| |
| |
| |
Podium
Meer dan ooit: de Verlichting
‘Tussen de prachtige droom van het Verlichtingsproject en de huidige pogingen om dat project te actualiseren staan Auschwitz, de Goelag en Kongo in de weg’. In de inleiding van zijn nieuwe boek De Verlichting vandaag vraagt Ludo Abicht zich af wat er is misgegaan toen de Verlichting werd omgezet in praktijk en wat we daaruit kunnen leren. Dit resulteert in een controversieel, maar adembenemend rijk relaas.
In de beste opvoedkundige traditie van de Verlichting schetst Abicht eerst de geschiedenis van zijn onderwerp, gaat daarbij ‘dialectisch’ in op antirationalisten als Rousseau en Herder en legt significante verbanden (van Rousseau naar Lenin, van Calvijn naar Pol Pot). Hij schaart zich aan de zijde van de radicalen, die in hun tijd werden vervolgd en later ten onrechte vergeten. Deel twee van Abichts boek belicht de oppositie tegen de Verlichting. Rechtse kritiek lag voor de hand: nieuwlichters tornden aan een gezag en aan belangen die onaantastbaar waren geweest. Geruime tijd leek dit rechtse ageren hopeloos achterhaald, totdat er een succesvol fundamentalisme opdook dat de gezellige zekerheid van het totale geloof poneert. Abicht vindt dat laatste een reëel gevaar. Maar hoe zit het ondertussen met de linkse kritiek? De Frankfurter Schule bekritiseerde in haar verlichte voorgangers de instrumentele beheersing van de natuur die uitliep op ontmenselijking, ten bate van de kapitalistische economie. In de Verlichtingspraxis had het positivisme zich eenzijdig doorgezet, en dat bracht moderne catastrofes: de nieuwe mythe van de menselijke almacht, het zielloos formalisme van de mathematische logica dat (mede) heeft geleid tot de totalitaire regimes, de re- | |
| |
pressieve gelijkschakeling via het ruilprincipe, verlies van vrijheid, ijle abstracties, elitarisme in dienst van de macht, terugkeer van de barbarij.
Het is deze indrukwekkende waslijst van beschuldigingen die Abicht, als overtuigd adept van de Verlichting, ertoe verplicht een nieuw parcours uit te tekenen. Dat is de enige manier om de echte Verlichting te redden en een nieuw elan te geven. Abicht wijdt er dan ook het omvangrijkste deel van zijn boek aan.
Voor zijn nieuw parcours belicht Abicht eerst de waarheidsaanspraken van godsdienst en Verlichting. Beide partijen moeten komen tot een open gesprek: het geloof moet zijn grenzen zien en accepteren, de ongelovigen moeten op hun beurt aanvaarden dat de rede existentiële vragen niet kan beantwoorden en dat anderen ‘antwoorden’ vinden. Het gesprek moet waarlijk vrij zijn. Ook de domste of meest leugenachtige meningen mogen worden geventileerd (behalve expliciete oproepen tot geweld), maar worden niet langer ernstig genomen. Als bijvoorbeeld negationistische meningen worden verboden of zelfs bestraft, verraadt de Verlichting zichzelf. Dan onderscheidt Abicht negatieve en positieve vrijheid en pleit, weer, voor dialectisch handelen. De verworvenheden moeten worden verdedigd, ook tegen cynici of relativisten. Meer nog dan vrijheid staat gelijkheid ter discussie. Het vroege christendom had een sterke radicaalsociale stroming, maar de - vaak atheïstische - Verlichting zocht nieuwe wegen en botste op grenzen. Nog steeds kunnen sommige compensaties van ongelijkheid (zoals tegemoetkomingen voor gehandicapten) algemeen op begrip rekenen, maar ‘positieve discriminatie’ doet velen steigeren: wanneer een onrechtvaardigheid maar lang genoeg duurt, wordt ze vanzelf rechtvaardig bevonden. Anderzijds wordt de gelijkheid of gelijkwaardigheid, waarbij iedereen de kans krijgt zijn unieke identiteit te beleven, bedreigd door geforceerde gelijkschakeling: in de fabriek, in het eenheidsdenken, in de consumptie. Solidariteit berust op vrijwillige wederzijdsheid. Abicht pleit voor interculturele solidariteit in de verscheidenheid. Solidariteit moet er ook zijn met mensen in de toekomst en met de hele nietmenselijke wereld. Het is voor hem dan ook hoog tijd voor ‘Het Handvest van de Aarde’.
