie in Irak. Al bij al is Het Witte Huis een aanrader: een toegankelijk boek met nuttige informatie voor iedereen die de Amerikaanse verkiezingen met wat meer achtergrondkennis wil volgen.
□ Herman Simissen
Willem Post, Het Witte Huis. Het presidentschap en de verkiezingen van 2008, Uitgeverij Aspekt, Soesterberg, 2008, 195 blz., 14,95 euro, ISBN 978-90-5911-633-7.
| |
Economie
Participatief ondernemen
Participatief ondernemen van August Van Put is een uitstekende leidraad en kan | |
| |
uitgroeien tot hét Nederlandstalige handboek voor ondernemers en werknemers. Het bevat vele nieuwe analytische schema's, brengt nuttige syntheses en het doet vooral belangrijke voorstellen voor de omvorming van de concrete ondernemingspraktijk en zijn juridische en fiscale omkadering.
In het voorwoord argumenteert Van Put dat participatief ondernemen de ontbrekende hoeksteen is voor de Top van Lissabon. Hij wijst erop dat Europa en andere landen qua regelgeving en praktijk al heel wat verder zijn dan België en dat in het perspectief van de ontwikkeling van een kennismaatschappij participatief ondernemen het aangewezen instrument is. In het eerste deel wordt het begrip ‘ondernemingsparticipatie’ ontleed. Van Put plaatst het expliciet in de sfeer van de vennootschapswetgeving, niet in de klassieke arbeidswetgeving. De historische wortels van het participatief ondernemen worden uitgegraven en sommige praktijken en hun resultaten toegelicht. Primair stelt Van Put dat verhoogde betrokkenheid van werknemers leidt tot betere resultaten op sociaal en financieel vlak. In het tweede deel volgt een grondiger analyse van de vele verschijningsvormen van structurele en financiële participatie, de laatste meestal omschreven als winstdeling en kapitaalparticipatie. Van Put laat de voornaamste buitenlandse financiële participatiestelsels de revue passeren en belicht de magere Belgische praktijk. Hij neemt de participatiewetgeving en de politieke initiatieven die hierop inspeelden zeer kritisch onder de loep. Dit mondt uit in een aantal voorstellen, die elke wetgever inzake economische en sociale politiek grondig moet bekijken.
Ik haal twee belangrijke argumenten tegen de visie van participatief ondernemen aan. Bij winstdeling is het duidelijk dat er - een aanzienlijke - winst moet worden gerealiseerd. In de eerste plaats is zo'n formule dan uiterst conjunctuurgevoelig. Maar eigenlijk zijn er belangrijkere structurele determinanten. Enkel de rijkere, sterk winstgevende ondernemingen of zij die hooggeschoolden in relatief kleine dienstverlenende ondernemingen samenbrengen, lijken in aanmerking te komen. Het verschijnsel bleef daarom dan ook beperkt tot enkele sectoren, waarbij men zich nog kan afvragen of er geen monopolistische elementen meespeelden of voordelen die voortkwamen uit de geprivilegieerde vorming van bepaalde groepen. Dit was wellicht een doorn in het oog van de syndicaten.
Kapitaalparticipatie via aandelen in de eigen onderneming gaat eigenlijk ook in tegen het elementaire beleggersadvies: diversifieer en leg niet alle eieren in dezelfde korf. (Dit tegenargument wordt nog pregnanter omdat het loon of salaris uit dezelfde bron voortvloeit.) Dit kan verholpen worden door aandelen van een groep van ondernemingen te laten verwerven. Maar dan verwatert weer het argument van de verhoogde betrokkenheid bij de eigen onderneming en de daaruit voortvloeiende veronderstelde verhoogde efficiëntie en winst, waarmee de toe te kennen aandelen prioritair gefinancierd moeten worden. Een bijkomend tegenargument is dat het proces van participatief onder- | |
| |
nemen continu bewaking en bijsturing vergt. En dat kost natuurlijk wel wat. Sommige ondernemers zullen er allergisch voor zijn. Maar wellicht weegt dit uiteindelijk niet op tegen de sociale winst: betere menselijke verhoudingen in het bedrijf.
