| |
| |
| |
Boeken
Maatschappij
Sport en spanning
Wat verklaart de enorme populariteit die sport in onze samenleving verkregen heeft? Wat zoeken zo veel mensen wereldwijd in het deelnemen aan of het kijken naar sportwedstrijden? Genieten zij van de spanning, de opwinding en de soms dunne scheidingslijn tussen sport en geweld? Deze vragen vormden het uitgangspunt voor het onderzoek dat Norbert Elias (1897-1990) en zijn leerling Eric Dunning vanaf de jaren 1960 verrichtten aan de universiteit van Leicester en waarmee zij meteen de basis legden voor de sportsociologie. Hun belangrijkste essays - tien in totaal - werden in 1986 gebundeld onder de titel Quest for Excitement. Sport and Leisure in the Civilizing Process, een standaardwerk dat echter pas onlangs in het Nederlands werd vertaald als Sport en spanning. De zoektocht naar sensatie in de vrije tijd. Zoals de Engelse titel reeds aangeeft sluiten de essays theoretisch aan bij het pionierswerk van Elias over het civilisatieproces en de staatsvorming en zijn ze als zodanig kenmerkend voor diens ‘figuratie’- en ‘ontwikkelingsbenadering’ van de sociologie.
De bundel opent, na een lange, dubbele inleiding van Dunning en Elias, met twee algemene en veeleer theoretische essays over de verhouding tussen arbeid en vrije tijd en de zoektocht naar spanning in de vrije tijd. Vervolgens wordt de genese van sport als een sociologisch probleem geschetst en het verband tussen sport en geweld nader bekeken. De zes overige teksten bouwen hierop logisch voort. Elias en Dunning laten zien waardoor de hedendaagse sport zich onderscheidt van vroegere vormen van wedstrijdspelen, van het klassieke Griekse worstelen en de middeleeuwse balspelen tot de Britse aris- | |
| |
tocratische vossenjacht. Veel aandacht is er vanzelfsprekend ook voor de ontwikkeling van het moderne voetbal en het probleem van het supportersgeweld.
Zoals gezegd, de oorspronkelijke Engelse versie van het boek is al meer dan twintig jaar oud. Het is jammer dat een Nederlandse vertaling zo lang op zich heeft laten wachten, een beetje vreemd bovendien, omdat het thema destijds in onze contreien toch actueel was (onder meer als gevolg van het Heizeldrama in 1985). De centrale theorieën van Elias en Dunning blijven ook na al die jaren overeind, maar behoeven wel enige toetsing, nuance en aanvulling. Zo heeft het supportersgeweld zich de laatste decennia verder ontwikkeld, net als de bestrijding ervan. Voorts heeft de wereld van de topsport sinds de jaren 1990 een nieuwe golf van commercialisering gekend met alle gevolgen van dien. Als reactie op het hooliganisme en de commercialisering ontstond in Engeland vervolgens de idee van ‘Football in the Community’ waarbij vanuit de voetbalclubs via allerlei sociale en culturele projecten aan samenlevingsopbouw wordt gedaan. De vele sportstadions die tijdens deze periode gebouwd zijn, weerspiegelen die nieuwe tendensen. Tot slot is een internationaal vergelijkend perspectief meer dan wenselijk. Elias en Dunning focussen vooral op Engeland, maar in hoeverre gelden hun analyses ook voor de rest van West- Europa, het voormalige Oostblok en de andere werelddelen?
Er is met andere woorden nog meer dan materiaal genoeg voor een nieuwe generatie onderzoekers. De vertaling van het werk van Elias en Dunning kan ook de sportsociologie in ons taalgebied een extra impuls geven en dat is misschien wel de belangrijkste betekenis van deze publicatie.
□ Stijn Geudens
Norbert Elias en Eric Dunning, Sport en spanning. De zoektocht naar sensatie in de vrije tijd, Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam, 2007, 438 blz., 39,95 euro, ISBN 978-90-351-3184-2. |
| |
Cultuur
Mijn Duitsland
Enerzijds: Geert van Istendael, een van Vlaanderens scherpste polemisten en briljantste stilisten. Anderzijds: Duitsland, traditioneel het meest getormenteerde en gevreesde land van West- Europa. Als Van Istendael dan een boek schrijft dat volledig aan Duitsland is gewijd, mogen de verwachtingen hooggespannen zijn.