Voor het vervolg van zijn parcours schetst Abicht de historische groei van de spanning tussen particulier empirisme en universeel rationalisme. De universalisering stokt door de blijvende ongelijkheid tussen Noord en Zuid en de migratie die eruit volgt. De bange blanke man staat op zijn strepen, cultuurrelativisten vermijden beoordelende confrontaties met andere culturen en weigeren zo de relevantie van het Verlichtingsproject voor heel de wereld te erkennen. Aan het eind van zijn boek roept Abicht dan ook op tot een actief pluralisme, ‘een open samenleving [...] waarin mensen niet alleen het recht hebben volgens hun eigen religieuze en culturele overtuiging te leven, maar zich tegelijkertijd intens, dat wil zeggen inter-actief, voor de overtuigingen en motiveringen van hun medeburgers te interesseren’ (blz. | |
| |
189), tegen elk fundamentalisme van godsdienst- of Verlichtingsfanaten.
Abicht ontpopt zich in De Verlichting vandaag tot een leraar die zich met een wetenschappelijk gefundeerde achtergrond en met eerbied voor de geschiedenis stort in de grote maatschappelijke discussies. Hij gaat daarbij uit van zijn eigen opvattingen, en juist daarom pleit hij zeer idealistisch voor tolerantie en begrip. De toetssteen is de Verlichting, een teken van tegenspraak dat zolang het bestaat al intense discussies en revolutionaire veranderingen verwekt. Abicht richt als vermeld de schijnwerper op radicale denkers (zoals Spinoza) die de juiste wegwijzers hebben uitgezet, op erfgenamen die de juiste conclusies hebben getrokken (zoals de Frankfurter Schule) en op wetenschappers die juist hebben geïnterpreteerd (zoals Dupré en, vooral, Israel). Daaruit vloeit een gekleurd betoog voort dat in de lijn ligt van Abichts andere werk, en een wereldvisie uitstraalt vol hoop en idealisme - een geslaagde combinatie van wetenschappelijke eerlijkheid en strijdend engagement. De Verlichting vandaag nodigt dan ook uit tot discussie en dialoog, en schuwt de controverse niet. Een maatschappelijk debat erover lijkt onontkoombaar, zeker in Vlaanderen dat met de Verlichting altijd halfslachtig is omgegaan.
Maar waar begint en eindigt de Verlichting dan? Een moeilijke vraag, omdat deze stroming anti-autoritair is, een doorlopend debat veronderstelt en geen dwingende referentiedocumenten of onaantastbare figuren heeft. Bij Abicht start de Verlichting onmiddellijk na de Dertigjarige Oorlog (1618-1648) als reactie op de gruwelen. Zo kan hij onverwachte figuren integreren. Voltaire en Rousseau worden wel vaker als - tegengestelde - exponenten van de Verlichting naar voren geschoven, maar het verrast dat een antirationalist als Rousseau en een propagandist van de religieuze volksziel als Herder deel uitmaken van Abichts plaatje. Uiteraard heeft de Verlichting zich ook ontwikkeld in confrontatie met deze tendensen, en er zijn inderdaad soms verrassende raakvlakken als de Verlichting ontspoort, zoals bij de reeds genoemde lijn van Rousseau naar Lenin. Dat Abicht die verbanden blootlegt is zinvol, maar beweren dat bewegingen als het piëtisme en het quiëtisme integraal deel uitmaken van de cultuur van de Verlichting dunkt mij toch zeer betwistbaar en vertroebelt zowel positiebepaling als discussie.
