| |
| |
| |
Boeken
Kerk en Theologie
Encyclopedie bij de nieuwe Bijbelvertaling
Wie, net als ik, bij het zien van deze boektitel aanvankelijk een vragend gezicht mocht hebben opgezet, zal gaande het bladeren en lezen tot de conclusie komen dat deze encyclopedie wel degelijk recht van bestaan heeft. Er zijn namelijk tientallen trefwoorden opgenomen die specifiek te maken hebben met de in 2004 verschenen Nieuwe Bijbel Vertaling (NBV), dan wel met de ontstaansgeschiedenis van dit gigantische vertaalproject. Doordat die trefwoorden alle in een lijst bij het ‘Woord Vooraf’ worden opgesomd, is het zelfs mogelijk om een heuse uitvoerige inleiding op de NBV bijeen te lezen. Overigens had ik in dat trefwoordenoverzicht ook graag de ingang ‘JHWH’ opgenomen gezien - de weergave van deze godsaanduiding heeft immers gedurende heel het vertaalproces tot veel ophef aanleiding gegeven, ja zelfs tot het uitbrengen van een aparte brochure!
Een tweede uitstekend idee van de samensteller is om een zéér uitvoerig register van Bijbelplaatsen op te nemen (blz. 343-400). Op die manier kan men naast de alfabetische ingangen ook informatie over specifieke Bijbelverzen en Bijbelpassages naslaan of op het spoor komen.
Een enkele keer zal de lezer zich wellicht enigszins bedrogen voelen. Dat is onder andere het geval bij het trefwoord ‘Abisua’, dat gevolgd wordt door de toelichting: ‘naam van twee verschillende personen in 1 Kron.’ (blz. 13). In deze vorm is de verstrekte informatie namelijk nutteloos. Waarom zijn die plaatsen (1 Kron. 5:30-31; 6:35 en 1 Kron. 8:4) niet afgedrukt? Precies hetzelfde is aan de hand met de ingang ‘Jozabad’ (blz. 172) waar slechts wordt | |
| |
gemeld: ‘naam van een zestal personen in de boeken van na de ballingschap’, en met het lemma ‘Jesua’: ‘naam van een viertal personen uit de periode van na de Ballingschap’ (blz. 163).
Hier en daar is de verstrekte informatie naar mijn mening niet accuraat genoeg. Raadpleegt men, uit beroepsdeformatie, bijvoorbeeld de ingang ‘Wijsheid van Jezus Sirach’ (blz. 334), dan vindt men meegedeeld dat er ‘slechts fragmenten van de oorspronkelijke Hebreeuwse tekst resteren’. Deze informatie is volstrekt onjuist, aangezien inmiddels bijna 70% van de Hebreeuwse tekst is teruggevonden. Ook is het niet correct dat aan de lange Griekse versie ‘enkele toevoegingen uit de korte versie’ zijn toegevoegd. Dat de ‘kronist’, de auteur van het boek Kronieken, ook de schrijver van de boeken Ezra en Nehemia zou zijn (blz. 186) is een ondertussen achterhaalde wetenschappelijke opvatting.
Bovenstaande kanttekeningen mogen niet de indruk doen ontstaan dat we hier met een onbetrouwbaar boekwerk te maken zouden hebben. Integendeel, er wordt juist een breed scala aan onderwerpen aangeboden waarvan vele in soortgelijke werken niet te vinden zijn. Wie het boek raadpleegt, moet er wel op bedacht zijn dat de lettercombinatie ‘ij’ wordt behandeld als ‘y’, hetgeen volgens mij in ons taalgebied al jaren niet meer gebruikelijk is.
