| |
| |
| |
Boeken
Filosofie
Intercultureel Opvoeden
Tot waar beide zeeën samenkomen is een verrassend boek. Afgaande op de ondertitel, de achterflaptekst en het voorwoord zou de lezer een pedagogisch handboek voor de benadering van de culturele diversiteit verwachten, maar het blijkt een diepgaand theoretisch essay over westerse en niet-westerse houdingen tegenover waarheid en waarden te zijn geworden. Marc Colpaert vertrekt vanuit zijn persoonlijke spirituele en ethische queeste, vanuit het naoorlogse Vlaanderen en van het Bouworde-Duitsland van de Ostvertriebene tot aan de studentenrevoltes van de jaren zestig, met daarna de talrijke reizen en intense contacten met mensen in de derde wereld. Hij werd sterk geïnspireerd door Joodse ‘alteriteitsdenkers’ als Martin Buber en Emmanuel Levinas die hem in zijn groeiende overtuiging sterkten, dat de nadruk van de (westerse) Verlichting op de ratio niet alleen aan de bron ligt van vele politieke en morele tragedies, maar ook de vandaag dwingend noodzakelijke dialoog met niet-westerse beschavingen bemoeilijkt. Colpaert pleit voor een inclusieve manier van denken en leven: ‘Niet de hele werkelijkheid kan met de logos verklaard worden. Niet de hele werkelijkheid kan met de mythos verteld worden. In elk geval mag de mythos niet als logos verklaard worden en de logos niet als mythos verteld worden. Hoe dan ook is de mythos de taal van de homo religiosus, die überhaupt de logos niet uitsluit.’
Alleen waar ‘beide zeeën samenkomen’ (naar een vers uit de achttiende soera van de Koran), waar zowel aandacht geschonken wordt aan de historisch-mathematische rede van de Verlichting als aan de verbeelding, kan de dialoog tussen Oost en West op een vruchtbare manier gevoerd worden. | |
| |
Westerlingen die vanuit hun traditie geneigd zijn tot ontmythologisering en materialisme kunnen zich nauwelijks verstaanbaar maken binnen een nietwesters vertoog, waar authentieke kennis ook via mythe en verbeelding wordt ontwikkeld en overgedragen. Dit boek werd uiteraard door een westerling voor lezers met een westerse ingesteldheid en traditie geschreven en zet terecht aan tot nadenken, dat wil zeggen tot het hérdenken van een reeks culturele evidenties. Nu is het wachten op bijvoorbeeld een islamitische of boeddhistische Marc Colpaert die vanuit zijn wereldbeeld aan zijn geestes- en cultuurgenoten uitlegt, hoe belangrijk die in feite universalistische logos en mensenrechtenethiek ook voor hún ontwikkeling en geluk kunnen zijn. Het zou getuigen van een latente erfenis van het imperialisme, indien wij geloven dat die toenadering, alweer eens, eenzijdig door een van beide gesprekspartners kan worden afgedwongen.
□ Ludo Abicht
Marc Colpaert, Tot waar beide zeeën samenkomen. Verbeelding, een sleutel tot intercultureel opvoeden, LannooCampus, Leuven, 2007, 159 blz., met dvd, 27,50 euro, ISBN 978-90-209-6939-9. |
| |
Kerk en Theologie
Een verantwoorde omgang met het Oude Testament
Ofschoon het Oude Testament - in het voetspoor van Jezus en de apostelen - door de kerk is aanvaard en gewaardeerd als Heilige Schrift, heeft het binnen diezelfde christelijke kerk steeds weer de vraag opgeroepen in welk opzicht en in welke mate het inderdaad als Heilige Schrift beschouwd kan worden. Om deze kwestie draait het in het lijvige, maar vooral indrukwekkende boek van Cees Houtman, emeritus hoogleraar Oude Testament van Kampen. De lezers die hij op het oog heeft omschrijft hij als ‘de niet naïeve christelijke bijbelgebruikers die levend in de 21e-eeuw [...] bij kennisname van het Oude Testament door ambivalente gevoelens bevangen kunnen worden, omdat daarin veel staat dat aanspreekt, maar evenzoveel dat bevreemding wekt of afschuw oproept, zodat zij zich kunnen afvragen wat zij met het Oude Testament aan moeten’ (Woord Vooraf). Met De Schrift wordt geschreven wil hij die lezers in staat stellen om het Oude Testament op zijn juiste waarde te schatten en de weg te vinden naar een verantwoorde omgang met de Schrift.