Ook behandelt Abicht de kritiek van rechts (dat principieel tegen de Verlichting is) en die van links (dat vindt dat de Verlichting niet ver genoeg gaat) ongeveer op hetzelfde niveau. Is die keuze echter wel evenwichtig? De rechtse kritiek is grotendeels door de feiten achterhaald, en valt dikwijls te doorzien als poging om prerogatieven, macht of bezit veilig te stellen, of om zwakke mensen een externe veiligheid en zekerheid voor te spiegelen die de rede alleen hun niet kan bieden. Daarentegen behoudt de kritiek van links haar geldigheid. Abicht zelf is trouwens de grootste criticus van de Verlichting. In het kader van zijn gesprek met andersdenkenden gaat hij zeer ver in het culpa- | |
| |
biliseren. Egoïstisch machtsdenken, harteloze kilheid, gelijkschakeling, misdaden van dictaturen, vernietiging van Moeder Aarde: Abicht schrijft zijn Verlichting heel wat wangedrag toe. Mag wie zijn kind liefheeft de roede niet sparen, hier wordt wel heel hard toegeslagen, zelfs als men bedenkt dat juist open vraagstelling en zelfkritiek tot het wezen van de Verlichting behoren. Ook wreekt zich op dit punt Abichts gebrek aan heldere afbakening. Dat blijkt onder andere bij zijn vlijmscherpe kritiek op de pensée unique en de idées reçues. Terecht klaagt hij de morele druk aan die uitgaat van een dominante gedachte, die zelfs kan uitmonden in juridische stappen tegen andersdenkenden. Hoe dom of zelfs verachtelijk meningen zoals negationisme ook zijn, vervolging ervan zet de poort open voor alle tirannen die dissidenten willen elimineren. Toch is het de vraag in hoeverre deze intolerantie met de Verlichting mag worden verbonden. Is het niet correcter er residuen in te zien van vroegere onverdraagzame tijden, toen dissidente ideeën per definitie vogelvrij waren?
Het kan niet genoeg herhaald dat Abicht in zijn betoog resoluut partij kiest voor de radicale Verlichtingsfilosofen: eeuwen later blijkt dat ze meestal gelijk hadden en de ‘extreme’ voorstellen van toen zijn nu evidenties geworden (gelijke behandeling van rassen, geslachten, godsdiensten...). Hun ideaal toont volgens Abicht dan ook de juiste weg. De ‘gulden middenweg’ die in onze maatschappij zo vlijtig wordt aangeprezen, is een doekje voor het bloeden, een verlegenheidsoplossing of plat opportunisme - en op lange termijn kortzichtig.
Toch prefereert Abicht voor onze tijd het minimalisme. ‘Wees wantrouwig tegen hem die beweert dat men slechts het grote geheel of helemaal niet helpen kan. Het is de levensleugen van hen die in werkelijkheid niet willen helpen en die zich uit hun verplichtingen in één bepaald geval praten. Ze rationaliseren hun onmenselijkheid’ (blz. 87). Ook radicalen kunnen opportunistisch zijn, maar gaat dat niet veeleer op voor minimalisten die vooral denken aan hun eigen belangen en de eigen carrière? En al is de historische context verschillend, Abicht neemt hier een houding onder vuur die hij voor het verleden heeft toegejuicht. Hij stelt zelf dat de theorie prachtig is, maar dat de praktijk ver achterblijft. Betekent dit dat men in theorie progressief kan zijn en in de dagelijkse praktijk conservatiever wordt? Die nuanceverschuivingen komen ook elders voor.
Instemmend verwijst Abicht naar Lessings visie op de evolutie van de westerse beschaving: eerst gehoorzaamt de mens aan een strenge God (de Vader) omdat hij niet op eigen benen kan staan, daarna imiteert hij een bewonderenswaardig idool (zoals Christus), ten slotte kan hij zelfstandig en vrij worden (de Verlichting). Maar die groei verloopt natuurlijk niet harmonisch. In sommige maatschappijvormen wordt de derde fase gewelddadig of manipulatief afgesloten, in andere leven de niveaus naast of door elkaar heen. Het actief pluralisme en het vrije debat zijn in een open maatschappij mooie doelstellingen, maar functioneren ze ook? Wanneer | |
| |
bijvoorbeeld Noord met Zuid debatteert, brengt het Zuiden rancune en eigen klemtonen mee, terwijl de noorderling vasthoudt aan welvaart en territorium. En gaat het gesprek tussen de Verlichting en de godsdiensten, dan hebben de gesprekspartners evenmin dezelfde premissen. De Verlichting is een open opvatting die zichzelf realiseert in een discussieplatform waarin alles falsifieerbaar is - dat is juist haar essentie. De godsdienst is echter een gesloten systeem met een absolute waarheid. Voor de aanhangers van de Verlichting is een open gesprek in democratische geest evident, voor de opponenten is het een in wezen onnatuurlijk kader dat hun wordt opgedrongen.
