| |
| |
| |
Boeken
Filosofie
De actualiteit van Kierkegaards maatschappijkritiek
In Een passieloze tijd biedt Frits Florin een nieuwe vertaling aan van het derde deel van Kierkegaards Een literaire recensie (1846). Deze recensie is een bespreking van de roman Twee tijdperken van de Deense schrijfster Thomasine Gyllembourg. In het nu vertaalde deel staat Kierkegaards analyse van zijn tijd als wezenlijk passieloos centraal.
Kenmerkend voor de passieloze tijd is volgens de Deense filosoof niet het tekort, maar juist de overdaad aan reflectie - overdaad die elke handeling of beslissing in de kiem smoort. Kierkegaard beschrijft hoe de gedachteloosheid en onverschilligheid van zijn tijdgenoten in de hand gewerkt worden door de media en de publieke opinie. Allerlei opvattingen en meningen circuleren in groten getale, maar niemand wordt er nog verantwoordelijk voor geacht. Abstracte en vrijblijvende discussies nemen daardoor de plaats in van concrete, authentieke beslissingen.
In het inleidende essay probeert Frits Florin Kierkegaards analyse door te trekken naar de huidige situatie. Florin beschrijft hoe in een hedendaagse, neoliberale maatschappij idealen als vrijheid, gelijkheid en broederlijkheid door een teveel aan reflectie simpelweg in hun tegendeel omslaan. Vrijheid verwordt tot een capaciteit om ‘te kunnen kiezen tussen min of meer nevengeschikte mogelijkheden’ (blz. 20). In onze eigen tijd is gelijkheid bovendien zuiver formeel: er wordt abstractie gemaakt van de onderlinge verschillen tussen mensen. De uniciteit van het individu raakt daardoor verbonden met louter uitwendige ele- | |
| |
menten (status, rijkdom, wereldlijk succes). Dit wekt ten slotte een vijandige sfeer van afgunst tot leven die een waarachtige solidariteit of broederschap in de weg staat.
Ook Kierkegaards begrip ‘nivellering’ krijgt in Florins analyse gewicht. Deze nivellering heeft ervoor gezorgd dat het individu ‘de uitdaging van de vrijheid’ niet meer aandurft (blz. 42). De gedachte van een principiële gelijkheid tussen de mensen onderling heeft het voor het individu riskant gemaakt ‘om zijn nek uit steken’. Non-conformisme wordt door de ‘doorsnee burger’ immers beschouwd als een provocatie.
Een literaire recensie is in allerlei opzichten een belangrijk geschrift. Aangezien het geen deel uitmaakt van de pseudonieme productie kunnen we er zeker van zijn dat Kierkegaard zelf aan het woord is. Bovendien werpt de tekst een verhelderend licht op begrippen die een cruciale rol spelen in Kierkegaards oeuvre, zoals ‘innerlijkheid’, ‘passie’, en de ‘enkeling’. De keuze om een gedeelte van net deze tekst in een Nederlandse vertaling aan te bieden is dan ook alleen daarom al meer dan welkom. Bovendien is het inleidende essay een verdienstelijke poging om Kierkegaard voor een breed publiek toegankelijk te maken. Mijns inziens was deze poging echter meer geslaagd geweest indien Florin niet zo nadrukkelijk de actualiteit van Kierkegaard had willen aantonen. Door die nadruk wordt de lezer immers het intellectuele genot ontnomen zelf geprikkeld te worden Kierkegaards maatschappijkritiek naar het heden door te trekken.
□ Jeff Spiessens
Frite Florin / Soren Kierkegaard, Een passieloze tijd. De actualiteit van Kierkegaards maatschappijkritiek, Uitgeverij Ten Have, Kampen, 2006,143 blz., 14,90 euro, ISBN 9789025955175 / 90-259-5517-7. |
| |
Kerk en Theologie
Israël in Egypte - verklaring van het boek Exodus
In de serie De Prediking van het Woord is onlangs het eerste deel verschenen van een nieuw commentaar op het Bijbelboek Exodus. B. van 't Veld levert een gedegen uitleg van de eerste dertien hoofdstukken van dit centrale en cruciale Bijbels geschrift: het verhaal over verblijf van het volk Israël in Egypte en het relaas over de tien plagen die Egypte treffen.