Met een uitvoerige reis door de geschiedenis van de Bijbeluitleg laat Houtman zien dat dit heilige boek slechts bestaat in geïnterpreteerde vorm, als traditie en als voorwerp van actualisatie, nieuwe interpretatie en herschrijving. Uiteraard heeft deze vaststelling hermeneutische en theologische consequenties; feitelijk leven christenen op hun zoektocht naar het definitieve woord vanuit wat hij noemt een ‘Nieuwer Testament’, een open Bijbel, voortdurend onderworpen aan revisie, weglating en aanvulling, als was het een soort multomap.
De Schrift wordt geschreven bestaat uit drie delen. In deel I wordt gaandeweg duidelijk gemaakt dat hét Oude | |
| |
Testament niet bestaat, maar dat het zich in telkens andere vormen aan ons presenteert: in een Hebreeuwse, Griekse, katholieke, protestantse gedaante en dat dit evenzovele canons zijn met hun eigen interpretatie(s) en geschiedenis. Daarnaast kent het Oude Testament eigen interne interpretaties: verhalen of wetten die dubbel of zelfs drievoudig voorkomen. Bovendien mag men niet vergeten dat het Oude Testament binnen het Nieuwe Testament ook op een heel eigen manier wordt geïnterpreteerd. Voeg daar dan nog de uiteenlopende interpretatiemodellen aan toe die in het vroege christendom (geestelijke, allegorische, typologische) en Middeleeuwen (letterlijke, allegorische, morele, anagogische) werden gepraktiseerd. In deel II geeft Houtman een indruk hoe vertegenwoordigers van de kerk die het Oude Testament als Woord van God beschouwden, dit boek hebben uitgelegd. Dat gebeurt met behulp van fragmenten uit de exegetische schat aan geschriften, zodat namen van prominente geleerden uit het verleden een gezicht krijgen. Naast uitleggers uit de periode van het vroege christendom en Middeleeuwen wordt aan de Reformatie en de zestiende-eeuwse dissidenten relatief veel aandacht besteed. Deel III laat ten slotte zien hoe de uitleg van het Oude Testament blijvend in beweging is en steeds weer de vraag oproept hoe dit oude boek nog serieus genomen kan (en moet) worden en gelden als bron van de moraal.
Doordat het boek vier uitvoerige registers kent (van personen, van auteurs, redacteuren en vertalers, van Bijbelplaatsen, van onderwerpen) is het tevens uitstekend te gebruiken als naslagwerk. De literatuur die door de auteur in de voetnoten naar voren wordt gebracht is niet alleen zeer uitvoerig, maar ook zeer to the point. Deze publicatie zou met een cumulatieve bibliografie aan het einde van het boek nóg meer waarde hebben gehad dan het nu al heeft. Nu moet de lezer alles via het ‘Register van auteurs’ zien te achterhalen. Waar men echt aan moet wennen, is de stijl van de schrijver. Het zijn doorgaans lange, bij tijd en wijle moeizaam te lezen zinnen waarin hij zijn betoog heeft vervat. Maar de inhoud van het boek duwt dit aspect telkens naar de achtergrond. Kortom, een aanwinst!
□ Panc Beentjes
Cees Houtman, De Schrift wordt geschreven. Op zoek naar een christelijke hermeneutiek van het Oude Testament, Meinema, Zoetermeer, 2006, 597 blz., 42,50 euro, ISBN 90-211-413-02. |
| |
Verklaar de vrede: integrale vredeszorg
Walter Ceuppens is adviseur-generaal bij de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening in Brussel. Een hoge positie die voor hem een bewuste keuze was om van binnenuit iets aan bestaande structuren van onrecht en verdrukking in onze maatschappij te veranderen. Daarnaast is hij actief in de Beweging voor Missionair Engagement te Brussel en redigeert hij De Duif, het tijdschrift van deze vereniging. In zijn nieuwste boek Verklaar de vrede schept Ceuppens een eigenzinnig spoor van sociaal geëngageerde beschouwingen in tien korte | |
| |
hoofdstukken, telkens onderverdeeld in krachtige hapklare paragrafen waarvan de alinea's op hun beurt niet meer dan een handvol regels kennen. Zelf noemt hij deze bundel een pleidooi voor integrale vredeszorg dat als bezinningsboek voor dagelijks gebruik best niet in één ruk doorgelezen wordt, maar geregeld ter hand genomen kan worden.
Toen ik godsdienstwetenschappen studeerde in Leuven spraken enkele professoren wel eens over het middenschap van het heil. Los van het feit of deze mensen door Rome heilig verklaard werden, gaat het bij het middenschap om voortrekkers in de strijd voor meer sociale gelijkheid vanuit een diepe evangelische bewogenheid. Het zijn mensen uit alle momenten van de geschiedenis en uit alle lagen van de bevolking, die hun totale leven ten dienste stellen van armen en hulpbehoevenden. De figuren die Ceuppens in zijn boek aanhaalt zouden hier, zo ze niet eerder met naam en toenaam tot het middenschap gerekend werden, stuk voor stuk naadloos in passen. Uit hun bovenmenselijke biografieën weet Ceuppens alvast heel wat inspiratie en motivatie te halen voor zijn eigen sociale engagement en zijn oproep aan de lezers. Deze inspirerende voorbeelden worden door hem verder afgewisseld met feiten, inzichten en argumenten uit mystiek, geschiedenis, moraal en exegese, om aan te tonen dat onze inzet voor armen een onmiskenbare voorwaarde is voor de vrede in de wereld.