In zijn historisch overzicht toont Abicht nota bene duidelijk aan hoe lang het christendom andersdenkenden heeft vervolgd en voorstellen tot een gesprek geweigerd. Tot ver in de twintigste eeuw werd allerlei ‘nieuwlichterij’ niet besproken, maar veroordeeld. Door historische omstandigheden is het christendom in het defensief geraakt en heeft het het samenlevingspatroon van de Verlichting moeten ovememen, maar van harte is dat nooit gebeurd. Het christelijk fundamentalisme wil de klok inmiddels terugdraaien, en bij ons dient zich nu een islam aan waarvoor de scheiding tussen Kerk en Staat een anomalie is. Als een katholiek hoogwaardigheidsbekleder verklaart dat deze islam een Verlichting nodig heeft, vertelt hij de waarheid. Maar hij vergeet wel te zeggen dat zijn eigen organisatie deze Verlichting zo lang mogelijk met alle machtsmiddelen heeft bestreden.
Als Abicht pleit voor een actief pluralisme en een open gesprek met een open geest, dan spreekt hij een nastrevenswaardige wens uit, die echter botst met de mens die niet verderkomt dan Lessings eerste twee fasen en zichzelf, of anderen, afsluit van de bevrijding die de derde fase biedt. Er moet natuurlijk naar dat actief pluralisme worden gestreefd, maar de hemel is bewolkt, en het is maar de vraag of regressie niet waarschijnlijker is. In elk geval zou de religieuze gesprekspartner zich moeten aanpassen: hoe is immers een open gesprek mogelijk met bijvoorbeeld islamitische mensen die een boek en gedragsregels sacraliseren die meer dan duizend jaar oud zijn en niet ter discussie mogen staan?
Niemand kan het Ludo Abicht kwalijknemen dat bij een dergelijk oeverloos onderwerp facetten ontbreken of onderbelicht blijven. Toch had ik graag wat meer interesse gezien voor sociale aspecten. De Verlichting vandaag stelt geregeld voor principes aan de realiteit te toetsen, maar heeft zelf daarbij meer oog voor het geestelijke dan voor het concreet materiële. Dat je met een gering inkomen, een minimumpensioen, afhankelijkheid van dure geneesmiddelen en met een gebrek aan scholing niet gelijk en dus ook minder vrij bent, is vanzelfsprekend; dat je daardoor uitgesloten wordt en je in verbittering of gelatenheid terugtrekt eveneens. Dat ook westerse democratieën dit systeem bestendigen, valt door een aantal sociale correcties, die overigens voortdurend worden ondergraven, minder op maar is niettemin onmiskenbaar. Trouwens, | |
| |
ook in de Lage Landen worden de rijken almaar rijker en de armen almaar armer, zoals studies aantonen. Abicht mag op deze golflengte zitten door bijvoorbeeld het erfrecht en de aangeboren privileges te willen afschaffen (blz. 166), wat daar de consequenties van zouden zijn, werkt hij verder niet uit.
Abichts boodschap is universeel: ondanks haar westerse wortels heeft de Verlichting heel wat kunnen ontlenen aan niet-westerse culturen. Tevens vallen haar ideeën en toepassingen niet te relativeren - wie ter wereld wil er immers niet vrij zijn? Toch is het jammer dat Vlaanderen daarbij wat tussen de plooien valt. Deze rijke regio geniet ten volle van de verworvenheden van de Verlichting (vrijheid van meningsuiting, pers, godsdienst, onderwijs en seksuele geaardheid, grote materiële welstand in combinatie met een behoorlijk uitgebouwde sociale bescherming) terwijl ze sterk conservatieve reflexen kent. Waarschijnlijk speelt hier de naar buiten toe afbrokkelende, maar sterk geïnternaliseerde invloed van een defensief en formalistisch rooms-katholicisme en een conservatieve agrarische cultuur die grondige vernieuwingen afwijst, en psychologisch dus niet mee kan met stormachtige ontwikkelingen. Maar die bewering blijft nattevingerwerk indien ze niet steunt op grondig sociologisch onderzoek.
