Streven. Jaargang 75
(2008)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 632]
| |||||||
ForumDe Mauriacs en generaal de GaulleDe katholieke Franse schrijver François Mauriac (1885-1970) kreeg zijn grootste bekendheid door psychologische romans als Thèrese Desqueyroux en Le mystère Frontenac. Hoe goed ook geschreven, ze zullen nu niet zo veel meer gelezen worden, in ieder geval niet buiten Frankrijk waar zijn werk het van vertalingen moet hebben. Maar terwijl de romanschrijver in vergetelheid raakt, is de interesse voor de polemist aangewakkerd. Mauriac zou wel eens gelijk kunnen hebben toen hij zei dat hij het vagevuur, waarin volgens hem elke schrijver na zijn dood belandt, nog wel eens het best zou kunnen overleven als journalist. Dat klinkt plausibel als men de bundels opslaat die Jean Touzot, de Mauriac-kenner bij uitstek, de laatste jaren heeft samengesteld uit het bijna onmetelijk lijkende reservoir aan artikelen. François Mauriac leefde immers, zoals zijn zoon Jean opmerkte, met ‘la plume à la main’. De laatste twintig jaar van zijn leven was Mauriac voornamelijk als journalist actief. In bladen als Le Figaro en L'Express deed hij daarin zijn Bloc-notes verschijnen, aantekeningen heet van de naald geleverd bij de politieke en literaire actualiteit. Wat die stukken zo boeiend maakt is het gesprek dat Mauriac voortdurend voert met de lezer. Het is zijn christelijke overtuiging die hem daarbij vaak leidt. ‘Que la passion politique m'entraine ou m'égare, il n'en reste pas moins que je me suis engagé sur ces problèmes d'enbas pour des raisons d'en haut’, rechtvaardigde hij zijn stukken, die soms ook heel bijtend konden zijn. Juist omdat Mauriac de dominante opvattingen uit de jaren vijftig en zestig met betrekking tot existentialisme en marxisme niet deelde en afstand hield van het daarbij behorende vocabulaire, is hij zo leesbaar gebleven. Verder brengt zijn christelijk huma- | |||||||
[pagina 633]
| |||||||
nisme waarden naar voren die het verdienen weer gehoord te worden. Touzot bracht deze Bloc-notes, nu goed geannoteerd, in de jaren negentig opnieuw uit. Maar zeer veel ander interessant werk, dat niet alleen in L'Express of Le Figaro verscheen, bleef liggen. Ten onrechte. Touzot selecteerde daaruit tot nu toe twee bundels, La paix des cimes en D'un bloc-notes à l'autreGa naar eind[1]. Naast heftige polemische bijdragen staan er wondermooie stukken in over figuren als Pascal en Proust naar wie zijn bewondering hem steeds weer terugleidde, maar ook waarnemingen over bijvoorbeeld detectives en de manier waarop generaal de Gaulle zijn persconferenties gaf. Nooit gaat het echter om niemendalletjes of is er sprake van banaliteiten, altijd geven zijn stukken, vlekkeloos geformuleerd, stof tot verder denken. De uitroep van een recensent van Le Monde, die zei bij lezing een gevoel van ‘déperdition’ niet te kunnen onderdrukken, is volkomen terecht: de erudiete en zo levendig schrijvende polemist, die nooit om een bon mot verlegen zat, vindt vandaag zijn gelijke niet meer. Bij oudere auteurs raken we naast hun eigenlijke werk meer en meer geinteresseerd in hun leven en zijn we nieuwsgierig naar hun persoonlijke omstandigheden. Mauriac gunde in zijn Mémoires intérieurs en in de Nouveaux mémoires intérieurs - ook recent opnieuw uitgegegevenGa naar eind[2] - een blik in zijn eigen zielenroerselen. Maar beide boeken zijn toch vooral een nadere uitwerking van de onderwerpen die hij al in de Bloc-Notes aansneed en hebben met echte memoires niets te maken. Wel zijn ze zonder twijfel een hoogtepunt in zijn oeuvre. Zijn eigen leven beschrijven, zo gaf Mauriac in de Mémoires intérieurs aan, zou sinds de komst van de psychoanalyse betekenen dat hij alles van zichzelf zou moeten prijsgeven en dat, zo gaf hij aan, wilde hij overduidelijk niet. Via Mauriacs oudste zoon Claude, die met grote ambitie een eigen carrière als schrijver en journalist nastreefde, valt niettemin veel van zijn dagelijkse reilen en zeilen te vernemen, en wel via de merkwaardige reeks dagboeken onder de titel Le Temps immobile. Een onderneming van proustiaanse omvang en ook rechtstreeks door de schrijver van A la recherche du temps perdu geïnspireerd. Maar terwijl Proust de tijd van zijn jeugd en latere leeftijd wilde laten herleven en vasthouden, wenste Claude, die door zijn huwelijk geparenteerd was aan de familie