Het is alvast een verdienste van dit boek dat het geheel dat hieruit ontstaat vlot leesbaar en toegankelijk is en dat het aanzet tot reflectie over het eigen dagelijkse handelen. Walter Ceuppens beseft overigens zelf terdege dat elke lezer andere inzichten uit dit boek zal halen en dat heel wat dingen misschien pas na geruime tijd tot leven komen. Iets wat overigens bij de grote voorbeelden uit het middenschap van het heil niet anders was: ook daar nam de geest zijn tijd om volledig te rijpen.
Verklaar de vrede zal vooral tot zijn recht komen bij mensen die vertrouwd zijn met het evangelie (gelovigen, maar ook anderen). Ceuppens' boek loont zeker de moeite om langzaam op te nemen in de geestelijke bagage. De bedoeling is natuurlijk dat het eigen sociale engagement hierbij bevraagd wordt en het eigen handelen zich ten goede keert voor alle mensen. Een perspectief dat ook vandaag maar al te vaak vergeten wordt.
□ Gert Van Langendonck
Walter Ceuppens, Verklaar de vrede. Ethische fragmenten voor dagelijks gebruik, Uitgeverij Halewijn, Antwerpen, 2006, 222 blz., 16,50 euro, ISBN 90-8528-340-X. |
| |
Kunst
Pascal Grandmaison
Groot formaat, frontale opname, drang naar uitzuivering van het beeld: die kenmerken hebben de foto's van de Frans-Canadese kunstenaar Pascal Grandmaison gemeen met het werk van de Duitse fotografen van de school van Düsseldorf (Becher, Ruff, Struth...). Tegelijk hebben ze onmiskenbaar een | |
| |
eigen karakter. Grandmaison isoleert graag een fragment van een object om het uit te vergroten en zo te presenteren dat de verwijzing naar dat gefotografeerde object helemaal bijkomstig wordt. Geldt algemeen dat fotografie leeft van de wisselwerking tussen een voorgestelde werkelijkheid en de eigen realiteit van het visuele beeld, bij Grandmaison slaat de balans duidelijk uit naar het tweede.
Neem nu zijn serie ‘Upside Land’ (2006). Op afstand ziet de toeschouwer een groot wit vlak, met enkel aan de bovenkant een donkere streep: je denkt aan een omgekeerd landschap. Kijk je nauwkeuriger toe, dan merk je dat die donkere rand de onderste laag van de zool van een sportschoen is, zijdelings opgenomen en tot het bijna onherkenbare uitvergroot. In de serie ‘Manner’ (2003) zie je op elke foto een lichtelijk bevuilde witte cirkel tegen een lege, niet helemaal propere witte achtergrond verschijnen. Pas van dichtbij kun je vaststellen dat het om trommelvellen gaat, als je bijvoorbeeld de namen van de fabrikanten herkent. Dat deze uiterst versoberde foto's naar drums verwijzen, doet er uiteindelijk misschien niet meer toe. En toch blijft het verband intrigerend. Wil de kunstenaar het rumoer van de muziek in een uitermate abstraherend beeld tot rust brengen? Of gaat het erom door het contrast tussen het besmeurde wit en de perfecte, gebalde vorm te suggereren dat zowel de schoonheid van het beeld als de kracht van de muziek nooit anders kunnen oprijzen dan uit omstandigheden die zelf nooit helemaal vlekkeloos zijn? Hoe dan ook, het ritmische van de muziek wordt hier discreet door de serialiteit van de reeks opgeroepen.
Niet alleen streven de sterk beredeneerde werken van Grandmaison ernaar de grenzen van de fotografie als middel tot afspiegeling van de werkelijkheid te verleggen, ze lokken meteen ook een reflectie op het medium zelf uit. De reeks ‘Verre’ (2004-2005) doet dat heel expliciet: dit zijn portretten van jonge mannen en vrouwen die een glazen plaat voor zich vasthouden, zodat hun persoon op de foto door dat mede gefotografeerde glas heen verschijnt. Die glazen plaat is weliswaar transparant, maar werkt tegelijk als een beschutsel dat hen tegen onze blik beschermt. Door die dubbelzinnigheid die toenadering en afstand creëert, fungeert dat glas duidelijk als een metafoor voor de fotografie überhaupt.