‘Het zijn sterke schouders die de vrijheid van denken kunnen dragen’ (blz. 115). Abicht torst niet alleen die vrijheid, hij volgt haar verloop, analyseert haar zwakke punten en mislukkingen, tekent een kader uit waarin hij haar ten volle kan profileren in een eerbiedige dialoog met andersdenkenden en gaat daarbij geen enkel delicaat punt uit de weg - juist daardoor kunnen bij elk onderdeel van zijn betoog kanttekeningen worden geplaatst, en ontstaat een echte, relevante discussie.
□ Jacques De Maere
Ludo Abicht, De Verlichting vandaag, Houtekiet, Antwerpen/Amsterdam, 2007, 199 blz., 17,50 euro, ISBN 978-90-5240-927-6. |
| |
| |
| |
Leegte en schoonheid
Over Sangre van Amat Escalante
Blanca buigt zich naar Diego toe, trekt zijn ooglid omhoog en kijkt aandachtig in zijn rechteroog. Ze is niet op zoek naar een vuiltje - het lijkt alsof ze bij haar man naar binnen wil kijken. Dat verlangen is wel te begrijpen. Diego leeft zijn leven zonder een spoor van emotie, en doet er het grootste deel van de dag het zwijgen toe. ‘Wat denk je?’ vraagt Blanca af en toe, waarop Diego werktuiglijk antwoordt: ‘Niks’. Diego is de volmaakte Mann ohne Eigenschaften. Het plastic schildpadje dat als talisman aan de achteruitkijkspiegel van zijn gebutste witte Volkswagen kever hangt, verzinnebeeldt de inertie van zijn bestaan.
Hoe leeg kan het leven zijn? Diego heeft de ergste aller ambtenarenbanen: aan de poort van een onduidelijk overheidsgebouw houdt hij met een teller het aantal bezoekers bij. Blanca is serveerster in een Japans fastfoodrestaurant. Het eind van de werkdag brengt hen samen in hun rijtjeshuis in een buitenwijk. De avond brengen ze door op de bank, waar ze kijken naar de dagelijkse telenovela. Op initiatief van Blanca hebben ze bloedeloze seks op de keukentafel (die bezwijkt onder het weinig opwindende tafereel), ze eten hun fastfood en tortilla's aan dezelfde keukentafel, ze slapen onder de grauwe deken (Diego met zijn sokken aan), en de wekker roept hen om weer naar het werk te gaan. Enzovoort.
Het voorspelbare leven van dit echtpaar wordt op een opvallend fraaie manier in beeld gebracht in de debuutfilm Sangre (2005) van de jonge Mexicaanse regisseur Amat Escalante (°1979). Hij leerde het vak als regieassistent van zijn landgenoot Carlos Reygadas, regisseur van onder andere het veelgeprezen en evenzeer bediscussieerde Batalla en el cielo (2005). Met Sangre, dat afgelopen voorjaar in Nederland en België uitkwam, won Escalante vier filmprijzen, onder meer op het festival van Cannes. Hij observeert en registreert, en weet in verstilde beelden de schoonheid te laten zien van wat lelijk lijkt: het smakeloze interieur van het echtpaar, hun eenvoudige badkamer, een afgeleefde hotelkamer - en vooral vuilnis, veel vuilnis. Anders dan bijvoorbeeld Ettore Scola in zijn hilarische sociaalrealistische | |
| |
klassieker Brutti, sporchi e cattivi (1976), die een vuilnisbelt als decor heeft, toont Escalante afval op zijn mooist: het stilleven van de vuile plastic emmer in de keuken met het kleuraccent van het roze afvalzakje dat over de rand is geplooid, een prachtige compositie met twee afvalcontainers op de binnenplaats van het restaurant waar Blanca werkt, de gigantische berg afval op de vuilnisbelt buiten de stad waar een lawine van huisvuil elegant naar beneden rolt. Met zijn subtiele kadrering en strakke cameravoering laat de regisseur zien dat schoonheid te vinden is voor wie met aandacht kijkt.