van Proust, zijn levenstijd als een onlosmakelijk onveranderlijk geheel te zien. Onder de laag van voortdurend nieuwe gebeurtenissen wenste hij permanente centrale bekommernissen te laten terugkeren. De basis daarvoor was het dagboek dat hij vanaf zijn zestiende jaar minutieus bijhield. Hij tekende menige gebeurtenis in het ouderlijk huis in Parijs op, waar het vaak een komen en gaan was van interessante en spraakmakende figuren uit de literaire en politieke wereld. Zo was het ook niet verwonderlijk dat hij na de oorlog de persoonlijke secretaris van generaal de Gaulle kon worden, nadat deze als bevrijder van Parijs in Frankrijk was teruggekeerd. Maar hij pleegt geen systematische beschrijvingen te geven van wat hij meemaakt en kop- | |||||||
[pagina 634]
| |||||||
pelt allerlei dagboekfragmenten van de meest uiteenlopende momenten aan elkaar die zijn eigen obsessies en interesses, en op de eerste plaats die van de adolescent, uitdrukken. Er zijn weinig auteurs die tot in het kleinste detail hun eigen leven zo serieus hebben genomen als deze Claude Mauriac. Als onderneming is Le Temps immobile niet geslaagd, want het is te veel een groot ratjetoe van interessante maar vaak ook onbeduidende voorvallen en stemmingen uit zijn eigen leven. Het leert ons niettemin veel over het leven van de vader in wiens schaduw hij wel moest figureren en aan wie hij mede zijn eigen succes dankte. | |||||||
Vererende opdrachtBehalve Claude had Mauriac nog een schrijvende zoon, de journalist Jean, die werkte voor het Franse persbureau AFP. Anders dan Claude had deze absoluut geen literaire pretenties. Jean verklaarde nadrukkelijk journalist te zijn, geen schrijver. Als piepjonge aantredende verslaggever van AFP kreeg hij, nog geen twintig jaar oud, de vererende opdracht te berichten over het doen en laten van de Gaulle. Hij volgde de generaal toen deze bij de bevrijding van Parijs het heft in handen nam, in vrijwillige politieke ballingschap ging in de periode tussen 1947 en 1958 (en op een rondreis over de aardbol als lievelingslectuur het verzamelde werk van zijn vader meenam), zijn wederopstanding meemaakte als stichter en eerste president van de Vijfde Republiek in 1958, naar het opstandige Algerije reisde dat hij wist te pacificeren, en zijn terugtreden in 1969, een gevolg van de meirevolte een jaar daarvoor. Als persbureaujournalist bleef zijn eigen persoon steeds buiten beeld. Tot voor kort weigerde hij zijn herinneringen aan de generaal, maar ook die aan zijn vader en aan zijn ouderlijk huis, aan het papier toe te vertrouwen. Hij wilde trouw blijven aan zijn oorspronkelijke metier, dat van de onpartijdige verslaggever die geen literaire ambities koestert. Het besef dat hij een van de laatst levenden is van de Mauriacclan moet hem over de streep getrokken hebben. En het moet gezegd, Le Géneral et le journalisteGa naar eind[3], de titel waaronder hij zijn herinneringen aan zijn journalistieke carrière en zijn persoonlijke afkomst naar buiten heeft gebracht, is niet alleen een bijzonder boeiend boek, maar ook een waaruit blijkt dat Jean even onderhoudend is als zijn vader en broer. Beter dan uit de Le Temps immobile van zijn broer Claude, met wiens literaire onderneming hij weinig blijkt op te hebben, krijgen we hier voor het eerst een goede indruk van Mauriac senior in zijn rol van schrijver en vader. Hij was een strenge man die, zoals de meeste vaders van die generatie, weinig aandacht besteedde aan zijn kinderen, of in ieder geval niet aan zijn jongste zoon. Mauriac senior zou dat zelf overigens later ruiterlijk toegeven. Thuis was hij vrijwel altijd aan het schrijven of lezen en de kinderen mochten hem daarin vooral niet storen. Jean verhaalt over het ruime appartement aan de avenue Theophile Gautier in het zestiende Parijse arrondissement waar schrijvers als Georges Duhamel en Paul Valéry kind aan huis | |||||||
[pagina 635]
| |||||||