□ Panc Beentjes
Joop Waldram, Encyclopedie van de bijbel in de Nieuwe Vertaling, Kok, Kampen 2006, 400blz., 22,50 euro, ISBN 90-435-1216-8. |
| |
God onderbreekt de geschiedenis
In zijn nieuwe theologische boek vertrekt Lieven Boeve vanuit een eigenzinnige lezing van de actuele religieuze situatie in Europa. Bovenop vele analyses die enkel de postchristelijke, volledig gedetraditionaliseerde toestand vaststellen, schetst hij de context en de feitelijke religieuze pluraliteit. Klassieke theologische strategieën om met de veranderde maatschappelijke en religieuze context in Europa om te gaan, bestaan uit aansluiting en breuk. Hierbij wordt gezocht naar overeenkomsten, ofwel naar het distinctivum en de onverzoenbaarheid van het christelijke verhaal bij het levensgevoel van de hedendaagse mens. Op dit punt in zijn verhaal introduceert Boeve de categorie ‘onderbreking’, waarmee hij de gangbare theologische variaties op aansluiting en breuk methodologisch herijkt. Met de categorie ‘onderbreking’ worden continuïteit en discontinuïteit in een spanningsvolle relatie geplaatst en wordt de mogelijkheidsvoorwaarde geschapen om geforceerde recuperatie of verwerping van de plaats van God in de geschiedenis te overstijgen. Het handelen van God in de geschiedenis van mensen laat zich dan ook lezen als een geschiedenis van onderbrekingen. Waar verhalen verstikkend of voorspelbaar worden, vastlopen in verdrukkende structuren, is het de plicht van christenen om deze te onderbreken en terug het eigen verhaal te vertellen.
In een tweede deel spitst Boeve deze ideeën verder toe op religieuze ervaringen, de grote levensrituelen en de gangbare discussie over schepping en evolutie. De laatste drie slotbeschouwingen | |
| |
van dit boek belichten eerst het zogeheten ‘ietsisme’ als een vorm van negatieve theologie en mogelijke aanknopingspunten met de christelijke traditie van negatieve theologie. In de tweede plaats toont de incarnatie van God in de mens Jezus volgens Boeve dat waarheid en het zeer particuliere christelijke verhaal onlosmakelijk verbonden zijn met elkaar en de sleutel vormen van elk interreligieus gesprek. En ten slotte komt apocalyptiek, uitgerangeerd in de moderne theologie maar springlevend in de postmoderne cultuur, aan bod als het onderbreken van de geschiedenis door God.
Hoewel de theologie van de onderbreking enkele interessante aanzetten geeft om het hedendaagse levensgevoel te vatten vanuit de theologie, valt dit boek bezwaarlijk vlot leesbaar en helder te noemen. Zinnen zitten vastgekoekt in ellenlange woorden, paragrafen wegen loodzwaar, voorbeelden zijn afwezig of volstrekt onduidelijk. Doorheen het boek is het vruchteloos zoeken naar een heldere definitie van de kerngedachten en hoewel de leesbaarheid in het derde deel duidelijk toeneemt, worden ook daar weinig expliciete verbanden gelegd met de categorie ‘onderbreking’. Er zijn bovendien enkele taalkundige eigenaardigheden (bv. ‘incommensurabiliteit’ (blz. 55) komt uit de Van Dale van 1864) en theologische slordigheden (bv. ‘apofasis’ (blz. 157), losgemaakt van mystieke context en persoonlijk godsbegrip) in de tekst geslopen. Vanuit het standpunt van de lezer is God onderbreekt de geschiedenis een genadeloos werk dat inspanning vraagt om het te ontsluiten. Wie daarentegen wil worstelen met een stevig stuk dichtgevlochten theologische tekst, kan in dit boek een uitdaging vinden.
□ Gert Van Langendonck
Lieven Boeve, God onderbreekt de geschiedenis. Theologie in tijden van ommekeer, Uitgeverij Pelckmans, Kapellen, 2006, 252 blz., 20,95 euro, ISBN 90-289-4415-X. |
| |
Kunst
Zwart op zwart
In de jaren vijftig van de twintigste eeuw hebben heel wat kunstenaars een voorliefde voor zwart ontwikkeld, in Europa, maar ook in de Verenigde Staten. Liever dan te veel hooi op haar vork te nemen heeft Stephanie Rosenthal in haar studie Black Paintings haar aandacht gefocust op enkele vertegenwoordigers van de New Yorkse School: Robert Rauschenberg, Ad Reinhardt, Frank Stella en Mark Rothko. Alle vier hebben tussen 1950 en 1968 een fase gekend waarin zij een hele reeks zwarte doeken hebben geschilderd. Rosenthal situeert die fase in de ontwikkeling van hun oeuvre en bespreekt ook de uiteenlopende toegepaste technieken. Voorts legt zij een verband tussen de gedachtewereld van de kunstenaars en de eigenschappen van hun zwarte doeken. Rauschenberg stond onder invloed van John Cage, Reinhardt was met de trappist Thomas Merton bevriend, Stella was onder de indruk van Becketts ‘théâtre de l'absurde’ en Rothko was vertrouwd met Nietzsche en de Griekse tragiek. In de | |
| |
bewerking van de zwarte materie van de schilderijen zitten allerlei nuances waarin echo's van muziek, toneel, filosofie en spiritualiteit waarneembaar zijn, met verschillende accenten. Stephanie Rosenthals uiteenzetting helpt de lezer die scherper te onderscheiden.