Het boek heet Mijn Duitsland. Een goede, dubbelzinnige titelkeuze. Het bezittelijk voornaamwoord drukt liefde uit, en dat is al tegendraads genoeg: Duitsland werd en wordt gewantrouwd, gehaat, gerespecteerd - maar bemind? ‘Mijn’ verwijst ook naar subjectiviteit: Van Istendael benadert Duitsland via alfabetisch geordende trefwoorden, en zijn themakeuze is hoogstpersoonlijk. Want wie denkt in dit verband aan dauw (blz. 98), molenmessen (blz. 218) of razen (blz. 337)? De begintekst Aachen vertelt zijn eerste ken- | |
| |
nismaking met (het nog in puin liggende) land: ‘Duitsland heeft bezit genomen van een kleine jongen... ik was voorgoed overgeleverd aan dat onbegrijpelijk harde en toch ook zo lieve land’ (blz. 13). Meestal gaat Van Istendael uit van persoonlijke belevenissen (zoals bij de val van de Muur), van zijn interviews, van de eigen lectuur, en vooral van zijn persoonlijke liefdes: Brecht, Tucholsky, met name Hölderlin en Bach - ‘De hel is een aarde zonder Bach’ (blz. 27). Daar waar Van Istendael aan het dwepen slaat, toont hij het sterkst zijn groot literair talent. Hij probeert in te gaan op zoiets mistigs als de Duitse volksaard en sloopt daarbij ingebakken zekerheden (Duitsers zijn helemaal geen goede organisatoren).
Ook in de belerende, soms zelfs wat pedante toon is de vanistendaeltouch merkbaar. Altijd weer wil hij de historische achtergrond van zijn onderwerp uitdiepen, en daarin het voor de buitenstaander onverklaarbare begrijpelijk maken. Zijn onvergetelijk levensverhaal van de Joodse chemicus Fritz Haber, uitvinder van het gifgas en Zyklon B, ‘Duits nationalist en militarist van de oude, imperiale stempel’ (blz. 175) zegt alles over de onmetelijke tragiek van de Duitse Joden. Maar het opvallendst komt Van Istendael uit de verf in zijn commentaren en oordelen over de DDR. Hij erkent alle zware fouten die er zijn gemaakt, maar weigert zich aan te sluiten bij de eenzijdige westerse veroordelingen. De DDR betekende (ook, en vaak meer dan in het Westen) een garantie van de elementaire levensbehoeften, een redelijk consumptiepatroon, een eerlijker verdeling van het beschikbare, een redelijke bewegingsvrijheid binnen de limieten van het systeem, en echt respect voor cultuur - men leze Katlenburg (blz. 179) en Werner Tübke (blz. 372). En ook nu sympathiseert Van Istendael met Ossiresten (van de Linkspartei tot Rotkäppchensekt), tegen het arrogante, cultuur- en smakeloze, geldbeluste, imperialistische Westen. Altijd weer is zijn kijk verfrissend, altijd weer dwingt hij met zijn paradoxen en provocaties de lezer tot reflectie en herziening van ondoordachte standpunten.
Ondanks al die kwaliteiten stelt het boek licht teleur. Verschillende stukken zijn al vroeger gepubliceerd; Van Istendael mag ze aangepast hebben, bepaalde fragmenten - zoals over De Witte Roos (blz. 413) - herinnerde ik me nog letterlijk. Zijn standpunten en formuleringen zijn altijd interessant, maar hij heeft ze intussen wel al heel dikwijls geformuleerd. De alfabetische trefwoordenmethode heeft iets artificieels: Quedlinburg en Xanten zijn ongetwijfeld interessante plekken, maar met een andere beginletter hadden ze dit boek allicht nooit gehaald. En jammer genoeg is er geen register, waardoor deze schatkamer met informatie haar geheimen al te moeilijk prijsgeeft.
Toch: altijd Van Istendael, altijd Hochgenuβ.