waren, over de warme zomermaanden die hij met zijn broer en twee zusjes doorbracht in het landhuis in Malagar in de Landes, over de zondagen met de verplichte mis die Mauriac nooit oversloeg maar die bij de zoon jammer genoeg louter herinneringen van verveling heeft achtergelaten. Het geloof en de liturgie die zijn vader het diepst konden ontroeren, waren aan zijn zoon niet besteed. Met zijn religieuze opvoeding bemoeide zijn vader zich overigens nooit. In die zin was François Mauriac uiterst tolerant. Dat paste ook bij hem want hij was weliswaar een diep overtuigde gelovige, maar tevens een uitgesproken antiklerikaal man. Hoe weinig steun hij op het eerste gezicht van zijn zo afstandelijke vader lijkt te hebben gehad (in de affectieve bejegening van zijn kroost was François Mauriac uitermate terughoudend), Jean tekent met veel sympathie het portret van een uiterst gevoelige maar ook dichterlijke persoonlijkheid. Een man ook die geleden had omdat hij zijn behoefte aan genegenheid jegens anderen volstrekt onvoldoende tot gelding kon brengen, maar de algemeen geaccepteerde moraal geen geweld aan wilde doen. Tot homo-erotische contacten zou hij zich daarom nooit laten verleiden, zoals Jean in navolging van zijn broer Claude met grote stelligheid vaststelt. Een gelukkige omstandigheid, aldus Claude, omdat deze sensibiliteit nu juist uitmondde in de romans die hij schreef. | |||||||
De GaulleWat Jean met de vader en aanvankelijk ook met zijn broer Claude verbond, was de enorme waardering voor de Gaulle. Jean Mauriacs boek gaat voor een groot gedeelte over zijn herinneringen aan de generaal. De Gaulle had zeer veel bewondering voor de romanschrijver Mauriac, maar tegenover de zoon is hij, afkerig als hij was van het perswezen, aanvankelijk zeer terughoudend. De jonge journalist moest zijn vertrouwen winnen, en slaagde daarin. De Gaulle was zeer veeleisend voor zijn omgeving, dus zeker ook voor de journalisten om hem heen. Vaak was Jean Mauriac als persbureaujournalist de enige die de Gaulle op diens reizen mocht vergezellen, zoals tijdens de weken durende bootreis door de Stille Oceaan in de zomer van 1956. Hij kon toen aanschuiven bij naaste vertrouwelingen van de generaal als Olivier Guichard en Jacques Foccart en zo een vertrouwensrelatie met hem opbouwen. Belangrijke primeurs waren daarvan het resultaat. Zo kon hij als eerste in 1961 kennisgeven van de akkoorden van Evian die een eind maakten aan de strijd in Algerije. Stellig is Jean in zijn opvatting over het raadsel dat de Gaulle liet ontstaan toen hij op het hoogtepunt van de meicrisis in 1968 naar Baden-Baden vloog. Om steun te zoeken bij de in Duitsland gelegerde Franse militairen en zo de publieke opinie in zijn voordeel te doen omslaan óf omdat hij er toen over dacht om zich terug te trekken? ‘Mauriac’, zoals de Gaulle hem steeds aansprak, is ervan overtuigd dat de versie die de in Baden-Baden gelegerde generaal Massu naar buiten bracht de juiste was. De man die zich vereenzelvigde met het lot van zijn land, er de personificatie van wilde | |||||||
[pagina 636]
| |||||||
zijn, wenste, vertwijfeld als hij was door de massale kritiek op zijn persoon, ermee op te houden. Zoals hij dat in de oorlogsjaren overwogen had toen de Engelsen en Amerikanen hem in Londen voortdurend de voet dwars zetten, en in 1946 toen de politieke partijen van geen grondige grondwetswijziging wilde weten en het oude politieke bestel wilden laten voortbestaan. Een jaar na de mei-opstand was het alsnog zo ver toen de Fransen een door hem voorgestelde hervorming van de senaat afwezen en de Gaulle daarin aanleiding zag om af te treden. Van de drie schrijvende Mauriacs was de jongste degene die de Gaulle door alle troebelen heen door dik en dun zou blijven steunen. Claude Mauriac die zich na de oorlog als een linkse gaullist afficheerde en vier jaar lang zijn persoonlijke secretaris was, keerde zich in 1968 tegen hem. De chroniqueur van het literaire en politieke Parijse wereldje volgde de stemmingswisselingen van zijn tijd en koos steeds andere idolen. Dat, zo onthult Jean Mauriac, leidde ook binnen de familie tot spanningen. Cohn-Bendit, het boegbeeld van de meistudenten, kreeg nota bene even onderdak in het appartement van François Mauriac zonder dat overigens de laatste daarvan op de hoogte was. Die besloot zelf mee te doen aan de grote tegenmanifestatie op 30 mei in Parijs die een keerpunt betekende in de studentenrevolte. Mauriac senior had de meest complexe verhouding tot de Gaulle. Hij rekende de radicaal Mendès-France, die in de jaren vijftig voor een frisse wind zorgde in de Franse politiek en een veelbelovend begin maakte met het dekoloniseren van Frankrijks overzeese gebiedsdelen, en diens minister François Mitterrand tot zijn persoonlijke vrienden. Zoals de meeste Fransen droeg Mauriac