In haar inleiding herinnert zij aan de geschiedenis van de School van New York en aan de betekenis van zwart in de kleurenleer. De afzonderlijke bespreking van het werk van de vier genoemde kunstenaars vult zij aan met een hoofdstuk over Newman, een tijdgenoot van hen, en een uitweiding over de Nocturnes van Whistler en het beroemde zwarte vierkant van Malevitsj, die men als verre voorlopers mag beschouwen. In het laatste gedeelte van haar studie verwijst Rosenthal naar Van Genneps theorie van het overgangsritueel om de zwarte schilderijen te duiden als een cruciaal moment van overgang in het groeiproces van de kunstenaars en van hun oeuvre. Het schema is algemeen van toepassing, maar bij elk van de vier gaat het om een heel eigen ontwikkeling. Ten slotte heeft zwart ook te maken met nacht. De rol en betekenis van de nacht in religieuze rituelen, in de mystieke ervaring en in de literatuur worden dan ook aangehaald als een ruimer kader waarbinnen de zwarte doeken van de New Yorkse artiesten toegankelijker kunnen worden gemaakt.
De nauwkeurige studie van de vier kunstenaars en het breder perspectief waarin hun werk wordt geplaatst, maken van Black Paintings bijzonder boeiende lectuur. Het is geen geringe verdienste van de auteur dat zij laat zien hoezeer werken die uiterlijk op elkaar gelijken, inhoudelijk heel anders klinken. De typografie en lay-out van deze uitgave liggen mij minder. Maar de uit-gever heeft ongetwijfeld een inspan-ning gedaan om het zestigtal ‘kleuren-reproducties’ dat dit boek rijk is, een redelijke kwaliteit te geven. Dat was in dit geval geen gemakkelijke opgave.
□ Jan Koenot
Stephanie Rosenthal, Black Paintings, Hatje Cantz, Ostfildem-Ruit, 2006, 203 blz., 45,00 euro, ISBN 978-3-7757-1859-2 (Duitstalige uitgave), 978-3-7757-1860-8 (Engelstalige uitgave). |
| |
Literatuur
Nieuw werk van Komrij
‘Minutieuze aandacht schenken we aan hoe het erin gaat - structuur, de kooken baktijd, het kleurenpalet - maar hoe het eruit gaat, daar doen we giechelig over. En het gaat er weer uit, bij iedereen. Het boek dat u nu in handen heeft is een omgekeerd kookboek, onafscheidelijk deel uitmakend van een tweedelig gastronomisch hoofdwerk. Het toont het ware gezicht van de mens’, zo opent Gerrit Komrij zijn inleiding bij zijn Kakofonie oftewel Encyclopedie van de Stront. Dat is duidelijke taal, al kan er over het waarheidsgehalte van die laatste zin geredetwist worden. Maar hij heeft gelijk dat ‘stront’ zowat het ‘laatste taboe’ is in onze anders zo voyeuristische westerse maatschappij. Big Brother en andere realitysoaps laten alles zien wat des mensen is, behalve dát. Toch valt in de inleiding van Komrij een soort reviaanse ironie te bespeuren - hij meent het niet, of toch? - die waar- | |
| |
schijnlijk de enige manier is waarop men het onderwerp kan aanvatten. Of zoals Théophile Gautier het zag: ‘Oui, la merde, les pets, c'est le fond de la gaîté’ (de vertaling die Komrij opnam, lijkt me nogal vrij, zie blz. 178).