Naar aanleiding van een overzichtstentoonstelling heeft het Musée d'Art Contemporain de Montréal een keurig opgemaakte catalogus uitgegeven waarin naast afbeeldingen van de werken (inclusief enkele video-installaties) ook foto's van de tentoonstelling zelf staan. Die zijn des te interessanter omdat de fotografische werken van Pascal Grandmaison pas als deel van een reeks volledig tot hun recht komen. De inleidende teksten zijn in het Frans en in het Engels opgenomen. In Quebec is de naam van de kunstenaar alvast een begrip. Zijn oeuvre verdient een ruimere bekendheid.
□ Jan Koenot
Pierre Landry (red.), Pascal Grandmaison, Musée d'Art Contemporain de Montréal, Montréal, 2006, 125 blz., ISBN 2-551-22891-3. |
| |
| |
| |
Indische kunst
Verleden winter heeft in het Brusselse Paleis voor Schone Kunsten, dat tegenwoordig Bozar heet, een tentoonstelling plaatsgevonden over ‘1500 jaar Indische kunst’. Alle getoonde stukken waren van Indische musea afkomstig. Nooit eerder hadden die musea een expositie van die omvang naar het buitenland gestuurd. Om de werken die verschillende periodes, streken en stromingen vertegenwoordigen onder één noemer te brengen, werd gekozen voor de titel Tejas, een kernbegrip uit de Indische kosmologie. Het betekent scheppende vonk, gloed, glans, lichtstraal, zowel in de kosmos buiten ons als binnen in onze geest. Die energie verbindt het zichtbare met het onzichtbare, het materiële met het spirituele. In alle stromingen die de Indische cultuurgeschiedenis heeft voortgebracht, zou volgens de initiatiefnemers van de tentoonstelling dit idee van tejas een rol spelen.
De catalogus, die uitsluitend in het Engels wordt aangeboden, is een bijzonder fraaie uitgave die helemaal past bij de ambitie van de expositie. De layout is voortreffelijk en de afbeeldingen zijn van uitstekende kwaliteit. Sommige zijn op gekleurde pagina's gedrukt, zodat ze nog beter tot hun recht komen. De begeleidende teksten geven uitleg over de oude Indische mythologie en oersymbolen als de lotus, de slang of het wiel. Daarna worden de grote religieuze stromingen die sedert ongeveer de zesde eeuw vóór Christus de Indische cultuur beheersen (jaïnisme, boeddhisme, hindoeïsme) voorgesteld, en de ontwikkelingen en vertakkingen ervan in vogelvlucht beschreven. Jammer genoeg ontbreken in dit boek enkele hulpmiddelen (landkaart, chronologisch overzicht, glossarium) die het de westerse lezer gemakkelijker zouden hebben gemaakt. Op het eigenlijke catalogusgedeelte volgen wel acht opstellen van meestal Indiase experts over aspecten van de religieuze geschiedenis van India. Wie zich in die materie wil verdiepen, vindt hier zijn gading.
De Indische traditionele beeldhouwkunst kun je niet los zien van haar religieuze inbedding: alle werken van de tentoonstelling waren cultusbeelden die volgens vastgelegde rituelen werden vervaardigd en ingewijd. Wie de catalogus doorneemt, wordt ook zelf tot meditatie uitgenodigd. Naast een aantal afbeeldingen staan fragmenten uit hymnen en andere spirituele bronnen. Deze prachtige publicatie zal aldus zowel geestelijk zoekers als kunstminnaars kunnen boeien.
□ Jan Koenot
Ranesh Ray en Jan Van Alphen, Tejas: Eternal Energy. 1500 Years of Indian Art, Mercatorfonds/Centre for Fine Arts, Brussel, 2006, 288 biz., 39,00 euro, ISBN 978-90-6153-693-2. |
| |
Literatuur
Karel van de Woestijne en Sint-Martens-Latem
Sinds vorig jaar lijkt er wel een revival aan de gang rond Karel van de Woestijne (1878-1929), althans in beperkte - vooral academische - kring. Het begon met de indrukwekkende studie van | |
| |
Hans Vandevoorde over de allegorie bij Van de Woestijne: De Spiegel van Achilleus (Vantilt, 2006). Voorts werd er een nieuwe editie van de Verzamelde gedichten uitgebracht (Lannoo, 2007) en is een essaybundel aangekondigd onder de titel Al ben ik duister, 'k zet me glanzend uit (Historische Uitgeverij). Van de Woestijne kreeg eveneens aandacht van de literaire tijdschriften Revolver (juni 2006) en De Brakke Hond (www.brakkehond.be/vdw/vdwl.html), en werd toegevoegd aan het Belgische luik van www.poetryinternationalweb.org. Ook het Antwerpse Letterenhuis leverde een bijdrage aan deze merkwaardige heropleving met de publicatie van Latems Leven. In dit boek focussen Hans Vandevoorde, Peter Theunynck, Anne Marie Musschoot, Marc Somers en Bert Van Raemdonck op het leven en werk van Karel van de Woestijne tijdens de periode dat die in Sint-Martens-Latem woonde. Hij verbleef daar meer precies van 19 april 1900 tot 18 januari 1904 en van 31 mei 1905 tot 3 november 1906, maar ook daarna kwam hij er nog enkele keren terug voor kortere tijd.