Klaarblijkelijk leefde bij de redactie van de reeks de behoefte aan modernisering en wetenschappelijk up to date brengen van de uitleg van dit Bijbelboek. Anders valt niet te verklaren waarom het ruim vijfentwintig jaar geleden in dezelfde serie gepubliceerde commentaar van Dr. F.C. Fensham, Exodus (Nijkerk, 1970), thans wordt vervangen. Over die vervanging wordt overigens met geen enkel woord gerept, zodat elke lezer eigen gedachten mag hebben over deze ingreep.
Zoals steeds bij delen uit deze reeks die uit meer dan één band bestaan, is nergens op het omslag, op de band zelf of op de titelpagina aangegeven welke tekstomvang van het betreffende Bijbelboek wordt becommentarieerd, het- | |
| |
geen bij het raadplegen van een bepaald tekstfragment lastig is. Tot zover een aantal randopmerkingen.
Van de precies driehonderd pagina's die het commentaar-buiten de lijst van afkortingen en de bibliografie (blz. 301-332) - telt, bestaat ruim twintig procent (blz. 235-300) uit een zéér uitvoerig notenapparaat waarin men een ware goudmijn aan literatuur, aan discussies en theorieën opgetast vindt. Het commentaar is wat dat betreft duidelijk actueel te noemen. Dat is op een ander terrein weer duidelijk niet het geval; de auteur citeert namelijk nagenoeg consequent uit de Bijbelvertaling NBG 1951, terwijl er in 2004 toch een nieuwe interconfessionele vertaling bij hetzelfde Bijbelgenootschap is verscheen.
De Inleiding op het boek Exodus is nogal beknopt (blz. 9-17) en vermeldt alleen het strikt noodzakelijke. Zo krijgt het belangrijke onderwerp ‘De historische context van het boek’ slechts anderhalve pagina, terwijl menig lezer hier wel wat meer had willen horen, aangezien dit in de wetenschappelijke discussie toch een heet hangijzer is.
Ook de passage waarin God zijn onuitsprekelijke naam JHWH bekend maakt (Exodus 3: 14-15) had naar mijn oordeel wat substantiëler mogen zijn. Daar zou aan lezers onder andere toch duidelijk gemaakt moeten worden dat de vertaling ‘Ik ben die ik ben’ alleen al op taalkundige gronden in veel talen, ook in het Nederlands, niet kan, omdat het werkwoord ‘zijn’ er in twee verschillende betekenissen wordt gebruikt, namelijk als koppelwerkwoord én als zelfstandig gebruikt werkwoord. Tevens zou hier een verwijzing naar Hosea 1:9 niet hebben mogen ontbreken.
Wat mij structureel trof was het gegeven dat de commentator de opbouw van een verhaal opvallend vaak niet veel meer laat zijn dan een heel uitvoerige opsomming van de inhoud ervan; dit aspect valt vooral op bij het gedeelte dat gewijd is aan de tien plagen die Egypte treffen.
□ Panc Beentjes
Dr. B. van ‘t Veld, Exodus Deel 1 (serie De Prediking van het Oude Testament), Kok, Kampen, 2007, 332 blz., 9,90 euro, ISBN 978-90435-1394-4. |
| |
Economie
Soja anders
Dageraad over de akkers is het tweede ‘sojaboek’ van Luc Vankrunkelsven. In Kruisende schepen in de nacht (besproken in Streven, april 2006, blz. 375-377) had hij het over de teelt en consumptie van soja, het gebruik ervan in veevoer, het transport en vooral de gevolgen van de sojaproductie en -consumptie: de knelpunten in de landbouw in Zuid en Noord en de aantasting van het milieu overal ter wereld. Nu gaat het over alternatieven voor soja. Beide boeken situeren het probleem zeer breed (economisch, cultureel, ecologisch) en leggen voortdurend verbanden: tussen wereldpolitiek en lokale beslissingen, tussen transnationale ondernemingen en lokale landbouw, tussen vleesconsumptie en autogebruik (‘maag en mo- | |
| |
tor’) en tussen die vaststellingen en spiritualiteit, cultuur en ethiek. Dageraad over de akkers focust in het bijzonder op de creativiteit van boeren en consumenten in Brazilië en Europa, ‘voorbij de soja’.
