| |
| |
| |
Boeken
Filosofie
Hobbes
De bundel Hobbes. In de schaduw van Leviathan, resultaat van een gezamenlijk initiatief van het Centrum voor Ethiek en van de Onderzoeksgroep Grondslagen van het Recht van de Universiteit Antwerpen, is bedoeld als een introductie in het denken van Hobbes. Tegelijk belichten de verschillende bijdragen telkens een bepaald aspect van zijn denken, zodat ze apart gelezen kunnen worden. Een onvermijdelijke keerzijde van dergelijke benadering is dat een aantal ideeën en citaten, doorheen de diverse bijdragen, herhaaldelijk terugkeert. Die overlapping wordt echter ruimschoots gecompenseerd doordat de auteurs de verrassende, provocerende en paradoxale kanten van Hobbes’ gedachtegoed blootleggen.
Hobbes laat zich niet makkelijk in een of ander hokje plaatsen, vernemen we, en dat maakt de lectuur van de bundel des te boeiender, zowel voor ingewijden als voor leken. Sommige bijdragen gaan ook uitvoerig in op terugkerende en kennelijk onbeslisbare discussiepunten in de interpretatie van zijn oeuvre: was hij een - onorthodoxe - gelovige of was zijn gebruik van een christelijke terminologie de krijgslist van een atheïst ‘qui s'avance masqué’? Steunde zijn politieke theorie op een theologische fundering of was ze de uitwerking van een louter seculier project? Stond hij echt een pessimistische visie voor, anders gezegd: zijn mensen van nature slecht of worden ze daartoe door omstandigheden, bij afwezigheid van een wettige overheid, gedwongen?
Wat de bundel vooral lezenswaardig maakt, is de vraag naar de actualiteit van Hobbes’ denken die als een rode draad door het boek loopt. Sommige bijdragen focussen daarbij op zijn theoretische of wetenschappelijke relevantie: Hobbes als voorloper van de hedendaagse cognitieve wetenschappen, artificiële intelligentie, neodarwinisme enz. Die relevantie neemt ook bescheidener vorm aan. Dan wordt zijn actualiteit ge- | |
| |
relateerd aan de afwezigheid van merkbare vooruitgang in bepaalde filosofische discussies (over determinisme versus vrije wil bijvoorbeeld).
De meeste bijdragen belichten die actualiteit in politiek perspectief. Dat is niet echt verwonderlijk, al lijkt Hobbes ons weinig te leren over de hedendaagse democratie omdat sommige aspecten van zijn denken moeilijk te verenigen zijn met letter én geest ervan (pleidooi voor onbeperkte macht, wetenschappelijke pretentie van zijn theorie). Hobbes pleit zeker voor absolute macht maar - weer een voorbeeld van de paradoxale en tegendraadse aard van zijn denken - hij legitimeert die niet, zoals in zijn tijd gebruikelijk was, vanuit een goddelijk recht maar vanuit de basis, volgens een democratische logica. In dat opzicht kan hij tegelijk als een (dé?) grondlegger van het liberaaldemocratische denken beschouwd worden.
Aan de andere kant herleidt Hobbes rechtvaardigheid tot het honoreren van contracten, los van hun inhoud, de wijze waarop ze tot stand komen of de krachtsverhouding tussen contractpartners, en lijkt daardoor de inspirator van een amoreel, wild kapitalisme. Tegelijk geven individuen via diezelfde contractuele logica een soort vrijbrief aan het optreden van de machthebber. Honoreren van het (sociaal) contract kan dus evengoed verregaande staatstussenkomst legitimeren; de moraliteit sluipt terug binnen via de wet, zodat ook verdedigers van de verzorgingsstaat zich op Hobbes kunnen beroepen.
Diverse auteurs leggen vooral een - voor de hand liggend - verband tussen zijn politieke actualiteit en de geopolitieke situatie die ontstaan is na 9/11. Zo gezien wordt vooral de duistere zijde (de schaduw) van zijn Leviathan weer actueel: de dreiging van een terugvallen in de natuurstaat, tot uiting komend in fenomenen als failed states, transnationaal terrorisme en revival van religieuze antagonismen. Daarmee samenhangend knopen pleidooien voor preemptive strikes terug aan bij de idee van de anticiperende aanval, de enige ‘rendabele’ strategie in de natuurstaat volgens Hobbes, terwijl tendensen naar de uitbouw van een politiestaat een nieuwe gestalte lijken te geven aan de Leviathan.