echter bij de bevrijding de generaal op handen. Hij had hem in een mooi artikel in Le Figaro bij zijn aankomst in Parijs op fraaie wijze welkom geheten. Maar de Rassemblement du peuple français (RPF) die de generaal in 1948 oprichtte om de politiek naar zijn hand te zetten - vergeefs, naar spoedig zou blijken - verafschuwde hij tot in de grond van zijn hart omdat deze partij volgens hem neerkwam op een rechtse samenzwering. Net zo min kon de manier waarop de Gaulle in 1958 opnieuw de macht veroverde (door achter de opstandige generaals te gaan staan die Algerije koste wat kost wilden behouden) zijn goedkeuring wegdragen. Eenmaal terug aan de macht werd hij echter een van diens meest fervente aanhangers. Mauriac schreef een bewonderend boek over de Gaulle waarin hij zijn complexe verhouding met hem uiteenzette. Het was, zoals zijn biograaf Jean Lacouture heeft opgemerkt, de rol die de Gaulle zich aanmat de personificatie van Frankrijk te willen zijn met voorbijzien aan zijn persoonlijke belangen, die Mauriac over de streep trok. Daar kwam bij dat zijn strategie blijk gaf van een esthetiek die de kunstenaar wel moest verleiden. De Gaulle was een machtspoliticus, maar van een zeer ongewone soort. De Franse nederlaag van 1940 wist hij in 1945 door zijn persoonlijke inzet om te zetten in een plaats aan de overwinningstafel, de opstandelingen van '58 wist hij te transformeren tot | |||||||
[pagina 637]
| |||||||
zijn helpers. Dat de Gaulle Mauriac bovendien als zijn lievelingsauteur beschouwde en hem de grootste journalist van zijn tijd had genoemd, kon hem natuurlijk ook niet onberoerd laten. Hoe vaak hij hem bij tijd en wijle zou blijven bekritiseren, de Gaulle vertegenwoordigde voor hem uiteindelijk het ideale boegbeeld van Frankrijk.
□ Paul van Velthoven | |||||||
[pagina 638]
| |||||||
Natuurwet en gewetenInleidingDe ‘katholieke sociale leer’ kent vier hoofdthema's: de waardigheid van de menselijke persoon en hoe die samenhangt met het feit dat de mens wezenlijk relationeel is, het bonum commune als het doel van elke praktijk, de solidariteit als een intrigerende combinatie van rechtvaardigheid en liefde, en de subsidiariteit die niet alleen een negatieve maar ook een positieve betekenis heeft. Hoe belangrijk en behartigenswaardig die thema's ook zijn, ik zal er in deze bijdrage nauwelijks nader op ingaanGa naar eind[1]. In plaats daarvan wil ik de aandacht richten op een element dat in de presentatie van die ‘katholieke sociale leer’, in de argumentatie ervoor en in de discussie daarover regelmatig opduikt, en mijns inziens dikwijls verkeerd begrepen wordt. Ik doel op het begrip van de natuurwet. Die natuurwet lijkt enerzijds (mede)verantwoordelijk voor een karakteristiek in de presentatie van en argumentatie voor die leer (en van de hele katholieke moraaltheologie waarvan de sociale leer een onderdeel is); de karakteristiek die erin bestaat dat die leer wordt voorgesteld als ‘objectief’, ‘eeuwig’, ‘noodzakelijk’ enzovoort - allemaal termen die mijns inziens bij huidige denkers op zijn best ‘een glimlach en twee vraagtekens’Ga naar eind[2] kunnen oproepen. Anderzijds is dat begrip ‘natuurwet’ er mijns inziens medeoorzaak van dat anderen, bijvoorbeeld op basis van neodarwinistische opvattingen over de natuur, menen deze leer te moeten bekritiseren. In beide gevallen is men mijns inziens slachtoffer van hetzelfde misverstand. Deze bijdrage wil alleen een begrip verhelderen dat zowel bij voo- rals bij tegenstanders van deze katholieke sociale leer een belangrijke rol lijkt te spelen. Ik doe dat door te presenteren (en te interpreteren) wat de belangrijkste auteur op dit punt hierover te zeggen heeft: Thomas van AquinoGa naar eind[3]. Aan het eind zal ik dan kort aanduiden hoe een goed begrip van de natuurwet ook voor een verantwoorde omgang met de centrale thema's van de katholieke sociale leer van belang is. | |||||||
[pagina 639]
| |||||||
NatuurwetThomas definieert de natuurwet als de ‘deelhebbing van het redelijk schepsel aan de eeuwige wet van God’. Die eeuwige wet is de wet van God, ofwel het plan volgens welk God de werkelijkheid heeft gemaakt en blijvend bestuurt (schepping als creatio continua). Ik probeer in het volgende een uitleg daarvan te geven in vijf stapjes. In cursief, voorafgegaan door een letter, verzamel ik de belangrijkste conclusies die uit die uitleg volgen.