□ Jacques De Maere
Geert van Istendael, Mijn Duitsland, Atlas, Amsterdam/Antwerpen, 2007, 464 blz., 22,50 euro, ISBN 978-90450-0020-6. |
| |
| |
| |
Kunst
Max Beckmanns ballingschap in Amsterdam
Op 18 juli 1937 hoort de dan al beroemde Max Beckmann op de radio Hitlers toespraak naar aanleiding van de opening van het ‘Haus der Deutschen Kunst’ in München. Een dag later, terwijl in dezelfde stad de tentoonstelling Entartete Kunst wordt geopend waar tien doeken van hem hangen, verlaat hij zijn vaderland, voorgoed. Amsterdam is niet de eindbestemming, maar door de oorlogsomstandigheden kan hij pas tien jaar later naar de Verenigde Staten doorreizen, waar hij helaas reeds in 1950 overlijdt.
Aan de Amsterdamse periode is nu eindelijk een grote tentoonstelling gewijd, eerst in het Van Gogh Museum (tot 19 augustus 2007) en vervolgens in de Pinakothek der Moderne in München (13 september 2007 tot 6 januari 2008). Max Beckmann heeft van meet af aan in zijn kunst de tragiek van het menselijk bestaan uitgedrukt. Na de Eerste Wereldoorlog bereikt zijn oeuvre een eerste hoogtepunt. De confrontatie met het nazisme en met de Tweede Wereldoorlog heeft opnieuw de intensiteit en verbeeldingskracht van zijn werk verhevigd.
Alle typische elementen van Beckmanns stijl zijn in de Amsterdamse periode op z'n scherpst terug te vinden: expressieve vormgeving, gedurfd en sterk coloriet, eigenzinnige ruimteopbouw, druk bevolkte composities. Naast landschappen en portretten schildert Beckmann fantasievolle taferelen waarin herkenbare personages (vaak uit de wereld van het variété, het circus of het nachtleven) en geheimzinnige mythologische gestalten de angsten, perversies, gewelddadigheden en dromen van het menselijk bestaan uitbeelden.
Beckmann hunkert naar een spirituele bevrijding, voor hem staat de kunstenaar midden in de chaos van de wereld als een koning, ziener en priester die het ‘politiek gangsterisme’ ontmaskert en de ketenen van de driften door een innerlijke zoektocht doorbreekt. Ook dit zelfbesef en zendingsbesef komt ondanks alle twijfel en ironie in het oeuvre van de Amsterdamse periode duidelijk aan het licht.
Naar aanleiding van de tentoonstelling hebben de Duitse initiatiefnemers ervan een prachtige monografie voorbereid. Drie experts lichten Beckmanns kunst toe, en vervolgens worden alle geëxposeerde schilderijen afzonderlijk besproken. Het boek bevat ook heel wat afbeeldingen van tekeningen en grafisch werk, voorts een chronologisch overzicht en een uitvoerige bibliografie. De vele kwaliteitsvolle detailfoto's maken de publicatie extra aantrekkelijk. Het Van Gogh Museum heeft voor een veel beknoptere Nederlandstalige catalogus gezorgd. Voor een grondige studie verdient de Duitse uitgave (of de Engelse vertaling ervan) alleszins de voorkeur.
In 1940 schildert Beckmann een acrobaat rustend op een schommel, hoog boven de massa verheven. Weliswaar ontsnapt die evenmin aan de gevangenschap in de tent, toch beweegt hij zich daarin vrij op eenzame hoogten, kwetsbaar maar soeverein. Deze acrobaat, met wie de kunstenaar zich | |
| |
onmiskenbaar heeft geïdentificeerd, prijkt op het omslag van het boek. Een betere keuze is ondenkbaar. Alleen al om die schitterende presentatie zou je dit boek aanschaffen.