Belangrijk is dat de auteur nieuwe accenten legt, nieuwe denkwijzen volgt en nieuwe perspectieven opent. Terwijl in Europa een hype heerst rond ‘groene’ energiegewassen, wijst hij op de gevolgen van bijvoorbeeld de rietsuiker- of maïsmonocultuur na die van soja (pikant detail: ook de Braziliaanse regering kiest resoluut voor biodiesel op basis van onder meer soja, net als oplossing voor de familielandbouw). Of op het feit dat groene energie en ‘ecoaflaten’ de aandacht afleiden van het eigenlijke probleem: het overdadige energieverbruik. En bijvoorbeeld de onderschatting van methaanvervuiling door runderen in vergelijking met het effect van CO2.
Centraal echter staan de alternatieven voor soja of minstens voor het sojagebruik. Medicinale planten zijn één invalshoek, thuisverwerking een andere. De cultuur van bracatinga als alternatief voor pinus en eucalyptus. Of de polycultuur, die bijna dwingt om het begrip ‘veld’ los te laten: een landbouwer bewerkt oppervlaktes bos en open veld, teelt daarin slingerpatatten naast diverse soorten maïs enz. Vankrunkelsven bewandelt ook zijpaden, bijvoorbeeld met beschouwingen over ‘socialistische technologie’ versus kapitalistische, wat de vraag doet rijzen of een landbouw op mensenmaat zoals de ‘ agricultura familiar’ in de toekomst weer haalbaar zou kunnen worden. Of over medicinale planten, waar de ‘chemische’ industrie blijkbaar ook greep op wil krijgen. Of over de tilapia, een lokale vis. Zo ontdekt de lezer een land, Brazilië. Hij leert bij over de politiek van Lula, de pedagogie van Freire, boerenvakbonden, de Commissão Pastoral da Terra (Commissie voor grondpastoraal, CPT), en andere bewegingen. En hij maakt op een kritische manier kennis met een andere cultuur.
Dageraad over de akkers is geen essay. Luc Vankrunkelsven analyseert een probleem met duizenden facetten en vertrekt daarvoor vanuit eigen ervaringen: een arme vrouw die ogenschijnlijk een bloem kapotmaakt, de botsing van stijlen bij de ngo-ontmoeting in de marge van de officiële FAO-conferentie, de verkenning van een nieuwe bracatingaplantage enz. Heel verschillende ervaringen, die nu eens moedeloos stemmen en dan weer moed geven. Die ervaringen verdiept hij door ze te linken met enerzijds de sojakwestie en anderzijds met de achterliggende economische, culturele, sociale en religieuze realiteit. Daarbij schrijft hij als geëngageerde milieuactivist, als gevoelig persoon, als christen en monnik ook, en vaak vanuit een combinatie van die drie, zonder zich te verschuilen.
Zo ontstaan zeer persoonlijke reportages, die uitgroeien tot een soort columns omdat feiten, ervaringen en ontmoetingen aanzetten tot algemene reflecties over landbouwtechniek en sociale rechtvaardigheid, over milieu en consumptie, hier en ginder. Daarbij worden mensen en dingen vaak symbolen. Zoals de ontmoeting met een dakloze die zijn hebben en houden beschermt met een verpakking van hondenvoer. Het voert Vankrunkelsven tot sociale overwegingen (‘kruimels | |
| |
voor de honden’) en de diepere, tragische conclusie dat deze wereld drijft op een geldreligie. Op die manier prikkelt hij de lezer vragen te stellen en anders te denken over van alles en nog wat, ook over actiemethodes, eigen informatie en persoonlijke levenskeuzes.
De ‘bias’ is wel duidelijk: vooral de grote transnationale ondernemingen, het kapitalisme, moeten het ontgelden. Ietwat sarcastische metaforen als ‘octopus’, ‘messias’ en ‘tempel’, zijn schering en inslag. Toch is Vankrunkelsven eerlijk en verklaart zich principieel bereid het eigen verhaal bij te sturen, zoals zijn kijk op ‘contaminatie’. De eucalyptus wordt bijvoorbeeld niet zomaar verketterd: Vankrunkelsven verwijst naar zijn oorspronkelijk nuttige functie als woestijnboom. Zijn beschouwingen over kolonisatie resulteren in een genuanceerde kijk op het fenomeen in zijn algemeenheid en de droom van een harmonisch samenleven van boer - soms ‘colonos’ in het Portugees - en indiaan.