1. In ieder geval is meteen duidelijk dat de natuurwet voorbehouden is aan redelijke wezens, en dat hij dus iets is wat met die redelijkheid te maken heeft. (a) Elke toepassing van het begrip ‘natuurwet’ die afziet van een beroep op de redelijkheid, het menselijk vermogen om zelf te denken, mist de kern van de zaak.
2. Het is van belang te beseffen dat een ‘wet’ voor Thomas op twee manieren bestaat: enerzijds in het begrip van de wetgever, anderzijds in de werkelijkheid die daarvan het product is. Hedendaags vertaald betekent dat, dat een wet bestaat in de gedachte van iemand (een wetgever) die denkt dat iets moet, en in de werkelijkheid die zich vormt onder invloed van die wet. Hetzelfde kan in een voorbeeld worden uitgedrukt: de wet is de gedachte dat je zonder gevaar de weg op moet kunnen, en de werkelijkheid behelst kruispunten, stoplichten enzovoort. Toegepast op de eeuwige wet betekent dat, dat die enerzijds bestaat als het plan van God, en anderzijds te zien is in de hele werkelijkheid, die immers volgens dat plan is gemaakt. Of met een concreet voorbeeld: God bepaalt dat soorten moeten voortbestaan, en we zien in de werkelijkheid dat beukenbomen en konijnen respectievelijk voor nieuwe beukenbomen en konijntjes zorgen. Zoals gezegd is de natuurwet de deelhebbing van het redelijk schepsel aan de eeuwige wet. Dat kan niet slaan op de manier waarop de wet bestaat in de werkelijkheid, want die is gelijk voor alle werkelijkheid en hoeft dus niet apart van de redelijke wezens gezegd te worden; het moet dus betrekking hebben op de wet als bestaande in het begrip van de wetgever. (b) Dat de mens een natuurwetwezen is, betekent dat hij zelf wetgever is, niet dat hij aan een wet van de natuur onderworpen is.
3. Behalve de eeuwige en de natuurwet, onderscheidt Thomas nog de menselijke wet, en die term slaat op al die wetten die mensen opstellen. De natuurwet is van die menselijke wetten onderscheiden doordat die de principes oplevert volgens welke de menselijke wetten gemaakt moeten worden om echte wetten te zijn. De natuurwet is als het ware datgene waardoor de mens zozeer op God lijkt dat hij ook zelf wetten kan maken. Wetten maken betekent: zeggen wat moet of wat niet mag; zeggen wat goed is en wat kwaad. De natuurwet maakt dat mogelijk, hij is dus het vermogen om te onderscheiden tussen goed en kwaad. En inderdaad, dat | |||||||
[pagina 640]
| |||||||
kunnen de dieren niet: die onderscheiden weliswaar tussen aantrekkelijk en afstotend, maar niet tussen goed en kwaad. Hier hebben we dus dat typische vermogen van de mens waardoor hij op God lijkt en waardoor hij zelf wetten kan maken. Wij noemen dat doorgaans: het geweten. Ook Thomas zegt dat het geweten de voorschriften van de natuurwet bevat. (c) De natuurwet kan nooit tegenover het geweten worden geplaatst, en het geweten kan nooit aan de natuurwet worden afgemeten, want het geweten is precies het vermogen waarin we de natuurwet ‘hebben’, of beter: waarin we natuurwetwezen zijn. (d) Omdat we juist hierin Godgelijkend zijn, is er geen gezag dat het geweten aan zich mag onderwerpen.
4. Dat wordt nog duidelijker als we kijken naar wat dan die voorschriften van de natuurwet zijn: het eerste en meest fundamentele principe van de natuurwet is, dat het goede gedaan moet worden. Dat wil zeggen: áls iets goed is, moet het gedaan worden. Dat is dus een puur formeel beginsel. Thomas vergelijkt het zelf met het eerste beginsel van het theoretisch verstand, het non-contradictieprincipe: je kunt niet iets tegelijkertijd bevestigen en ontkennen. Met dat beginsel weet je nog niets, maar het vormt wel de mogelijkheidsvoorwaarde voor alles wat je ooit zou kunnen weten. Op dezelfde manier weten we met het fundamentele beginsel van de natuurwet nog helemaal niet wat we moeten doen, maar alleen dat als er iets goed is, we het moeten doen. En dat klopt perfect met onze ervaring van het geweten: de natuurwet (of het geweten) zegt primair niet zozeer wat je moet doen, als wel dat je je moet afvragen wat je moet doen. Dat wil zeggen dat er verschil tussen goed en kwaad bestaat, dat je niet kunt zeggen dat het allemaal niet uitmaakt. (e) De natuurwet is een verplichting om na te denken, eerder dan om ‘domweg te gehoorzamen’ (hetzij aan je natuurlijke impulsen, hetzij aan een of ander gezag).