Toen Van de Woestijne Gent wisselde voor het pittoreske Leiedorp was hij tweeëntwintig. Zijn studies had hij stopgezet en de koperslagerij van zijn ouders overnemen zag hij ook niet zitten. Schrijven leverde hem nauwelijks iets op, integendeel, als gevolg van een geflopt tijdschriftproject hing hem zelfs een forse schuldvordering boven het hoofd. Bovendien vreesde hij inlijving bij de Gentse burgerwacht, wat botste met zijn anarchistische sympathieën, en was hij verliefd geworden op een meisje van nauwelijks zestien - zijn latere vrouw Mariette van Hende. Zijn verhuis naar het afgelegen Latem, samen met zijn vriend Jules de Praetere en zijn jongere broer Gustave, beiden schilder, had dus veel van een vlucht. Het dorp was voor de drie jongemannen van grote betekenis wegens de natuur, de vrienden-kunstenaars die ze er vonden en het werk dat ze er konden verrichten. Latem ontwikkelde zich in die periode zelfs tot een heus artistiek en literair trefpunt. Bekende beeldende kunstenaars als George Minne, Valerius de Saedeleer, Albijn van den Abeele en Frits van den Berghe hadden er hun verblijfplaats, terwijl onder meer de schrijvers Streuvels, Buysse, De Bom, Teirlinck, De Clercq en Verwey op bezoek kwamen.
Voor Karel van de Woestijne is het verblijf in Latem uitermate vruchtbaar geweest, getuige de vele gedichten, verhalen en essays die er tot stand kwamen, zoals zijn eerste twee poëziebundels, Het vader-huis (met de klassiekers ‘Wijding aan mijn vader’ en ‘Koortsdeun’) en De boom-gaard der vogelen en der vruchten. Ook heel wat werken van na 1906 bevatten verwijzingen naar Latem, waar hij de ‘rijkste en pijnlijkste’ uren van zijn leven doorbracht. In hun essays over de ontstaansgeschiedenis van respectievelijk Het vader-huis en De boom-gaard der vogelen en der vruchten gaan Anne Marie Musschoot en Hans Vandevoorde dieper in op de ‘bundelpoëtica’ van Van de Woestijne. Die zocht namelijk steeds vanaf het begin naar thematisch samenhangende reeksen gedichten die in de grotere, sterk doorgecomponeerde structuur van de bundel extra betekenisverbanden kregen. Die reeksen waren daarom niet alle meteen aanwezig. De algemene orde- | |
| |
ning ging vooraf aan de concrete invulling van het geheel. Van de Woestijne nam zo ‘een voorschot op zijn ontwikkeling’. In zijn bijdrage over de genese van ‘Het huis op de vlakte, aan de rivier’, een gedicht uit De gulden schaduw (1910) dat het verblijf in Latem evoceert, komt Bert Van Raemdonck tot de conclusie dat Van de Woestijne een vergelijkbare werkwijze ook toepaste op strofeniveau: hij werkte met frames - woorden die in de strofe moesten voorkomen - en vulde de rest nadien in.
Naast deze poëticale uitstapjes vernemen we een en ander over de positie van Karel van de Woestijne als beginnend schrijver: zijn plaats binnen het netwerk van de literaire tijdschriften, zijn relatie met collega-auteurs, de soms stroeve contacten met allerlei uitgevers en de moeilijkheden om zijn werk gepubliceerd te krijgen. Boeiende informatie in dit verband bieden het biografische essay van Peter Theunynck en de uitgebreide brievenkroniek van Hans Vandevoorde. Als extraatje werden achteraan in de bundel ook nog eens alle handschriften in verband met Het vader-huis die momenteel door het Letterenhuis worden bewaard, in facsimile opgenomen. Het is wel jammer dat het boek geen register bevat. Ondanks dit tekort is Latems Leven leerrijk en zeer leesbaar. De grootste waarde van het werk is misschien nog dat het de lezer kan stimuleren het oeuvre zelf van Karel van de Woestijne (opnieuw) ter hand te nemen, een oeuvre dat meer omvat dan kommrend stervende vaders en ritselweenende sidder-bomen.