Dageraad over de akkers wordt voorafgegaan door een interessante overweging van de abt van Averbode met een paar geslaagde variaties op de uitspraak dat iedere christen een arme onder zijn vrienden zou moeten hebben. Die luiden dan: ‘Iedere consument zou een producent onder zijn vrienden moeten hebben’ of ‘Iedere eter zou een boer moeten kennen’.
□ Jan Glorieux
Luc Vankrunkelsven, Dageraad over de akkers. Soja anders, Dabar-Luyten/Wervel, Heeswijk/Brussel, 2007, 304 blz., 15,00 euro (exclusief verzendkosten = 2,60 euro), ISBN 97890-6416-418-7. |
| |
Kunst
Struth in het Prado
Al twintig jaar maakt de Duitse kunstenaar Thomas Struth, van de school van Bernd en Hilla Becher, in musea overal ter wereld foto's van toeschouwers die naar beroemde kunstwerken staan te kijken. Over dit gedeelte van zijn oeuvre heeft uitgeverij Schirmer/Mosel twee jaar geleden reeds een monografie laten verschijnen (zie Streven, 2006, blz. 664). Ondertussen zijn nieuwe reeksen van soortgelijke museumfoto's ontstaan, onder meer in het Prado, waar Struth opmerkelijk genoeg pas in 2005 is gaan fotograferen.
Onlangs is daarop een vervolg gekomen. Naar aanleiding van de uitbreiding van het Prado werd Struth uitgenodigd een aantal van zijn foto's her en der in de prestigieuze zalen van dat museum op te hangen, tussen topstukken van Velázquez, De Ribera en Goya. Dit leidde tot interessante confrontaties. Zo werd een museumfoto uit de pinacotheek van München waarop een zelfportret van Dürer te zien is, naast diens zelfportret uit de collectie van het Prado gehangen. Niet ver van Las Meniñas werd een foto van Struth geplaatst waarop je een mensenzee naar Velázquez’ meesterwerk ziet stromen.
Het boek dat dit Pradoproject begeleidt en de suggestieve titel Making Time gekregen heeft, is bijzonder treffend opgebouwd. Meermaals volgt op een reproductie van een schilderij uit de collectie van het Prado de museumfoto van Struth uit 2005 waarop dat schilderij verschijnt; daarna komt er een | |
| |
nieuwe foto - door Struth zelf of een van zijn medewerkers genomen - van de recente installatie van die museumfoto in een zaal van het Prado. Het tonen van die drie stappen (het oorspronkelijke schilderij, Struths fotografische benadering ervan in zijn museale context, de tentoonstelling van die museumfoto in het museum zelf) maakt de lezer gevoelig voor het complexe netwerk van relaties dat Struth in deze serie onderzoekt. Zo vestigt hij de aandacht onder meer op de verhoudingen tussen schilderkunst en fotografie, tussen een kunstwerk en de ruimte waarin het wordt bewaard, tussen de klassieke kunst uit een andere tijd en de toeristen uit onze tijd die er in groten getale naartoe worden geloodst.
Struths museumfoto's vind ik vooral aangrijpend door de transformatie die ze tot stand brengen: het rumoer van de wel eens storende, weinig gedisciplineerde en half onverschillige horden van vakantiegangers en schoolgroepen die zich met hun audiogidsen voor de topstukken van onze musea neerzetten, verstomt in de schoonheid van een kleurrijk, intens en levendig beeld. Struths tactvolle en af en toe zelfs wat geamuseerde kijk op het spektakel dat zich in een museum afspeelt, is een hommage aan het gezag van de kunst én aan de ongedwongenheid van het typisch hedendaagse publiek.
Deze publicatie eindigt met foto's uit drie reeksen waarop Struth uitsluitend toeschouwers in het vizier neemt. Zo toont hij een massa van nieuwsgierige gezichten die in Florence naar Michelangelo's David of in de Hermitage naar een Da Vinci staren, terwijl die kunstwerken zelf buiten beeld blijven. Het hoofdmotief van die museumfoto's is het kijken zelf. Dit boek nodigt de lezer dan ook uit tot een kijkoefening én tot een reflectie over hoe hij zelf naar kunstwerken kijkt. Waarom Struths museumfoto's zo fascinerend blijven, heeft wellicht daarmee te maken dat dit ‘zien’ zelf een wonder is.