5. Vervolgens krijgt die natuurwet wel een zekere inhoud. Want volgens Thomas nemen wij op drie onderscheiden niveaus noodzakelijk een ‘goed’ waar:
En dus kun je zeggen dat de natuurwet voorschrijft dat we onszelf en de soort (en onze wereld) in stand moeten houden, en dat we moeten samenleven en moeten zoeken naar inzicht. Op dit punt aangekomen, moeten we niet het begin vergeten en de definitie van de natuurwet: dat we bijvoorbeeld de soort in stand moeten houden geldt voor ons, redelijke wezens, wezens met een geweten, niet op dezelfde manier als het voor alle dieren geldt. Alle dieren doen dat vanzelf: die moeten en kunnen niet anders. Wij moeten het ook, maar op een andere manier, namelijk door erover na te denken hoe we dat het best kunnen doen. | |||||||
[pagina 641]
| |||||||
(f) De natuurwet is nooit een wet die ons ‘domweg’ verplicht op grond van feitelijke wetmatigheden in de natuur, maar juist omgekeerd: een wet die ons verplicht zelf na te denken op welke wijze we datgene moeten realiseren wat ons van nature als goed verschijnt. | |||||||
Katholieke sociale leerWat dit betekent voor de grote thema's van het katholieke sociale denken, kan in het algemeen kort als volgt worden aangeduid: we mogen ons nooit simpelweg laten leiden door wat voor feitelijke wetmatigheid dan ook - noch biologische, noch economische, noch andere wetmatigheden. Wetmatigheden die ons handelen sturen mogen nooit reden zijn om ons daarnaar zonder meer te voegen. We zijn (‘bij natuurwet’) verplicht om ons de vraag te stellen hoe we met die wetmatigheden moeten omgaan om de duurzaamheid en de gemeenschappelijkheid die van nature als goed verschijnen het best te verwerkelijken. De natuurwet verplicht ons dus ook hier tot niets anders dan tot goed nadenken onder het opzicht van goed en kwaad. En ‘goed nadenken’ betekent steeds twee dingen: enerzijds goed luisteren naar anderen en anderzijds zelf oordelen. Zonder te luisteren miskennen we dat we altijd al in een traditie en een gemeenschap zijn opgenomen en dat die ons mede vormen. Zonder zelf te oordelen miskennen we de wijze waarop we beeld van God zijn en deelhebben aan zijn wetgevende, dat wil zeggen: zorgdragende, providentiële werkzaamheid.
□ Paul van Tongeren | |||||||
[pagina 642]
| |||||||
Hoe komt een DDR-museum in Monnickendam?In de file naar Utrecht kwam een krachtige nostalgie bij me op over de glorie van de DDR, die in mijn jeugd nog niet vergaan was. Dat gevoel was verwekt door wat ik had gezien in Monnickendam. Daar is de voormalige sociaalcommunistische staat herleefd door de inzet van Friso de Zeeuw, ooit wethouder van Monnickendam, tegenwoordig een van de directeuren van Rabo Bouwfonds. Als gevolg van zijn jarenlange verzamelwoede van gebruiksvoorwerpen uit de DDR heeft hij sinds 2000 zijn garage ingericht als een klein museum. Het adres kwam ik bij toeval op internet tegen. Bezichtiging kan na afspraak met Thea Grijsen, de vrouw van De Zeeuw. Voor 2,50 euro, een Nederlands kopje koffie bij de prijs inbegrepen, ontvangt zij de bezoeker hartelijk. Enthousiast vertelt zij alle verhalen, van hoe de hobby van haar man begon tot de gedachte ‘waar laten we nu al die spullen’. Stoppen met verzamelen kon niet. Dus bleef alleen het openen van een museum over. Maar om bij het begin te beginnen, De Zeeuw was in 1985 voor het eerst in Oost-Berlijn. Hij had interesse voor geschiedenis en voor het communisme, zonder actieve betrokkenheid in die politiek. Verder leefde er ongeloof bij hem dat de DDR zo vlak bij Nederland, in een westerse beschaving, kon bestaan. Dat was des te onbegrijpelijker doordat het Duits een verwante taal is. Ten slotte fascineerde het De Zeeuw dat de DDR in de twintigste eeuw ontstond, bestond en ten onder is gegaan. Door rond te wandelen in Oost-Berlijn, dat toen nooit gemakkelijk te bezoeken was vanwege alle eisen om er te mogen komen, raakte hij steeds meer geïnteresseerd in de vraag naar de wijze waarop mensen onder dit regime moesten leven. Uiteindelijk kwam de val van de Muur erg snel en niet al te onverwacht. Zo kwam het dat De Zeeuw en zijn vrouw in 1990, bij Thüringse vrienden op bezoek, exemplaren begonnen aan te schaffen van de laatste voorradige originele producten uit de DDR, zoals een pet van de Grenztruppen - die nep bleek: een bezoeker van hun museum heeft er inmiddels op gewezen dat het bandje op de pet eigenlijk om de mouw van het uniform moet worden | |||||||
