| |
| |
| |
Boeken
Maatschappij
Een manifest voor de hoofdstad van Europa
De gebouwen van de Europese Unie in Brussel zijn waardeloos, ze moeten afgebroken en vervangen worden. Zo luidt het advies van een internationale groep van jonge architecten die aan het Berlage Instituut onder leiding van Pier Vittorio Aureli hebben deelgenomen aan een onderzoeksproject over architectuur en urbanisme in de hoofdstad van Europa. In plaats van alle kantoren van de EU in één wijk opeen te hopen in gebouwen die zich uiterlijk niet van die van de zakenwereld onderscheiden, stellen zij nieuwe inplantingen in negen verschillende wijken voor. Elk ervan zou een specifieke vorm en functie krijgen (het Europese Parlement, de Europese Commissie, een EU-universiteit, een ‘mundaneum’, enz.). Maar door ze symmetrisch te spreiden en onderling - onder meer door een nieuwe metrolijn - te verbinden, zou men een dynamisch geheel creëren waarvan de onderdelen spontaan naar elkaar verwijzen. Door aan die nieuwe EU-gebouwen sociale en culturele activiteiten te koppelen, zou men vanzelf ook het uiterst gefragmenteerde weefsel van de huidige stadsbevolking tot samenhangen brengen. Als zodoende in de opbouw van de stad doelbewust eenheid in de verscheidenheid tot stand wordt gebracht, kan Brussel werkelijk tot hoofdstad van Europa worden gemaakt, wordt de vormgeving van de stad emblematisch voor de Europese politieke opdracht.
Haar visie en suggesties legt de onderzoeksgroep in het verslagboek Brussels - A Manifesto voor. In het eerste, inleidende gedeelte ervan staan reflecties over Europa, over de ontwikkeling van hoofdsteden en over de band tussen architectuur en politiek. In het tweede ge- | |
| |
deelte wordt het eigen project van negen nieuwe inplantingen van EU-gebouwen in Brussel uitgewerkt. Het boek eindigt met enkele theoretische opstellen, waaronder een pleidooi voor ‘nieuwe monumentaliteit’: de huidige mode van op zichzelf staande, door sterarchitecten ontworpen opvallende ‘iconische gebouwen’ (zoals Bilbao's Guggenheim), die economische machtsverhoudingen weerspiegelen, zou moeten wijken voor monumentale architecturale projecten waarvan de principes (eenvoudige vormgeving, strategische locaties, samenhang met de directe omgeving én de hele stad...) een politieke visie manifesteren.
De plannen die door deze onderzoeksgroep voor Brussel gesmeed zijn, zullen nooit worden uitgevoerd. De grootschaligheid ervan roept vragen op en dergelijke projecten kunnen niet worden uitgevoerd als de politieke wil ontbreekt. Maar daar gaat het in dit Manifesto juist om. Het richt een oproep tot de politici. Het laat zien dat de manier van bouwen een politieke betekenis heeft, dat de vormgeving van een stad een politiek programma uitdrukt, en dat er in de huidige omstandigheden dringend gekozen moet worden waardoor wij de organisatie van de stad willen laten bepalen: door de dictatuur van economische belangen, of door een politieke visie op de opbouw van een Europese samenleving. Omdat het dergelijke vragen stelt, moet dit manifest gelezen worden. Ook omdat het duidelijk maakt wat het voor Brussel kán betekenen ‘hoofdstad van Europa’ te zijn - of, in zekere zin, werkelijk te worden. Omdat het in verband met architectuur en urbanisme opnieuw durft te spreken van ‘utopie’. En omdat het laat zien dat Brussel er heel anders zou kunnen uitzien, met wat verbeelding.
□ Jan Koenot
Pier Vittorio Aureli e.a., Brussels - A Manifesto. Towards the Capital of Europe, NAi Uitgevers, Rotterdam, 2007, 240 blz., 30,00 euro, ISBN 978-90-5662-552-8 (uitsluitend Engelse editie). |
| |
Cultuur
De vlaschaard naar een tweede eeuw. Boek en film herdacht
In 1995 ging het Stijn Streuvelsgenootschap van start met een jaarboek onder de titel Een tweede eeuw? Het schetste een stand van zaken in de Streuvelsstudie en gaf voorzetten om die te vernieuwen, met op de achtergrond de vraag of Streuvels’ oeuvre een tweede eeuw zou overleven. Twaalf jaar en evenveel stevige jaarboeken later gedenkt het genootschap de honderdste verjaardag van Streuvels’ meesterwerk De vlaschaard. Een aantal literatuurhistorici en tekstlezers belichten verschillende facetten van de roman: de druk- en waarderingsgeschiedenis, de thematiek en volkskundige elementen in de roman, de eerste Duitse vertaling van het werk. Daarnaast staan in het boek enkele boeiende opstellen over andere onderwerpen.