August Van Put volgend moeten we erkennen dat vele schema's mogelijk zijn, die elk hun eigen voor- en nadelen genereren.
□ Robert Stallaerts
August Van Put, Participatief ondernemen. De ontbrekende hoeksteen voor de Top van Lissabon, Intersentia, Antwerpen/Oxford, 2007, 276 blz., 33,00 euro, ISBN 978-90-509-689-5.
| |
Geschiedenis
Franstalige collaboratie
Collaborateurs zijn misleide idealisten die ‘bij ons’ na de oorlog te zwaar hebben moeten boeten. Collaborateurs zijn schorremorrie dat ‘bij ons’ na de oorlog door iedereen is uitgespuwd. Zo luidde, rudimentair samengevat, het oordeel over de collaboratie in respectievelijk Vlaanderen en Franstalig België. Geleidelijk is die beoordeling genuanceerd, maar het succes van extreem rechts in Vlaanderen en de economische achterstand van Wallonië bekrachtigt toch nog de Franstalige perceptie van een rijk, voor het fascisme gevallen rechts Vlaanderen tegenover een arm, moreel onbezoedeld Wallonië.
In Te wapen voor Hitler onderzoekt Flore Plisnier hoe het in Franstalig België met de gewapende collaboratie echt was gesteld. Na een wat moeizame definitie van de gevarieerde ‘gewapende’ collaboratie (is een oorlogsburgemeester die een wapen draagt om zich te beschermen tegen de aanslagen van het verzet een gewapende collaborateur?) geeft ze een helder overzicht van de bestuursstructuur in ons land tijdens de bezetting. Ze onderscheidt drie periodes: mei 1940-juni 1941 als de communisten in het verzet gaan, zomer 1941-zomer 1943 als de krijgskansen keren, en ten slotte het almaar bitterder wordende einde.
Op een verhelderende manier schetst Plisnier de grote tendensen. Eerst een passieve bevolking en een overzichtelijke poging tot maatschappelijke ordening. Dan een geleidelijk slechter wordende situatie met meer geweld, een bevolking die het moeilijker krijgt en zich afkeert van de bezetter en zijn paladijnen, en een collaboratie die eerst idealisten recruteert maar geleidelijk afglijdt. Dit alles mondt uit in de totale burgeroorlog met vreselijk geweld aan beide kanten, en collaborateurs uit de meest criminele, sadistische, maar ook hongerende lagen van de stedelijke bevolking.
Plisnier beschrijft goed de evolutie met haar neerwaartse spiraal, en probeert een sociologisch profiel van de collaborateurs te schetsen. Een wat hachelijke oefening, omdat ze niet over alle bronnen kon beschikken en omdat sommige onderzochte groepen wel heel beperkt zijn. Maar het totale plaatje is verhelderend en interessant. En de belangrijkste les: verzet en collaboratie lij- | |
| |
ken elkaar in evenwicht te houden. Hoe intenser en bloediger het verzet, des te intenser en bloediger de gewapende collaboratie, en des te meer uitschot in haar rangen.
En wat de onvermijdelijke communautarisering van de perceptie betreft: ‘In Vlaanderen werden veel meer collaborateurs door het gerecht getroffen [...] In de praktijk hebben de Waalse krijgsraden echter veel meer en zwaardere straffen opgelegd [...] In het Franstalig landsgedeelte zijn er ook meer doodstraffen uitgesproken en uitgevoerd’ (blz. 129).
En zo kan iedereen weer zijn eigen grote gelijk bewijzen.
□ Jacques de Maere
Flore Plisnier, Te wapen voor Hitler. Gewapende collaboratie in Franstalig België 1940-1944, Meulenhoff-Manteau, Antwerpen / Amsterdam, 2008, 181 blz. + foto's, 22,50 euro, ISBN 978 90 8542 142 9.
|
|