Diego is met zijn bollende vijftigersbuik, zijn uitpuilende ogen en zijn kalende hoofd allerminst een knappe verschijning. Toch slaagt Escalante erin hem in beeld te brengen als een breekbaar type. In sommige scènes wordt hij een grafisch element in een uitgewogen compositie. En in een wonderlijk geconcentreerde scène is de schoonheid van het alledaagse te zien wanneer Blanca, gehuld in een roze ochtendjas, de tortilla's voor het ontbijt klaarmaakt: in een minutenlang, ononderbroken shot registreert de camera vanuit een vast standpunt het hele ritueel. Het is mooi om een tortilla te maken.
Het meest vervreemdende van Diego's bestaan is wel zijn emotieloosheid. Die biedt een merkwaardige tegenstelling met de telenovelas die hij met Blanca dagelijks bekijkt, bij wijze van hoogtepunt van hun eentonige dag: ze tonen een visioen van een leven met emotie, liefde en passie. Waar Blanca, wellicht geïnspireerd door de emotionele uitbarstingen in de soaps, af en toe nog een onbeholpen poging doet om contact te maken via gesprek, seks of ruzie, sleept Diego zich uiterlijk onbewogen door de dag. Dat verandert zelfs niet wanneer de drie vrouwen in zijn leven zich achtereenvolgens aan zijn borst vlijen. Blanca meldt hem hoeveel ze van hem houdt, de secretaresse op zijn werk zoekt troost in zijn armen, zijn dochter uit een eerder huwelijk doet een poging tot toenadering - en Diego slaat plichtmatig zijn armen om hen heen maar geeft geen krimp. Wanneer zijn vrouw weer eens vraagt wat hij denkt, is het meest verhelderende wat hij te melden heeft: ‘Het leven is zo stom, vind je niet? De dingen lopen altijd anders dan je wilt.’ Diego is een teleurgesteld man; op elk appèl, elke emotionele impuls reageert hij koel en afstandelijk. Hij is bang voor de woede en afwijzing van zijn vrouw, bang voor beweging, bang voor verandering; hij verkiest de veiligheid van een bestaan in leegheid. Ook Blanca bezweert haar angst: door haar man te zeggen dat ze van hem houdt, door het dagelijks leven op gang te houden, door te glimlachen.
Sangre speelt zich af in een Mexicaanse provinciestad (Escalante filmde in zijn woonplaats) maar Diego en Blanca zouden overal in de westerse wereld kunnen wonen. Het ritme dat zich voegt naar het mechanisch verrichte werk, de eindeloze soaps waarin de norm wordt gesteld voor ‘waarachtig emotioneel’ leven, het geïndividualiseerde bestaan los van een sociale omgeving, de kleine irritatie van de caissière van de bouwmarkt wanneer de scanner weigert de streepjescode te herkennen - de film had zich evengoed in | |
| |
een buitenwijk in de Verenigde Staten kunnen voltrekken of in Nederland.
Met zijn verbeelding van dit uitgebluste echtpaar voegt Escalante zich in een gezelschap van observatoren van de leegheid en verveling van het moderne leven. Zo publiceerde Awee Prins onlangs de kroniek Uit verveling (2007). Prins laat zien dat verveling de grondstemming van onze tijd is. De zinloosheid die deze verveling kenmerkt, is tweeledig: het ontbreekt ons aan zin, zowel in de betekenis van energie en enthousiasme als in de betekenis van een doel, een richting in het leven. Wij hebben in onze cultuur veel ter beschikking dat ons kan afleiden (wij kunnen, net als Diego, kiezen uit een eindeloze hoeveelheid televisiekanalen, en in de bouwmarkt uit tientallen soorten tape en werkhandschoenen), terwijl weinig ons werkelijk kan raken. Uit deze verveling is nauwelijks een uitweg mogelijk, meent Prins - maar misschien moeten we de verveling juist toelaten en haar doorleven. De jonge Britse kunstenaar Michael Kirkham, van wie tot eind oktober 2007 in het Gemeentemuseum van Den Haag een kleine overzichtstentoonstelling te zien was, brengt in zijn werk deze verveling in beeld. Hij schildert scènes die een grote verwantschap hebben met het leven in Sangre. Tot in de kleinste details brengt Kirkham vrouwen en mannen in beeld wier leven niets dan leegheid uitstraalt. Ze zitten wezenloos naakt op de bank, of met alleen sokken aan voor zich uit starend bij het water. De blik op oneindig, er is niets wat beweging verraadt. De expliciet seksuele scènes die Kirkham in beeld brengt, worden kaal en afstandelijk geregistreerd: ze doen het bloed niet sneller stromen. De naakte vrouw op de bank die misschien naar een soap zit te kijken (Woman in Living Room, 2004), kon Blanca zijn, de man op sokken (Old Man by the Lake, 2007) Diego.