Ook de Erfgoedcel Kortrijk (www.erfgoedcelkortrijk.be) liet de honderdste verjaardag van De vlaschaard
| |
| |
niet zomaar voorbijgaan. Gekozen werd voor een opmerkelijke invalshoek om het boek opnieuw onder de aandacht te brengen: de verfilming ervan tijdens de Tweede Wereldoorlog, onder de titel Wenn die Sonne wieder scheint. Het Koninklijk Filmarchief heeft de indertijd gigantisch succesvolle film op dvd gezet en die zowel met Duitse en Nederlandse klankband als met Nederlandse en Franse ondertitels ter beschikking gesteld. Daaraan gekoppeld is De Vlaschaard 1943, een leerrijk boek waarin Roel Vande Winkel en Ine Van Linthout veel nieuwe gegevens over de materie hebben samengebracht. De dvd bevat verder interessante extra's, zoals interviews met Vande Winkel en Van Linthout, met ooggetuigen en met regisseur Jan Gruyaert, die De vlaschaard in 1983 verfilmde. Ook zijn er werkopnamen van de oorlogsverfilming te zien, het bioscoopjournaal uit 1942 waarin de film werd aangekondigd...
Het Duitse Propagandaministerie, dat in de Tweede Wereldoorlog het hele Vlaamse cultuurleven beheerste, zag in De vlaschaard een uitstekend middel om ‘haar’ Vlaanderen te promoten. In de ogen van de Duitsers bood Streuvels’ boek bovendien een correctie op het beeld ‘Vlaanderen-kermisland’, dat boven de Rijn was ontstaan door Felix Timmermans’ ontzettend populaire verhalen. Een kernvraag in Van Linthouts en Vande Winkels onderzoek is waarom de Duitse filmmaatschappij Terra naar Streuvels stapte. Uiteraard ging de auteur, die van zijn pen leefde, in op het verzoek om zijn boek te verfilmen: het leverde hem veel geld op en nieuwe aandacht voor de roman. Het feit dat hij zijn contract tijdens de oorlog afsloot, werd hem later wel eens kwalijk genomen; Streuvels heeft de overeenkomst nota bene zelf geantedateerd. Wat moest hij echter doen, ook wanneer de nazi's toestemming vroegen om zijn boeken te herdrukken? Weigeren? Het idee alleen al is te belachelijk voor woorden: de Duitsers hielden het land bezet. Moest Streuvels eerst vragen of Terra wel buiten alle propaganda was gebleven? Het enige wat hij kon doen, was proberen dat zijn boek zonder propagandistische ingrediënten werd verfilmd. Daarom was hij elke dag op de set - hij had geëist dat de buitenopnamen in Vlaanderen zouden plaatsvinden. En hij verborg zich als er Duitse soldaten in uniform met hem op de foto wilden. (Parallel daarmee ging hij de Rembrandtprijs niet in ontvangst nemen, weigerde hij voordrachtsreizen in Duitsland en gaf hij niet thuis toen een delegatie uit Münster hem een eredoctoraat kwam overhandigen.)
Wenn die Sonne wieder scheint is geen nationaalsocialistische film, De vlaschaard geen nationaalsocialistisch boek. De acteurs, de beste overigens van het toenmalige Duitse gilde, en de filmmaatschappij Terra waren evenmin nazistisch. Daarom bevreemdt het dat in De Vlaschaard 1943 soms wordt gesproken over een ‘verfilming door de nazi's’, terwijl elders dan weer uitdrukkelijk wordt gesteld dat Terra geen politieke instantie was. Propagandistische ingrediënten zijn er wel her en der in de film, bedoeld als anticipatie op de censuur. Zo is de film optimistischer dan de romantekst, werden de katholieke elementen uit de roman gefilterd en kwam het vlaszaad niet langer uit het | |
| |
bolsjewistische Rusland maar uit Oekraïne, waar het Rijk veel positiever tegenover stond. Goebbels noteerde in zijn dagboek dat het om een boerenfilm van zeer hoog niveau ging en kende de film het predikaat ‘künstlerisch wertvoll’ toe. Niettemin is Wenn die Sonne wieder scheint onmiskenbaar veel minder dan de originele roman tegen de tand des tijds bestand gebleken.
Van Linthout en Vande Winkel stonden kritisch tegenover vroegere literatuur over het thema ‘Streuvels en de Tweede Wereldoorlog’ en konden die op verschillende punten bijstellen. Ze brengen een prettig lezend en helder gestructureerd verhaal over literatuur en ideologie tijdens het nationaalsocialisme, over de betekenis van Vlaanderen en Stijn Streuvels voor de Duitsers en over film en cinema in nazi-Duitsland en in bezet België. Aldus wordt de Vlaschaard-film niet alleen ergocentrisch benaderd (met bestudering van o.a. de totstandkoming en productie, een verhaalanalyse, vergelijking film-boek, kritiek en ontvangst) maar ook stevig contextueel ingebed, waarbij die context, zoals het hoort, op basis van bronnenonderzoek wordt gereconstrueerd. Een aantal van die bronnen, zoals enkele nazistische tijdschriften of de correspondentie tussen Streuvels en Terra (waarvan Streuvels zijn deel bewaarde en zo ter beschikking stelde voor later onderzoek), werd daarbij voor het eerst onderzocht en soms als illustratiemateriaal opgenomen. Ze werden onder meer geput uit de DALF-brievendatabank (Digital Archive of Letters in Flanders), het schitterende project van het Centrum voor Teksteditie en Bronnenstudie.