□ Jan Koenot
Max Beckmann: Exil in Amsterdam. Met teksten van Carla Schulz-Hoffmann, Christian Lenz, e.a., Pinakothek der Moderne/Hatje Cantz, München/Ostfildern, 2007, 440 blz., 273 afb., 49,80 euro, ISBN 978-3-7757-1837-0 (Duitstalig) of 978-3-7757-1838-7 (Engelstalig). |
Beatrice von Bormann (red.), Max Beckmann in Amsterdam (1937-1947), Van Gogh Museum/ Hatje Cantz, Amsterdam/Ostfildem, 2007,96 blz., 75 afb., 19,95 euro, ISBN 978-90-400-8383-90 (distributie Waanders Uitgevers). |
| |
Literatuur
Confrontaties
Marc Kregting, redacteur, dichter en essayist, heeft iets met ondertitels. Toen Zij zijn niet van jeremia, een ontluisterend portret van de uitgeverswereld, verscheen, noemde hij dat Non-ficties waardoor duidelijk werd dat de romaneske en bijwijlen zelfs groteske situaties die hij beschreef niets dan de harde realiteit waren. Nu hij in Laden en lossen zijn essays over poëzie verzamelt, geeft hij ook dat boek een veelzeggende subtitel mee: Confrontaties. Kregting durft de confrontatie aan met het werk van een aantal als moeilijk bekendstaande (Oosterhoff, Ouwens, Van der Waal) of weinig becommentarieerde dichters (Zwaal, Van Pinxteren, Vancrevel): hij stelt zich open, dompelt er zich in onder, stelt vragen, tracht te begrijpen. Tegelijk is hij niet vies van een mening die botst met die van het grote publiek. Dichters uit de marge worden bejubeld terwijl populaire auteurs als Jansma en Nasr genadeloos als charlatans ontmaskerd worden.
Kregting opent zijn bundel met een programmatisch opstel over het lezen van poëzie. De traditionele benaderingswijzen vindt hij tekortschieten. De poëticale lectuur reduceert de mogelijke betekenissen; wie poëzie enkel voor het taalgenot leest, gaat voorbij aan wat er staat en kan net zo goed Chinese gedichten lezen, vindt Kregting; de hermeneutische praktijk die hermetische teksten tracht te ontsleutelen vat het gedicht dan weer te veel als puzzel op door er ten onrechte van uit te gaan dat je voor een bepaald gedicht enkel de juiste sleutel moet vinden om het daarna restloos te begrijpen; de intertekstuele leesstrategie ten slotte beperkt de mogelijkheden te veel tot een louter tekstueel universum. Voor Kregting ‘kan er eigenlijk maar één architekst zijn: de wereld’. Poëzie staat voor hem niet los van de werkelijkheid: ‘De ruisende dialoog tussen wereld en mens kan juist in literatuur tot wasdom komen’. Er staat meer op het spel dan spel alleen, dat is het uitgangspunt. Op basis van die literatuuropvatting gaat Kregting aan de slag met gedichten en probeert doorheen zijn lecturen te formuleren wat goede poëzie is. Hij gelooft immers dat ‘via intersubjectiviteit over smaak wel degelijk te twisten valt’. Geen onberedeneerde uitspraken op grond van een vaag gevoel dus bij | |
| |
Kregting, maar een redelijk betoog waarin minutieus aangetoond wordt wat zo spannend is aan een bepaald oeuvre of waar een dichter enkel goedkoop effectbejag nastreeft.
Kregting leest op de vierkante centimeter. Met veel aandacht voor stijl en techniek ontleedt hij nauwkeurig de kleinste elementen in het gedicht (een woord, een enjambement, een regel). Die interpretaties kadert hij dan telkens binnen de bundel en ten slotte binnen het oeuvre - eindelijk nog eens een criticus die niet vlug vlug een boekje bespreekt, maar kennisneemt van de hele auteur voor hij erover schrijft - waardoor doorwrochte beschouwingen over het volledige werk van de besproken dichters ontstaan. Dat alles lardeert de erudiete Kregting met verwijzingen naar literatuurwetenschap, filosofie en politiek. In het uitgebreide notenapparaat wordt het netwerk rond de gelezen teksten bovendien nog een keer verruimd en wordt de lezer op het spoor van weer andere teksten gezet.
Laden en lossen is het resultaat van een geduldige en intense omgang met het werk van een aantal niet zo makkelijke auteurs. Het boek vraagt van zijn lezers diezelfde bereidheid om traag en zorgvuldig te lezen. Voor wie daartoe bereid is, blijkt Kregtings boek nog een confrontatie in petto te hebben, namelijk met grondige, gefundeerde, échte poëziekritiek.