□ Stijn Geudens
Hans Vandevoorde (red.), Latems Leven. Karel van de Woestijne en Sint-Martens-Latem, AMVC-Letterenhuis, Antwerpen, 2007, 275 blz., 15,00 euro, ISBN 97-8907-6785-103 (kan besteld worden bij het AMVC-Letterenhuis, Minderbroederstraat 22, B-2000 Antwerpen, amvc.letterenhuis@stad.antwerpen.be, verzendkosten België: 2,80 euro / EU: 8,30 euro). |
| |
Briefwisseling Du Perron-Gans
Edities van briefwisselingen tussen al dan niet belangrijke schrijvers vormen vaak boeiende lectuur. Dat kan helaas niet zomaar gezegd worden van de briefwisseling tussen Eddy du Perron en Jacques Gans, bezorgd door Willem Maas, de man die in 2002 een biografie van de tegendraadse schrijver en journalist Gans publiceerde. Om te beginnen zijn de brieven van Du Perron, die veruit de beste briefschrijver was, bijna allemaal al gepubliceerd (naast bijna vijfduizend andere van zijn hand). De acht ongepubliceerde brieven bevatten weinig nieuws en zullen bovendien opgenomen worden in het tiende deel Brieven van E. du Perron. Hoewel Gans helemaal niet slecht schreef, zet de drammerige inhoud van de epistels van de toen nog rabiate communist een serieuze domper op de leesvreugde. In bijlage werd ook Gans’ voor Forum bedoelde bijdrage ‘Het verwaarloosde individu en de verzuimde revolutie’ opgenomen. Dat Ter Braak & Co deze taaie brok lectuur niet hebben willen afdrukken, valt licht te begrijpen.
Het belang van de correspondentie schuilt er volgens de bezorger onder meer in dat Du Perron Gans ervan kon over- | |
| |
tuigen zich van de partijpolitiek af te keren en zich meer op literatuur te gaan richten. In de drie jaren die de correspondentie bestrijkt, tussen 1933 en 1936, evolueerde Gans inderdaad van communist naar individualist. Maar dat heeft Maas in zijn biografie al aangetoond met een paar raak gekozen citaten. De uitgave van de volledige briefwisseling voegt daar weinig of niets aan toe.
De bezorger heeft ook een paar steekjes laten vallen. Zo figureert er op bladzijde 65 een progressieve intellectueel die ‘Bartusse’ zou heten, terwijl het duidelijk om Henri Barbusse gaat. Pascal Pia een ‘modernistisch’ auteur noemen, is wat kort door de bocht. Dat Maas geen gegevens gevonden heeft over Georges Lebecq is vreemd (zie Google) en dat hij stelling 14 bij Du Perrons Uren met Dirk Coster, waarover Gans schreef dat ze hem ‘uit het hart gegrepen’ was, niet heeft kunnen retraceren (noot 21), getuigt van gemakzucht. Voor wie er belang in stelt, die stelling luidt: ‘Er is geen bloei van de literatuur in Holland mogelik, zonder een klaar besef van wat er omgaat in het buitenland. Het vervagen van de grenzen, ook intellektueel, is een der beduidendste symptomen van deze tijd. Het gaat er dus om, Hollandse boeken te leren zien op een Europees peil, inplaats van, wat bij de meeste recensenten nog steeds gebeurt, Europese boeken te beoordelen op een Hollands peil.’ De Duitse co-uitgever geeft deze editie enige Europese allure maar dat maakt ze niet minder overbodig.
□ Manu van der Aa
‘Als het moet, alleen tegen de geheele wereld’. De Briefwisseling tussen E. du Perron en Jacques Gans 1933-1936. Samengesteld, ingeleid en van aantekeningen voorzien door Willem Maas, Stichting Neerlandistiek VU/Nodus Publikationen, Amsterdam/Münster, 2006, 113 blz., 22,50 euro, ISBN 978-90-72365-90-3. |
| |
Geschiedenis
Het bruine lied
Nog niet zo lang geleden had elke politieke en religieuze gezindte haar koren, haar massazang, haar liedboeken. Waar zijn ze allemaal gebleven? ‘Liefde gaf u duizend namen’, ‘Needrig stille timmerman’, ‘O kerk van twintig eeuwen die vast staat op een rots’ - niemand kent ze nog, en occasionele verschijnselen als het meisjeskoor Scala of de film Les choristes kunnen de neerwaartse trend niet ombuigen.