Making Time is zonder meer een schitterende publicatie, misschien wel de mooiste die tot heden aan Struths fotografie gewijd is, en tegelijk een oogstrelende hulde aan het Prado.
□ Jan Koenot
Thomas Struth, Making Time. Das Prado Projekt, Mit einem Essay von Estrella de Diego, Schirmer/Mosel, 2007,116blz., 51 afb., 49,80 euro, ISBN 978-3-8296-0300-3. |
| |
Literatuur
Jozef Deleu is geen monument
Jozef Deleu is geen ‘monument’, al krijgt hij van Dirk de Geest die naam in de genuanceerde en erudiete ‘Uitleiding’ bij de bloemlezing Het gaat voorbij en noemt hij zichzelf ironisch en indirect zo in het prozastuk De hazen aan de kim (1985). Een monument is meestal dood en de overlevenden kunnen het naar believen voor hun eigen doeleinden gebruiken. Deleu is veeleer een springlevend en strijdbaar intellectueel, iemand die zich met woord en daad kan verdedigen tegen alle misvattingen en mythes rond zijn persoon en zijn werk. | |
| |
Hij is een rebbe, een leraar in de zuiverste betekenis van die term. Hij observeert zichzelf even ongenadig en kritisch als de maatschappij waarin hij geboren werd en waarmee hij zich onbevreesd engageert. Dat dit engagement niet onproblematisch is, is voor een groot deel het gevolg van die geboorte: zijn vader was een Fransman die in Vlaanderen was komen wonen en zijn moeder was een West-Vlaamse. Deleu woont nog steeds aan de grens, met uitzicht op Frankrijk en met de blik van een kritische minnaar op het culturele en sociale leven in Vlaanderen en Nederland, de regio waarin hij met zijn tijdschrift Ons Erfdeel niet alleen een unieke ontmoetingsruimte tussen Vlaamse en Nederlandse schrijvers en intellectuelen gebouwd heeft, maar waar hij als een socratische paardenvlieg de zelfgenoegzaamheid van de politieke en culturele ‘kanunniken’ in elegant geschreven en stilistisch afgewerkte artikels en redevoeringen hekelt. Niet omdat hij geen waardering zou hebben voor de waardevolle bijdragen van vele dichters en denkers, integendeel, maar omdat hij zich ronduit ergert aan de middelmatigheid van veel trendsetters en publicisten die hun missie ingeruild hebben voor een voorbijgaande naamsbekendheid of, nog erger, voor een verzekerd bestaan in dienst van de heren van de consumptiemaatschappij.
Voor de velen die deze kant van de cultuurfilosoof en criticus Deleu menen te kennen is Het gaat voorbij een verrassing. Hier leren we in de gedichten, lyrische prozastukken en aforismen een andere Jozef Deleu kennen, een man die niet alleen, zoals het dichters past, over ‘de liefde, de dood en de natuur’ schrijft, maar die eveneens verteerd wordt door de gedachte aan de vergankelijkheid van het individu in een wereld en tijd waarin naar het woord van Karl Marx ‘al wat vast is in lucht versmelt’. Hoewel hij ook in zijn beklijvende redevoeringen nooit bang is zijn persoonlijke ervaringen en gevoelens ter sprake te brengen, of het nu gaat om de verdediging van de Nederlandse taal en cultuur of de volwassen manier waarop we met andere culturen, tevens die van de migranten, dienen om te gaan, getuigen die lyrische teksten vanaf het begin van een voortdurende nuchtere bevraging en relativering van zichzelf: ‘Waar het op aankomt/ een verlicht meer/ en verliefd tot over/ de oren. Het gaat voorbij/ maar er blijft/ overschot’ (uit: De jager heeft een zoon, 1995).