Hans Achterhuis, die het diepst ingaat op de relatie tussen (de sombere kant van) Hobbes’ denken en de geopolitieke situatie vandaag, leverde in dit opzicht een revelerende bijdrage. Hij citeert een Irakees die in een interview verwoordt waarom zelfs politieke terreur verkieslijk is boven de natuurstaat: ‘Onder Saddam waren we alleen bang voor hem, nu zijn we bang voor iedereen’. Onbetwistbaar pluspunt van welke politieke staat ook is dat we er niet langer bang hoeven te zijn voor buren en toevallige voorbijgangers, maar dat wij, mijn buren en die voorbijgangers, gezamenlijk de soeverein vrezen. Achterhuis suggereert dan ook dat het misschien beter was onder Saddam, al verstopt hij zich hiervoor achter Hobbes. Hij is nu geneigd deze gelijk te geven tegen zijn criticus Rousseau. Teken des tijds misschien: Achterhuis’ tekst komt ook een beetje over als een afrekening met zijn eigen verleden, met de ‘erfenis van de jaren zestig en zeventig’ die kennelijk al te optimistische verwachtingen koesterden over de mens.
De bijdrage van Achterhuis is niet de enige die pertinente bedenkingen | |
| |
formuleert over de relatie tussen Hobbes’ denken en de politieke actualiteit. Merkwaardig is evenwel dat nergens in de bundel wordt gewezen op een aspect van de actualiteit die het problematische van dat denken toont. Voor Hobbes immers is de passie van de doodsangst de grondslag van redelijk handelen, de beweegreden die mensen dwingt de natuurstaat achter zich te laten. Wat gewordt er van die grondslag wanneer een fenomeen als zelfmoordterrorisme epidemische allures krijgt? Dat zijn ook actuele ontwikkelingen en ze zouden er wel eens kunnen toe leiden dat zijn denken in een nabije toekomst veeleer ‘inactueel’ wordt.
□ Fernand Tanghe
Maurice Adams en Wim Lemmens (red.), Hobbes. In de schaduw van Leviathan, Pelckmans/ Klement, Kapellen/Kampen, 2007, 191 blz., ISBN 978-90-289-4572-2 - ISBN 978-90-8687-006-6.
| |
Kunst
Monografie Luc Hoenraet
Voor de trouwe lezer van Streven is Luc Hoenraet geen onbekende: hij was de eerste die, in 1999, een serie ‘kunstkaften’ voor dit tijdschrift ontwierp. Over zijn werk is nu een fraai opgemaakte monografie uitgegeven, met een honderdtal kwaliteitsvolle afbeeldingen die een behoorlijk overzicht van zijn ontwikkeling geven, van 1963 tot 2006.
Hoenraet wordt een ‘alchimist van de materie’ genoemd en tot de ‘familie van de Informelen’ gerekend. In hun inleidingen wijzen Serge Goyens de Heusch en Johan van Cauwenberge op de paradoxale kracht van zijn oeuvre, waarin nervositeit en sereniteit, hevigheid en ingetogenheid samengaan. Dat heeft te maken met de werkwijze van de kunstenaar, die de heftigheid van het spontane scheppingsproces door middel van een rationele aanpak van de compositie weet te beheersen.
Onvermijdelijk gaan beide auteurs dieper in op het motief van het kruis dat vanaf de tweede helft van de jaren zestig een steeds prominentere rol in zijn werk is gaan spelen. Goyens de Heusch spreekt van ‘een obsessie die schommelt tussen een angstige spanning van het heilige en de bevrijdende exaltatie van het plastische spel’. In de toelichtingen van de kunstenaar, die door Van Cauwenberge zijn opgetekend, wijst Hoenraet zelf erop dat het kruis aanvankelijk in zijn werk als X-teken opdook, en dat was ‘een revolteteken’. Naderhand is het gekanteld en een plusteken geworden. Voor hem is het kruis een christelijk én universeel symbool, ‘een onuitputtelijke bron van inspiratie’. Hij noemt zichzelf ‘een gelovige en agnosticus’ en beweert dat ‘de twijfel [zijn] geloof is’. Die uitspraak wordt in het motto waarmee de monografie begint ‘De twijfel is mijn kruis’.
De biografie, van de hand van Patrick Auwelaert, vermeldt alle belangrijke feiten uit Hoenraets leven. Het boek wordt afgerond met een lijst van solo- en groepstentoonstellingen en een uitvoerige bibliografie. Behalve de aantrekkelijke presentatie is de verdienste van deze publicatie dat ze de strenge geest van Hoenraets werk volledig res- | |
| |
pecteert: de opstellen zijn bescheiden inleidingen die de lezer op weg helpen zonder hem een interpretatie op te dringen, en elke anekdotiek wordt vermeden. Het volle gewicht komt te liggen op de afbeeldingen, die de lezer confronterenmet het werk zelf en via dat werk met Hoenraets zoektocht naar en worsteling met datgene wat een mens in zijn bestaan het diepst aangrijpt.