[pagina 643]
| |||||||
gedragen. Thea Grijsen noemt het grasduinen door de producten in Thüringen ‘een feest’: alles wat het hart begeerde was te koop. De burgers van de voormalige DDR konden zich blijkbaar destijds niet snel genoeg van spullen ontdoen. Eindelijk kwamen de langverwachte westerse koffie Jacobs Krönung en Milka Schokolade gewoon in de winkel te liggen, in plaats van enkele keren per jaar in het West-päckchen van familieleden over de grens. Geen maandenlang delen met anderen, en geen delen meer met de tijd. Toen genoot men zo lang mogelijk van een ‘verrassingsei’, door steeds een piepklein stukje te eten, zodat het verlangen ernaar slechts groeide. Tegenwoordig is men blij al die oude producten uit het Oosten, zoals de vieze maar beroemde Rondo Kaffee en de Schlager Süss Tafel, in de winkel aan te treffen. Maar de originele producten, naar de oude DDR-receptuur, vindt men in Monnickendam. Friso de Zeeuw kan al een redelijke tijd terugkijken op het verleden van de DDR en op wat het met hem doet. Er is in de voormalige Oostblokstaat een hoop veranderd. Niet alleen in de steden en de straten en de gebouwen, maar ook in degenen die ze bevolken. Zo zegt hij: ‘De mensen uit Oost-Duitsland vind ik meer humor en relativeringsvermogen hebben dan West-Duitsers. Hun ondernemingszin en bereidheid risico's te nemen is in het algemeen kleiner. Begrijpelijk: dat is er in veertig jaar uitgeramd. Heel soms reageert men wantrouwig, wat wellicht ook een erfenis van de DDR is. Dit zijn natuurlijk generalisaties; maar heel in het algemeen vind ik Oost-Duitsers wat gemakkelijker in de omgang. Ze lijken iets meer op Nederlanders... Er gaat volgens mij nog een generatie overheen voordat deze verschillen zijn verdwenen.’ | |||||||
VitrineInmiddels heeft Friso de Zeeuw ook een boek over de DDR geschreven. Alleen al de kaft roept speelse kitscherigheid op met een toch waargebeurd verleden. Het lijkt op een poppenhuis, met al die plaatjes en ouderwets ogende artikelen. De gedachte dat de DDR nog tamelijk recent een sterke greep op de eigen burgers had komt niet meteen op. Door kennis te nemen van deze absurditeit worden we bewust van de voorsprong die het Westen op het Oosten heeft gehad. Het bestaan in de DDR in de jaren negentig oogde als de jaren vijftig elders. Nederlanders zijn bekend met die nostalgie, maar dan wel naar de werkelijke jaren vijftig. De Zeeuw herkende al in de DDR van de jaren tachtig zijn jeugd door de geur van Braunkohle en doordat er niet alles te koop was. Door hun initiatief zijn Friso de Zeeuw en Thea Grijsen ook op het spoor gekomen van bijzondere verhalen. Zo hebben twee Nederlandse vrienden die in de beruchte Stasi-gevangenis Bautzen II zaten, elkaar onlangs na dertig jaar teruggezien. De één had zijn ontslagbrief aan het museum geschonken, om zijn verleden te kunnen afschudden. Die brief lag een aantal maanden in de vitrine toen de ander op internet ontdekte dat er een DDR-museum in Nederland bestaat. Hij ging er naartoe en zag de ontslag- | |||||||
[pagina 644]
| |||||||
brief met de naam van zijn vriend! Thea Grijsen heeft binnen één dag contact gelegd zodat zij elkaar in vrijheid konden ontmoeten. Zoiets zet de puntjes op de i van het verzamelen. De Zeeuw en Grijsen hebben testamentair vastgelegd dat de complete inventaris in de Stichting DDR-Collectie voor het nageslacht behouden blijft. Er is grote belangstelling voor dit museum. Zelfs de Duitse pers komt langs voor televisiereportages en artikelen. Universiteiten bellen omdat studenten journalistiek een werkstuk moeten maken. Sommige Nederlanders brengen een bezoek vanwege vroegere contacten met de kerk in Oost-Duitsland, sommige Oost-Duitsers omdat ze toen of nu getrouwd zijn met een Nederlander. Om het Heimweh-gevoel voor eventjes te blussen? Het is immers niet alleen onmogelijk de tijd van de jeugd terug te halen, de DDR als staat is ook uit het zicht verdwenen. Misschien daarom hoort men Oost-Duitsers steeds vaker uitroepen dat de Muur weer terugmoetGa naar eind[1]. De Zeeuw bekijkt het met enige distantie: ‘Uit onderzoek blijkt