Op dat ‘overschot’ komt het aan, wanneer een mens erin slaagt ‘de ruimte van het volledige leven’ (Lucebert) te aanvaarden. Voor Deleu betekent dit de kritische verwerking van het persoonlijke en collectieve verleden, de onpartijdigheid van iemand die in het heden zonder aarzelen partij kiest voor de zwakkeren in de samenleving (die bijvoorbeeld moeite heeft zich door een kelner te laten bedienen) en de bescheiden maar vaste hoop die als een ondertoon zelfs in zijn meest sceptische en scherpe teksten meeklinkt.
Jozef Deleu deelt het lot van alle authentieke leraren. Velen zullen hem prijzen als een Bekende Vlaming, een monument dus, zonder zich verder veel van zijn waarschuwingen aan te trekken. Anderen zullen hem als een in de postmoderniteit verdwaald voorvechter van de klassieke maar voorbij- | |
| |
gestreefde humanistische waarden beschouwen en hem vriendelijk negeren. En sommigen zullen zich door zijn dwars denken onbehaaglijk aangesproken voelen en erop reageren. Op deze laatste groep lezers en toehoorders komt het uiteindelijk aan. Niet omdat Deleu er altijd en overal in geslaagd is de correcte antwoorden te verwoorden, maar omdat hij de juiste vragen stelde. In die zin is Het gaat voorbij geen vriendelijk en hartverwarmend Groot Gezinsverzenboek, maar een indringende anthologie die je in het beste geval niet zonder pijnlijke maar heilzame kleerscheuren leest.
□ Ludo Abicht
Jozef Deleu, Het gaat voorbij. Poëzie, lyrisch proza, redevoeringen, Van Halewyck/ Meulenhoff, Leuven/ Amsterdam, 2007, 440 blz., 25 euro, ISBN 978-90-5617-757-7. |
| |
Beloken Dagen
‘De dagen die me resten, ze jagen me de velden in’, zong Wannes Van de Velde op het hoogtepunt van zijn carrière. Toen ik dit lied twaalf jaar geleden voor het eerst hoorde, vroeg ik me af of het een verwijzing inhield naar de naam van de zanger. Achteraf gezien bleken het profetische woorden te zijn. Op het moment waarop bloedkanker van het levenseinde van Wannes Van de Velde een concrete realiteit maakt, begint voor hem een nieuwe tocht die zowel naar binnen als naar buiten voert. Twee gelijklopende bewegingen, een vluchtige dans met de waarheid die nooit gekend wordt maar steeds een vermoeden blijft. Niet de angst voor de dood doet de zanger in zichzelf afdalen, eerder een milde open aandacht, een speelse verwondering om wat zich in hemzelf afspeelt en de manier waarop dit van invloed is op zijn denken en handelen. De ziekte als een bedeesde gezel die, nadat hij zich ermee verzoend heeft, met hem meereist door tijd en ruimte.
Beloken dagen, het derde deel van Van de Veldes autobiografie, draait vrijwel volledig rond de manier waarop zijn leven getekend wordt door ziekte. Wanneer het slecht gaat, worden zijn cirkels naar buiten erg klein en keert de zanger zich naar binnen. De momenten waarop echter blijkt dat de ziekte vooralsnog niet het laatste woord zal hebben, worden ook de cirkels weer ruimer en hervat hij zijn zwerftocht langs de wegen van de tijd. Of, zoals hij zelf schrijft: ‘Omzichtig de straat weer op om mijn wandeling langs de huizen te hervatten, opnieuw geborgenheid en betekenis te zoeken in de raadsels van mijn omgeving, de stad, mijn occulte biotoop’.
Twee taaie zeren duiken overigens ook nu weer op in het werk van Wannes Van de Velde. Enerzijds is er het ruimen van de oude stadskern en het veranderen van zijn stad in een pretpark. Anderzijds zijn het de kunstpausen die subsidies en media-aandacht richten op hun eigen enge definitie van kunst, terwijl de kunstenaar op de grens tussen ambacht en schoonheid in de marge blijft. Toch gaat het deze keer net iets meer over oude littekens waarover Van de Veldes hand glijdt: het ophalen van herinneringen aan een eerdere strijd.
| |
| |
Veel meer dan de vorige delen van zijn autobiografie, is Wannes Van de Velde in Beloken Dagen dan ook ‘oud’ geworden. De storm van ideeën en gedachten is gaan liggen en heeft plaatsgemaakt voor wijsheid en evenwicht. Het is oud worden zoals vandaag maar weinig mensen tijd en ruimte krijgen om de volheid van jaren te bereiken. Het is genade, een mysterie met een spoor van waarheid dat we nooit zullen kennen.