Het verhaal over De vlaschaard en Wenn die Sonne wieder scheint waarde ook rond op een tentoonstelling in het Kortrijkse Vlas-, Kant- en Linnenmuseum, aan de hand van unieke handschriften, filmfoto's en filmfragmenten, zeldzame boekexemplaren en dergelijke meer, die werden geïntegreerd in de permanente tentoonstelling. In het najaar verhuist de expo naar het Guido Gezellemuseum in Brugge.
□ Stijn Vanclooster
Roel Vande Winkel en Ine Van Linthout, De vlaschaard 1943. Een Vlaams boek in nazi-Duitsland en een Duitse film in bezet België, Uitgeverij Groeninghe, Kortrijk, 2007, boek en dvd: 35,00 euro, ISBN 9789077723517. De dvd is ook afzonderlijk verkrijgbaar voor 12,50 euro in het Koninklijk Filmarchief (www.filmarchief.be) in Brussel. |
Marcel De Smedt (red.), ‘Wie heet er u te slijten?’ Over De vlaschaard van Stijn Streuvels, Lannoo, Tielt, 2007, 24, 95 euro, ISBN 9789020969870. |
| |
Geschiedenis
Censuur
Het Genève van Calvijn, Beza en hun opvolgers staat bekend als het protestantse Rome, met instellingen die even bezorgd waren om de orthodoxie als de katholieke inquisitie. Men zou dan ook verwachten dat er een strenge censuur werd uitgeoefend op het publiceren van boeken, een van de belangrijkste economische sectoren van de stad. Ingeborg Jostocks nauwkeurige monografie La
| |
| |
Censure Negociée nodigt ons uit deze beeldvorming te verfijnen.
De behoefte aan censuur werd ervaren als wezenlijk voor een goede gemeenschapsvorming. Trouwens, hadden de deugdzame Romeinen van de Republiek niet het voorbeeld gegeven? De wil om de gereformeerde gelovigen in de stad en in heel Frankrijk te behoeden voor doctrinaire en morele afwijkingen was dus zeker aanwezig. Ovidius was niet welkom en moest door rebelse studenten in de stad binnengesmokkeld worden. Bodin en Montaigne werden uitgezuiverd en gecorrigeerd.
Maar deze censuur door de geestelijke leiders, het college van de dominees, wilde niet helemaal lukken. De boekhandelaars en de wereldlijke leiders, de economische en de politieke elites van de stad, hadden andere bekommernissen. Ook onder de dominees was er een aantal van het meer rekkelijke type. Het gevoerde beleid terzake was dan ook het resultaat van complexe onderhandelingen tussen deze drie elites en gaf nogal eens blijk van paradoxale beslissingen. Het protest tegen de gruwelen van de Sint-Bartholomeusnacht werd door de politieke elite gedempt om de Franse monarchie niet voor het hoofd te stoten. Een van de uitgevers slaagde er zelfs in om, met ietwat slinkse middelen, de zeer ‘papistische’ Summa Theologica van Thomas van Aquino uit te geven. Dit om het omvangrijke katholieke lezerspubliek te bereiken en om de concurrentie van uitgevers in Lyon vóór te zijn. Ook toen wogen economische overwegingen soms zwaarder dan religieuze en morele.
Jostock ontleedt vele gevallen waarin de strenge ideologische (en ambachtelijke) kwaliteitscontrole ondermijnd werd door pragmatische overwegingen en door een zekere toegeeflijkheid, zelfs bij de geestelijke overheid. De bestraffingen van duidelijke overtredingen was overigens, naar onze opvattingen, opvallend mild. ‘More bark than bite’, zouden de Engelsen zeggen. Historici die zich in de details verdiepen, komen kennelijk dikwijls tot andere bevindingen dan de vulgarisatoren die dit tijdperk van godsdienstoorlogen graag monochroom afschilderen als het hoogtepunt van een bittere, verblinde onverdraagzaamheid. Het is opmerkelijk dat de censoren die we hier aan het werk zien ook bezwaren hadden tegen de scheldpartijen die in hun eigen Geneefse publicaties dreigden binnen te sluipen.
Jammer dat in La Censure Negociée een vergelijking ontbreekt met het beleid terzake aan lutheraanse en katholieke zijde. Heel waarschijnlijk zou men daar dezelfde wrijvingen tussen belangen en belangengroepen aantreffen, zelfs in een katholieke kerkgemeenschap die meer georganiseerd en gecentraliseerd was dan de gereformeerde kerkgemeenschap in Frankrijk en omstreken. Aan de lezer dus om zelf op zoek te gaan naar vergelijkbare werken over de tegenstanders van de Geneefse reformatie.
□ Guido Dierickx
Ingeborg Jostock, La Censure Negociée. Le Controle du Livre à Genève 1560-1625, Droz, Genève, 2007, 440 blz., 108,90 euro, ISBN 9782-600-01115-0. |
|
|