Sedert het verschijnen van dit boek heeft Luc Hoenraet niet stilgezeten. Aan de wijze waarop hij het motief van het kruis behandelt, heeft hij recentelijk een onverwachte wending gegeven. Ooit moet deze prachtige monografie dus nog een aanvulling krijgen!
□ Jan Koenot
Johan van Cauwenberge, Hoenraet. Werken 1963-2006, Uitgeverij P, Leuven, 2006, 191 blz., 49,50 euro, ISBN 978-90-77757-45-1.
| |
Literatuur
Achter de verhalen
Literatuurwetenschappers bestuderen niet alleen verhalen, maar construeren ze ook zelf in het beeld dat ze ophangen van de literaire ontwikkeling of van afzonderlijke schrijvers en werken. In maart 2006 organiseerde de Subfaculteit Literatuurwetenschap van de KU Leuven een congres waarop een vijfentwintigtal sprekers bestaande verhalen over de Nederlandse literatuur onder de loep namen, blinde vlekken opspoorden en corrigerende versies voorstelden. De herwerkte congresbijdragen zijn nu gebundeld in een mooi vormgegeven boek waarin tekst en zwart-witillustraties helaas wat te hard zijn afgedrukt en waarin een register ontbreekt. Het kan als staalkaart dienen van de letterkundige neerlandistiek van vandaag.
Het eerste deel gaat over literatuurgeschiedschrijving en categorisering. Hugo Brems doet uit de doeken wat hem heeft geleid bij het schrijven van Altijd weer vogels die nesten beginnen. Een geschiedenis van de Nederlandse literatuur sinds 1945 en hoe hij heeft genavigeerd tussen de klippen van visie en relativisme, reproductie en tabula rasa, verhaal en nevenschikking. Erica van Boven toont aan dat het zelfbeeld van de Tachtigers en de wijze waarop zij naar hun voorgangers keken decennialang de beeldvorming van de literair-historici over hen en over andere periodes heeft bepaald. In een theoretisch stevig onderbouwde bijdrage brengt Pieter Verstraeten enkele gebreken aan het licht in de sleutelconcepten ‘poëtica’ en ‘kritische praktijk’ in J.J. Oversteegens toonaangevende studie Vorm of vent (1969). Hij past zijn inzichten toe op kritisch proza van Joris Eeckhout. Dat ondoordachte overname van contemporaine beelden van auteurs en hun critici een te simplistisch en polariserend verhaal oplevert, bewijzen Sander Bax en Kevin de Coninck in hun bijdragen over dichters in de jaren zeventig en het Revisor-proza. Voorheen netjes in kampen gescheiden dichters als Rutger Kopland, H.C. ten Berge en Willem Jan Otten blijken bij een hernieuwde lectuur nogal wat gemeen te hebben in hun gelaagde benadering van de werkelijkheid. En het Revisor-proza overstijgt de dichotomie tussen idealisme en realisme.
| |
| |
Zowel Matthijs de Ridder als Geert Buelens laat zien dat een ruimere historische aanpak een te eenzijdig poëticaal gerichte literatuurgeschiedschrijving op nieuwe wegen kan brengen. De een wijst op het belang van het activisme voor de Vlaamse expressionistische dichtersgeneratie, de ander op het bestaan van een ook in het ‘ongemoeid gelaten’ Nederland prominente literatuur over de Eerste Wereldoorlog. In een empirische bijdrage peilt Joris Gerits naar het soortelijk gewicht van de literatuur in de periode 1970-1980 in Streven. Dat het (te) licht uitviel, werd een van de splijtzwammen tussen de Vlaamse en de Nederlandse redactie. In een meesterlijk overzicht van dertig bladzijden beschrijft Bart Vervaeck hoe (het verhaal van) het postmoderne proza zich in Vlaanderen en Nederland heeft ontwikkeld. Patrick Peeters analyseert opkomst en doorbraak van de postmoderne dichters in Vlaanderen als een verhaal met personages en gebeurtenissen, maar breekt zijn betoog af op het moment dat hij iets nieuws aankondigt. Odile Heynders diept het begrip ‘ethisch postmodernisme’ uit door na te gaan hoe maatschappijkritiek en engagement een nieuwe vorm krijgen in poëzie van de jaren negentig. Een misleidend gebruik van het etiket ‘postmodern’ bij historische fictie rond de mythische figuur Ludwig II, alternatieve verklaringen voor het succes van de migrantenliteratuur en de verkeerde beeldvorming van het vrouwelijke leespubliek vormen het onderwerp van de overige bijdragen.