Michael Kirkham, Woman in Living Room, 2004, olieverf op doek, 190 x 240 cm, Gemeentemuseum Den Haag
| |
| |
Amat Escalante wil met zijn tekening van het middelmatige bestaan van dit doorsnee-echtpaar sociale kritiek uitoefenen. In zijn director's statement zegt hij: ‘Mijn idee voor dit project ontstond al wandelend over de straten van de stad waar ik woon, en reizend in de bus, terwijl ik luisterde naar wat de mensen zeiden, en keek naar wat ze aten en weggooiden. De overduidelijke sociale en economische verschillen in mijn land hebben op cultureel, economisch en menselijk vlak een enorme onevenwichtigheid gecreëerd. De achtergestelde meerderheid van de bevolking heeft geen toegang tot de voordelen en gemakken van de geprivilegieerden. Dat brengt natuurlijk ontevredenheid en frustratie teweeg onder een groot deel van de bevolking, dat in zekere zin zijn eigen lot niet meer kan bepalen. Het contrast tussen de middelmatigheid van de dagelijkse strijd om te overleven, en het “fantastische leven” zoals het ons verkocht wordt door de media die vooral Mexicanen in beeld brengen die eruitzien als Europeanen, is onontkoombaar.’
Maar Escalante neemt geen genoegen met de middelmatigheid in het leven van zijn hoofdpersonen. Er komen barsten in het bestaan van Diego, en de veranderingen zijn niet meer buiten de deur te houden. Nadat hij uit angst voor Blanca's jaloezie zijn dochter onderdak geweigerd heeft in zijn eigen huis, sterft zij onder verdachte omstandigheden in een eenvoudig hotel in de stad. Zijn noodkreet is een gefluisterd ‘Help’, tegen niemand gericht. En later huilt Diego. En dan moet hij handelen: afwachtend reageren op wat op zijn pad komt, is er niet meer bij. Vanaf dat moment is zijn gedrag nauwelijks meer te vatten. Misschien is hij, na zo langdurig op de automatische piloot te hebben geleefd, niet meer in staat om het onverwachte te hanteren. Diego zorgt ervoor dat het lijk van zijn dochter verdwijnt. Dat doet hij op een manier die op het eerste gezicht walging opwekt. Merkwaardig genoeg toont hij zich respectvol, misschien zelfs liefdevol, in de eenpersoonsrouwstoet die hij even later in zijn witte kever vormt, terwijl hij de vuilniswagen volgt op weg naar wat buiten de stad de laatste rustplaats van zijn dochter zal worden. In ieder geval blijkt die reis naar het platteland, wanneer voor het eerst in deze film de blauwe hemel voluit zichtbaar wordt, voor Diego een exodus in te luiden uit zijn niksige bestaan.
Uit een omgeving met louter vuilnis ontstaat een nieuw begin. Diego vindt letterlijk ruimte om zich heen en komt in beweging. Hij maakt een voettocht naar ergens ver weg, een bedevaart? Op zijn tocht passeert hij een vechtpartij en een feest, en vindt een bron. En daar, aan de overkant die hij op een wonderbaarlijke manier bereikt, plukt hij een vrucht van een boom. De boom van kennis van goed en kwaad? Op de terugweg is de werkelijkheid van het leven weer volop aanwezig. Is er redding mogelijk?
De middelmatigheid heeft niet het laatste woord.
□ Elianne Keulemans
|
|