□ Carl De Strycker
Marc Kregting, Laden en lossen. Confrontaties, Vantilt, Nijmegen, 2006, 320 blz., 19,90 euro, ISBN 90-77503-53-6. |
| |
Geschiedenis
Ernest Mandel
In Rebel tussen droom en daad 1923-1995 beschrijft Jan Willem Stutje, eerder al biograaf van de Nederlandse communistenleider Paul de Groot, het leven van Ernest Mandel. En hij heeft een zeer degelijk werkstuk afgeleverd.
Mandel leidde een vreemd bestaan vol paradoxen. Zijn Joodse ouders kwamen vanuit Krakau naar Antwerpen; hun zoon volgde er les aan het atheneum en werd er Vlaamsvoelend. Vader Mandel engageerde zich in de Spaanse Burgeroorlog voor de Republikeinen, ving Joodse vluchtelingen uit Duitsland op en schaarde zich aan Trotski's zijde in diens strijd tegen Stalin. Zijn zoon volgde hem in zijn overtuigingen. De jonge Mandel werd in 1942 aangehouden, kwam fysiek ongeschonden uit de oorlog en daarna ging hij helemaal op in de linkse strijd. Geen gemakkelijke taak: de trotskistische beweging werd geplet tussen het machtige kapitalisme en de levensbedreigende stalinistische partijen.
Als succesvol redenaar en schrijver vond Mandel onderdak bij de Belgische sociaal-democraten, maar de ‘gauchistische’ bladen La Gauche en Links maakten hem en zijn sympathisanten voor de leidende reformistische vleugel onaanvaardbaar. Intussen groeide hij uit tot een internationale ster van links door zijn Traité d’économie marxiste (1962), Der Spätkapitalismus (1972) en andere geschriften, waarin hij Marx’ ideeën actualiseerde en nuanceerde door rekening te houden met complexere beïnvloe- | |
| |
dende factoren op korte en lange termijn.
Mandel discussieerde of polemiseerde met Sartre, Che Guevara, Tariq Ali, Althusser, Bloch, Gregor Gysi, de studentenleiders van 1968 en vele anderen. Met zijn Vierde Internationale probeerde hij revolutionaire invloed uit te oefenen in Joegoslavië, Algerije, Portugal, West-Duitsland, Frankrijk. Tot afgrijzen van de heersende machten: deze altijd keurig geklede burgerman werd de toegang geweigerd tot Duitsland, Frankrijk, de Verenigde Staten, Zwitserland en Australië. En toch bouwde hij een academische carrière op. Zijn engagement bleef, maar met de teloorgang van het communisme in Oost- Europa taande ook zijn prestige. In 1995 stierf hij, totaal uitgeput, 72 jaar oud.
Een boeiend, belangrijk, consequent leven - maar ook frustrerend, al te menselijk, onsamenhangend. Vanwege zijn geloof en engagement in een kleinlinkse beweging wordt Mandels actie gekenmerkt door zwalpen tussen universele dromen en pijnlijke dorpspolitiek (de ruzies en kortsluitingen zijn legio), tussen machteloze rechtlijnigheid en betwistbare toegeeflijkheid (zoals bij de Belgische socialisten). Wat wereldvreemd in het dagelijks leven, wat onhandig in de liefde, wat naïef in zijn politieke verwachtingen. En deze man die helemaal opging in economie en politiek, publiceerde in 1987 Ein schoner Mord, een studie over de misdaadroman...
Het eindoordeel? Voor zijn consequente levenshouding past bewondering, voor zijn scherpe, ambitieuze analyses past eerbied, voor zijn menselijke fouten past begrip. Met Stutje kunnen we menen: ‘Al liet zijn optimisme zich niet steeds begrijpen in het licht van de feiten, hoe meer de wereld onder die feiten bedolven raakte, des te sterker voelde de heimwee naar zijn optimisme en humanisme, en naar zijn analyses, om een uitweg te vinden.’
Het kon vlotter worden gezegd, maar hier wordt de spijker op de kop geslagen.
□ Jacques De Maere
Jan Willem Stutje, Ernest Mandel Rebel tussen droom en daad 1923-1995, Uitgeverij Houtekiet/Amsab-ISG, Antwerpen/Gent, 2007, 475 blz., 32,50 euro, ISBN 978-90-5240-926-9. |
|
|