Valt die marginalisering te betreuren? Wie Zo zong de NSB. Liedcultuur van de NSB 1931-1945 van Gerard Groeneveld leest, zal allicht neen zeggen, want juist uiterst rechts heeft die liedcontext op het hoogste voetstuk geplaatst. Voor de nazi's en hun Nederlandse collaboratievrienden was hun lied een stimulans die in een oorlog kon beslissen over winst of verlies (blz.179), en in beide landen werd de liedcultuur dan ook extreem gestimuleerd. Het nationale gevoel werd erdoor gepropageerd en versterkt: de nazi's promootten het lied het sterkst in Duitstalige gebieden die nog niet heim ins Reich waren gekomen. Het bevorderde de kameraadschap en de saamhorigheid, was troost en opwekking, creëerde een roes, overspoelde de | |
| |
angst en het gevaar, ridiculiseerde en diaboliseerde de tegenstanders (marxisten, vijandelijke legers), en bracht met ‘vaste clichés, simpele leuzen en opzwepende melodieën’ (blz.17) de boodschap van het simplistisch geloof in het eigen gelijk... ‘Zingt!. 't is beter dan denken’ (blz. 110), orakelde Verschaeve...
Zowel de nazi's als de NSB'ers waren zich bewust van de propagandistische waarde van hun lied. Duitsland kon bogen op een militaristische liedtraditie. SA en SS speelden daar vanaf het begin gretig op in en stalen bovendien van de linkse tegenstanders: ‘rot’ werd ‘braun’, ‘Klassenkampf’ werd ‘Rassenkampf’ en de antikapitalistische ressentimenten tierden welig. Vanaf 1933 verschoof de toon: de rauwe strijd- en spotliederen werden vervangen door ietwat beschaafdere ceremonie-, soldaten- en gelegenheidsliederen, de teksten werden gecontroleerd en vervolgens geofficialiseerd tot Pflichtlieder. Er ontstond een liedindustrie met vrijgestelden, zangboeken, opnamen, Wunschkonzerte... en Goebbels die de touwtjes in handen hield. Nederland stak daar bleek bij af. Er was geen militaristische liedcultuur, de NSB imiteerde het Duitse model maar nooit met veel succes, want de partij werd nooit populair. Het bleef een slap aftreksel.
De NSB'ers keken op tegen de Vlamingen met hun liedcultuur en hun zangfeesten: Dietsland en houzeemystiek zijn overal, het zingen van de Vlaamse Leeuw is vaste prik (en een anekdote terzake op blz. 146 smeekt om opheldering). Maar Vlaanderen wordt niet bij het onderzoek betrokken, en het Vlaamse collaboratielied blijft voorlopig dan ook het exclusieve terrein van zijn Vlaams-nationalistische sympathisanten. Groeneveld heeft dringend een Vlaamse tegenhanger nodig.
Als eerste systematische benadering van het Nederlandse collaboratielied is dit boek zeer welkom. Het maakt komaf met taaie misverstanden (bekende naziliederen hadden vaak oorspronkelijk een andere context, ‘Wenn 's Judenblut vom Messer spritzt’ is geen officiële versie van het nazilied) en heropent oude controversen (was Horst Wessel een idealist of een pooier? Hoe is hij gestorven?). En Groenevelds overzicht en analyse van de historiek, motivering, inhoud en markante persoonlijkheden is indrukwekkend. Maar betreurenswaardig is de misleidende titel: de Duitsers zijn toonaangevend aanwezig en overvleugelen hun Nederlandse epigonen, en dat zorgt voor een gebrek aan evenwicht.
Het boek bevat ook een cd met 21 Nederlandse en 3 Duitse liederen. Zeer interessant als documentatie, en balsem voor vroegere en huidige supporters die willen zwelgen in hun nostalgie naar het Horst-Wessel-Lied en andere.
□ Jacques De Maere
Gerard Groeneveld, Zo zong de NSB. Liedcultuur van de NSB 1931-1945, Vantilt, Nijmegen, 2007, 256 blz., 27,50 euro, ISBN 978-90-77503-66-9. |
| |
Arm Wallonië
In het socialistische partijorgaan Le Peuple verschenen in de loop van het jaar 1901 onder de titel ‘A travers les Flandres’ reisreportages die Auguste | |
| |
De Winne maakte in het toenmalige, door armoede, werkloosheid en sociale wantoestanden getroffen Vlaanderen. Dit schrijnende verslag van een reis door gaten van verdriet geneert het huidige Vlaanderen, omdat het nauwelijks te rijmen valt met het triomfalistische zelfbeeld van een rijke en welvarende regio. Al te gemakkelijk dreigen we te vergeten dat deze welvaart van zeer recente datum is. Nog tot in de jaren zestig van de twintigste eeuw trokken honderdduizenden Vlaamse economische vluchtelingen naar de industriële bassins rond de Haine, de Samber en de Maas. Ze werden aangetrokken door het Wirtschaftswunder, dat Wallonië in de negentiende eeuw had gemaakt tot de derde industriële macht ter wereld (na Groot-Brittannië en de Verenigde Staten). Maar vanaf de jaren dertig raakte de Waalse industrie, die bijna exclusief op de productie en exploitatie van steenkool en staal was gebaseerd, in een neerwaartse spiraal en na de Tweede Wereldoorlog verschoof het economische zwaartepunt in België definitief naar Vlaanderen.