□ Gert Van Langendonck
Wannes Van de Velde, Beloken Dagen. Notities 2001-2003, Uitgeverij P, Leuven, 2007,204 blz., 22,50 euro, ISBN 978-90-77757-38-3. |
| |
Liefdesval
Esther Freud neemt de tijd voor het schrijven van haar romans. Een huis in zee verscheen in 2003, Gaglow in 1997. Nu, in 2007, komt Liefdesval uit. Bij alle drie de romans merk je goed dat de auteur ze heeft laten rijpen. De traagheid van het schrijfproces is doorgedrongen tot in de compositie van de roman. Er gebeurt niet zoveel in de romans van Freud. Er is alle ruimte voor stilte, voor beschrijvingen, voor denken. Veel van wat van belang is, staat tussen de regels. Een belangrijk stuk van de betekenis van de roman componeer je als lezer in je hoofd.
In elk van de romans worden telkens ook parallelle verhaallijnen ontwikkeld die zich in verschillende tijdsperiodes afspelen, maar die met elkaar verweven raken. In Gaglow en Huis in zee zijn de episodes uit het verleden noodzakelijk om die van het heden te begrijpen. In Liefdesval voegt het verhaal uit het verleden echter weinig toe aan de roman. Meteen een van de redenen waarom deze roman voor mij minder geslaagd is dan Freuds vorige twee.
Maar eerst het verhaal. In Liefdesval staat de zeventienjarige Lara centraal die met haar vader, Lambert, naar Italië reist om daar een zieke vriendin van haar vader op te zoeken. Daar komt Lara in contact met een familie adellijke snobs, wat haar wereldbeeld voorgoed en op dramatische wijze zal veranderen.
Tot aan de Italiëreis woonde Lara in Londen bij haar moeder, die haar alleen opgevoed heeft. Lambert, een voornaam historicus, zag ze maar sporadisch. Steeds was hij aan het werk in zijn appartement, vaak zo geconcentreerd dat hij vergat dat ze bij hem was. Voor zover Lara weet, heeft haar vader nog nooit gereisd. Wanneer hij haar meevraagt naar Italië, stemt ze dan ook meteen in. Lara's moeder, een ex-studente van Lambert, is een heel ander type. Toen Lara vier was, verhuisde ze met haar dochter naar een Tibetaans centrum in Schotland om zich in het boeddhisme te verdiepen. Later reisde Lara met haar moeder ‘voor vijftig pond met de Budget Bus van Londen naar Delhi’. Het zijn flarden van haar verblijf als jong meisje met haar moeder in India die parallel verhaald worden met dat van haar verblijf in Italië met haar vader.
In een interview met Weekend Knack zei Freud dat ze een roman wilde schrijven over de omkering in de relatie tussen kinderen en hun ouders, het ogenblik waarop kinderen voor hun ouders | |
| |
beginnen te zorgen in plaats van omgekeerd. Deze focus komt zwak uit de verf. De meest geheimzinnige figuur in de relatie tussen Lara en Lambert is Lambert, over wie je uiteindelijk weinig te weten komt. Dat heeft veel te maken met het vertelstandpunt. Het verhaal wordt opgetekend door de ogen van Lara en het was interessanter geweest om het zich door de ogen van de vader te laten ontwikkelen. Nu krijg je nergens een plausibele verklaring waarom Lambert plots zijn dochter meevraagt naar Italië. Uit niets blijkt dat hij de band met zijn dochter wil aanhalen of haar deelgenoot wil maken van zijn eigen levensgeschiedenis. Zelfs niet op het ogenblik dat zijn levensgeschiedenis de hare raakt - wanneer Lara met de adellijke Willoughby's in contact komt.