dat circa 20% van de Oost-Duitse mensen meent dat het in de DDR goed leven was en een deel daarvan vindt de DDR-tijd zelfs beter dan nu. En weer een deel daarvan wil de Muur terug. Een kleine minderheid, maar toch. Ik begrijp dat als je nu werkloos bent, van een kleine uitkering moet leven en ziet dat jonge mensen uit je omgeving wegtrekken (naar West-Duitsland) je gaat terugverlangen naar vroeger. Stel dat deze zelfde persoon in de DDR-tijd werk had, een redelijk inkomen, onderwijs, gezondheidszorg en deel uitmaakte van een hechte sociale gemeenschap. Ik begrijp dat terugverlangen dan wel. Moeilijker vind ik te begrijpen om dat zo ver door te trekken met de uitspraak ‘zet de Muur maar weer terug’. Dan moet de frus-tratie wel erg groot zijn.’ Voor de meeste Nederlanders, en ook Duitsers, is de DDR vrij onbekend. Jongeren weten amper dat er een land bestond, zelfs een stad, met een muur eromheen die het Westen buiten de grenzen hield. De Stasi is voor hun een vaag begrip. Velen kunnen zich niet indenken dat er een communistisch systeem heeft bestaan. Zelfs oudere Oost-Duitsers hebben er moeite mee te geloven dat hun leven door de DDR is vergald. En onderzoeken wijzen uit dat kinderen in West-Duitsland gek genoeg beter over de voormalige DDR geïnformeerd zijn dan die in Oost-DuitslandGa naar eind[2]. In het voeren van diepzinnige gesprekken, eventueel over het verleden, was men nooit zo sterk in de Stasistaat. Een gevolg daarvan is dat niet voldoende informatie wordt doorgegeven. Het is een nasleep van veertig jaar lang mensen hun scepticisme afleren of zo te manipuleren dat het de staat goed uitkwam. | |||||||
AdidasVredig lachen of huilen doet een kind als het met de grootste verbazing naar iets kijkt wat het eerder zag en graag wil hebben. Zo stond ik voor het verleden van de DDR in Monnickendam. Gelukkig lag het achter me. Het beste, weet ik nog uit 1989, was niet goed genoeg. Mijn eerste dagje inkopen doen in West-Duitsland met mijn ouders voelt nu als een verraad. Toen werkte | |||||||
[pagina 645]
| |||||||
ik mijn moeder op de zenuwen: je moet een Adidas-rugzak voor mij kopen! Het merk in combinatie met een rugzak, want dat was toen op school ‘in’, maakte mij als het ware meer waard. Het besef hoe duur het was, of de vraag of mijn ouders het konden betalen, kwam niet in mij op, omdat het Westen er nu was en alles mogelijk leek te zijn - er waren geen grenzen meer. Ongelofelijk hoe primitief de dingen in de DDR waren gemaakt, al was het met een eigen stijl van ‘eenvoud’. Het is de DDR gelukt met geringe middelen vitaliteit aan voorwerpen te geven. De meeste kledingtinten waren in een soort tarnstijl. Gedekte aardse kleuren zonder een sprankeling in het groen, rood, bruin, blauw en grijs. Wel apart was dat al die producten tientallen jaren mee moesten gaan en ook meegingen. De houten kasten waren niet kapot te krijgen, zelfs met een hamer moest men er keihard op slaan om enig succes te hebben bij de vernietiging. Behalve de Trabant: met die kleine auto was het beter niet ergens tegenaan te botsen. Men kon deze geperste katoenvezels, want daaruit bestond het, niet repareren, wat voor zoveel andere dingen wel gold. Alles aan gebruiksvoorwerpen was op een veelvoudig gebruik ingericht. DDR-efficiency kun je het noemen. Bij mijn ouders staat nog mijn bureau, aan de ene kant te lelijk om te benutten, aan de andere kant zonder ouderdomsklachten. Op mijn beurt verbaas ik me erover dat ik in Nederland beter met mensen uit oudere generaties kan praten dan met leeftijdsgenoten. De oudere generatie hier heeft ook een sobere manier van leven gekend, zeker tijdens de wederopbouw. Er hing een andere geur in de lucht en de mensen liepen er anders bij. Doordat er toen ook nog niet veel huishoudelijke apparaten bestonden, waren mensen veel meer aangewezen op tijdrovend handwerk. Ik herinner mij nog heel goed dat ik mijn moeder op de grote wasdag moest helpen. Ook behoorden wij tot de eersten die in huis een douche en toilet kregen. Voordien hadden wij buiten een toilet zonder stromend water, naast de mesthoop. Zo doet het initiatief van Friso de Zeeuw en Thea Grijsen me beseffen dat ik jeugdherinneringen kan ophalen met buitenlanders die mijn grootouders konden zijn.
□ Anja Fricke
|
|