Een eeuw na het verschijnen van ‘Door Arm Vlaanderen’ zijn de rollen omgekeerd. Terwijl Vlaanderen een van de welvarendste regio's ter wereld is geworden, is Wallonië synoniem voor armoede, werkloosheid en corruptieschandalen. Journalist Pascal Verbeken besloot Auguste De Winne achterna te gaan. In Arm Wallonië brengt hij verslag uit van zijn reis op de motorfiets door wat eens het beloofde land was voor zovele opeenvolgende generaties immigranten, eerst Vlamingen, maar later ook Italianen, Oost-Europeanen en Noord-Afrikanen. Hij praat met tientallen Walen, van vakbondsbazen en kunstenaars over politici en bedrijfsleiders tot gedesillusioneerde ex-mijnwerkers. Zo ontstaat een caleidoscopische robotfoto van een regio, voorbij de clichés en met veel zin voor nuance.
Onmiddellijk valt op dat er niet één Wallonië bestaat. Niet voor niets begint het boek in Waals-Brabant, de rijkste provincie van België. Om het eendimensionale beeld van de regio te ontkrachten, beschrijft Verbeken de rijkdom en dynamiek die uitgaat van de residentiële villawijken in Chaumont- Gistoux, het wetenschappelijk onderzoek en de culturele experimenteerdrift aan de universiteitscampus van Louvain-la-Neuve en de moderne industrieparken in Waver en Gembloux.
Het contrast met zijn volgende halte, het gat van de duivel, in Charleroi en Marcinelle kan amper groter zijn. Hier heeft de neergang van de steenkoolnijverheid van le pays noir diepe wonden geslagen. De aanhoudende hoge werkloosheidsgraad en de schandalen van de PS hebben er een sfeer van defaitisme geschapen, waaraan nauwelijks te ontsnappen valt. Jean Guy, de laatste hoofdredacteur van Le Peuple, drukt het als volgt uit: ‘De Carolos zijn murw. Het lange wachten op een kentering heeft een pessimisme gecreëerd, dat intussen van generatie op generatie is doorgegeven.’ Toch weigert hij zich bij de feiten neer te leggen en hoopt hij dat cultuur de kiem van het Waalse réveil in zich kan dragen. Hetzelfde vertrouwen in cultuur als de motor van een sociale en economische heropstanding van Wallonië vinden we bij Franco Dra- | |
| |
gone, de wereldberoemde regisseur van o.a. Cirque du Soleil en Céline Dion, die het hoofdkwartier van zijn Groupe Dragone in zijn geboortestad La Louvière heeft opgeslagen. Niet alleen heeft hij zo voor tientallen arbeidsplaatsen gezorgd, hij wil ook aantonen dat zelfs de zoon van een uit Napels weggetrokken mijnwerker de wereldtop kan bereiken.
Verbeken vervolgt zijn weg en slingert, samen met zijn gesprekspartners, tussen berusting in de economische malaise en het optimistisch zoeken naar oplossingen. Want de tekens van een kentering zijn er in de vorm van het Musée des arts contemporains in Grand-Hornu, het internationaal baanbrekende communicatiebedrijf EVS Broadcast Equipment in Seraing en de luchthaven van Bierset bij Luik.
Arm Wallonië is een vlot geschreven boek dat de grote verdienste heeft ons meest onbekende buitenland wat minder onbekend te maken. De tientallen interviews geven het huidige Wallonië een gezicht, meer dan statistieken dat zouden kunnen. Interessant is ook dat Verbeken niet alleen oog heeft voor de verschillen tussen Vlaanderen en Wallonië, maar ook voor de overeenkomsten, in het verleden én vandaag. Zo heeft Franco Dragone nog een waarschuwing voor de Vlamingen in petto: ‘De heren van de Société Générale hebben Wallonië schaamteloos leeggezogen en zijn vertrokken zonder een cent terug te geven. Met de economische mondialisering is dit vandaag staande wereldpraktijk. Dit zouden de Vlamingen zich toch ook moeten realiseren. Jullie zijn niet immuun tegen die brutaliteit’ (blz. 152).
□ Manuel Duran
Pascal Verbeken, Arm Wallonië. Een reis door het beloofde land, Meulenhoff-Manteau, Antwerpen/Amsterdam, 2007, 296 blz., 19,95 euro, ISBN 978-90-8542-072-9. |
|
|