Het accent komt zo te liggen op Lara's relatie met de Willoughby's. Als jong volwassene is ze snel onder de indruk van deze eigenlijk vrij onuitstaanbare familie adellijke nietsnutten. Ze laat zich al te makkelijk door hen imponeren en inpakken en wordt verliefd op de enige zoon. Haar grote naïviteit, die soms grenst aan het ongeloofwaardige, maakt haar in deze relatie bijzonder kwetsbaar. De bezoeken aan de familie lopen uit op een dramatisch moment waarbij Lara verkracht wordt door de echtgenoot van een van de dochters van de pater familias, Andrew Willoughby. Lara durft over die verkrachting aan niemand iets te vertellen, noch aan Skip, de zoon van Andrew met wie ze dan zoiets als een relatie heeft, noch aan haar vader. Haar vader had haar nochtans kunnen waarschuwen voor de familie Willoughby waarmee hij zelf ooit in aanvaring kwam.
Liefdesval krijgt zo meer iets van een roman over een dramatische zomerliefde dan over veranderende familierelaties. Dat laatste is nota bene boeiender en het broeit ook wel degelijk in Esther Freuds laatste werkstuk maar komt er onvoldoende uit. Mijn indruk is dat ze er niet in geslaagd is dit boek helemaal in de plooi te krijgen die ze in gedachten had. Dat is jammer omdat de ervaring met haar twee vorige romans me leert dat dit tot schitterende literatuur kan leiden.
□ Johan Van der Auweraert
Esther Freud, Liefdesval, De Bezige Bij, Amsterdam, 2007,299 blz., ISBN 978-90-234-25632. |
| |
Geschiedenis
Jiddische wereld
Ooit bestond er in grote delen van Midden- en Oost-Europa een bloeiende Joodse gemeenschap met een eigen geloof, een eigen taal, eigen woonplaatsen (zoals sjtetl of getto), een eigen literatuur, eigen kleding, eigen beroepen, eigen maatschappelijke en politieke structuren. In Jiddische wereld schrijft Paul Kriwaczek de geschiedenis ervan. Hij verzet zich tegen een al te finalistische en emotionele interpretatie vanuit de Shoah, maar schildert, onder andere aan de hand van de foto's van Roman Vishniac, vol heimwee en sympathie deze wereld die voor altijd is verdwenen.
| |
| |
Kriwaczeks verhaal begint in het jaar 70 in Rome, waar een Joodse kolonie woonde die toen al vervreemd was van het moederland. De Joden verspreidden zich vroeg; pas na de vijfde eeuw komt de klemtoon op de handel te liggen. In de loop van de Middeleeuwen wordt ook bij hen de Drang nach Osten zeer sterk, en begint zich in wisselwerking met de omringende christelijke cultuur de ‘Jiddische wereld’ te ontwikkelen - met het ‘Jiddisch- Taytch’, dat pas in de negentiende eeuw algemeen Jiddisch wordt genoemd, zijn immense religieuze rijkdom en controversen, zijn talloze spanningen tussen de Joden zelf en met de christenen. Altijd weer worden de Joden weggestuurd en/of vervolgd, altijd weer worden ze teruggehaald omdat leiders en economie niet zonder hen kunnen. En als de moderne tijden aanbreken, stijgt ook bij hen de spanning tussen starre orthodoxie en schokkende moderniteit: in verschillende maatschappelijke bewegingen spelen Joden een beslissende rol.
Maar de Jiddische wereld is onherroepelijk verdwenen. Iedereen weet welke vreselijke rol de Shoah daarin heeft gespeeld, maar de teloorgang was al bijna een eeuw eerder begonnen met de massale emigratie naar Engeland en vooral de Verenigde Staten, waar de Joden grotendeels zijn geassimileerd, maar ook hun stempel hebben gedrukt op domeinen als film, variété en politiek.
Kriwaczek evoceert deze fascinerende maar totaal weggevaagde wereld met een niet altijd even geslaagde mengeling van persoonlijke betrokkenheid en wetenschappelijke degelijkheid. Zijn zedenles is niet gering: deze Jiddische geschiedenis is een onuitwisbaar onderdeel van de katholieke Slavische geschiedenis en cultuur. En toen de Joden dan ter vernietiging werden weggevoerd, keken de niet-Joden onverschillig of zelfs met leedvermaak toe bij de massamoord. op hun naaste verwanten.
□ Jacques De Maere
Paul Kriwaczek, Jiddische wereld. Opkomst en ondergang van een vergeten volk, Atlas, Amsterdam/Antwerpen, 2007, 360 blz., 27,89 euro, ISBN 978-90-450-1247-6. |
|
|