In het tweede deel worden verhalen over auteurs en werken door- en bijgelicht. Hans Vandevoorde knoopt aan de invloedsgeschiedenis van Karel van de Woestijne een behartigenswaardig pleidooi voor een herwaardering van de auteursintentie. Dietlinde Willockx onderzoekt hoe de natuurmetaforiek in Gezelles poëzie geprojecteerd werd op de persoon van de dichter ‘die een plant werd maar uiteindelijk niet’. Receptiegeschiedenis en close reading gaan in haar scherpzinnige stuk hand in hand. Hoe een geseculariseerde literatuurbeschouwing religieuze elementen in het werk van Bordewijk miskent, is het thema van een opmerkelijke bijdrage van Ralf Grüttemeier. Andere bijdragen buigen zich over de devaluatie van de eens zo populaire dichteres Alice Nahon, de verdwijning van Jos Vandeloo uit de ‘hoge’ literatuur ( ‘Van Vlaamse Camus tot Vlaamse Courths-Mahler’), het paraproza van Gust Gils enz. Het boek eindigt met een toepasselijke analyse van Abdelkader Benali's De langverwachte waarin Sjoerd-Jeroen Moenander aantoont hoe het verhaal zelf ontsnapt uit het literaire getto waarin de kritiek geneigd is literatuur van allochtone schrijvers op te sluiten. Op het tekstgenetische onderzoek na, zijn in Achter de verhalen haast alle hedendaagse vormen van academische literatuurbeschouwing vertegenwoordigd. Het is zowel voor neerlandici als voor docenten literatuur en lezers die hun kennis van de twintigste-eeuwse Nederlandse literatuur bij de tijd willen brengen een voortreffelijke bron van informatie. In het besef uiteraard dat elk beeld (ook) een vertekening is.
□ Erik de Smedt
Elke Brems e.a. (red.), Achter de verhalen. Over de Nederlandse literatuur van de twintigste eeuw, | |
| |
Leuven, Peeters, 2007, 383 blz., 48,00 euro, ISBN 978-90-429-1951-8.
| |
Geschiedenis
Humanisme en het Avondland
Min of meer als pendant van het voortreffelijke proefschrift Guardians of the Humanist Legacy uit 2007 publiceerde Jeroen Vanheste Humanisme en het Avondland. In dit essay probeert hij te laten zien wat de betekenis van de humanistische traditie voor de hedendaagse cultuur zou kunnen zijn. Daarbij vat hij het begrip ‘humanisme’ niet op als een nietreligieuze levensbeschouwing, maar in brede zin, als een van de belangrijkste intellectuele tradities in de Europese geschiedenis. Een traditie waaraan het Griekse denken, het christendom, de Renaissance en de Verlichting elk op hun eigen manier hebben vormgegeven, waardoor ze steeds rijker is geworden. Juist omdat het humanisme zo cruciaal voor het Europese verleden was, heeft het grote betekenis voor de Europese identiteit. Het heeft Europa mede gemaakt tot datgene waarvoor dit werelddeel nu staat, zo betoogt de auteur.
Maar sinds de Tweede Wereldoorlog is de humanistische traditie sterk bekritiseerd, als behoudend of zelfs reactionair. Tekenend is de ontwikkeling die de reputatie van T.S. Eliot heeft doorgemaakt. Werd hij in zijn eigen tijd geëerd als een groot dichter, tegenwoordig geldt hij veeleer als een publieke figuur met verwerpelijke, oerconservatieve opvattingen. De kritiek op de humanistische traditie is vooral afkomstig van stromingen als de cultural studies, deconstructivisme en postmodernisme, die zich afzetten tegen de high culture en zich opwierpen als verdedigers van de idee dat alle cultuuruitingen gelijkwaardig zijn.
In zijn essay krisiteert Vanheste op zijn beurt de opvattingen van deze critici. Hij wijst op innerlijke tegenspraken, en pleit voor een heroriëntatie op betekenis en waarde van de humanistische traditie. Daarbij sluit hij aan bij auteurs als George Steiner, Tzvetan Todorov en Roger Scruton die, ook wanneer hun opvattingen soms omstreden zijn, altijd zijn blijven vasthouden aan de uitgangspunten van de humanistische traditie. Vanheste laat glashelder zien dat juist waar het onderwerpen betreft als de toekomst van de Europese samenwerking, de multiculturele samenleving en globalisering, de humanistische traditie nog altijd een belangrijke bron van inzicht en van inspiratie kan zijn. Met dit kleine essay levert hij een mooie, evenwichtige bijdrage aan actuele debatten - maar niet minder aan de traditie die centraal staat in dit boekje.
□ Herman Simissen
Jeroen Vanheste, Humanisme en het Avondland. De Europese humanistische traditie, Uitgeverij Damon, Budel, 2007, 96 blz., 9,90 euro, ISBN 9789055738120.
|
|