Komrij's Kakafonie is een thematische bloemlezing. Op haast wetenschappelijke wijze behandelt ze alle mogelijke aspecten van het thema zoals het kunstzinnige (over onder meer ‘Cloaca’ van Wim Delvoye), het muzikale (met de grote scatomaan Mozart), het stoffelijke (met een typologie van de drol) en met in de afdeling ‘lifestyle’ aandacht voor coprofagen, verzamelaars en drekpoëten. De bloemlezer benaderde stront en scheet vanuit een literaire en cultuurhistorische invalshoek, met een accent op Nederlandse en Vlaamse bijdragen. Naast klassiekers in het genre van onder meer Komrij zelf, Gerard Reve (‘Eendje kwak’) en Manon Uphoff (‘Poep’) bevat het boek ook minder bekend scatologisch werk; echt grote verrassingen zijn er niet bij. Dat Salvador Dali of Goethe zich wel eens lieten gaan, ligt min of meer in de lijn der verwachtingen; alleen Augustinus was voor mij een nogal vreemde eend in de bijt. De notoire Franse viespeuken Guillaume Apollinaire en Pierre Louÿs ontbreken, wat de pret niet mag drukken.
Van een heel andere orde zijn de gedichten die Gerrit Komrij schreef bij twintig werken van de Vlaamse schilder Bart Verheyen voor de bundel Luchtdicht verpakt. Verheyens werk wordt vaak gelinkt aan dat van Roy Lichtenstein. De Vlaming hanteert een vergelijkbare stripstijl maar zonder de rasterdots en tekstballonnen, wat leidt tot een zuivere, strakke look. In zijn recenter werk is een voorzichtige evolutie naar meer abstractie merkbaar. Zo gebruikt de schilder in plaats van het klassieke doek af en toe panelen in de vorm van een puzzelstuk of lijken zijn figuren te desintegreren in rondzwevende bubbels. Alle schilderijen werden gefotografeerd in het Centraal Station van Antwerpen, wat ze goed tot hun recht doet komen.
De meeste gedichten staan duidelijk heel dicht bij de schilderijen. Bij het doek dat Verheyen de titel ‘De zakenman’ gaf, schreef Komrij ‘De gewone man’:
Mijn hoofd loopt om. Vandaag heb ik besloten
Een man te zijn van niks en niemendal,
een weerloos en inwisselbaar geval,
Zo bloot dat verder niets valt te ontbloten.
Ik kan nu eindelijk de wereld in.
Ik kan bestaan omdat geen mens me ziet.
Dit uur is van mijn leven het begin -
Kameleon, bastaard, hermafrodiet.
Enkele teksten lijken dan weer volledig los te staan van hun picturale pendant, al valt er bij aandachtiger lezing altijd wel een verband te leggen. Andersom blijft het gros van de gedichten overeind zonder de in de bundel gegeven context.
□ Manu van der Aa
Gerrit Komrij (red.), Komrij's Kakafonie oftewel Encyclopedie van de Stront, De Bezige Bij, Amsterdam, 2006, 327 blz., 29,90 euro, ISBN 90-234-1907-3. |
Gerrit Komrij en Bart Verheyen, Luchtdicht verpakt, Bart Verheyen, Lichtaart, 2007, n.g., 25,00 euro, ISBN 90-811-4851-6 (info: www.bartverheyen.com). |
| |
| |
| |
Oostende in de Nederlandse literatuur
Onder de titel Aan dezelfde zee verscheen begin 2007 een bloemlezing met Nederlandstalig literair proza over Oostende. De samenstellers Tom Sintobin en Koen Rymenants konden een beroep doen op grote namen uit onze literatuur: Louis Couperus, Karel van de Woestijne, Willem Frederik Hermans, Hugo Claus. Ook minder bekende of haast vergeten schrijvers komen aan bod: Marnix Gijsen, Gaston Duribreux of Karel Jonckheere bijvoorbeeld. Vanzelfsprekend werd evenmin voorbij gegaan aan hedendaagse auteurs als Eric de Kuyper of Charlotte Mutsaers: voor wie de literatuur volgt, zijn dit bijna Oostende-iconen. Sommige van de gebloemleesde auteurs - veruit de minderheid - zijn geboren en getogen Oostendenaars, anderen woonden of wonen er tijdelijk, of kennen de stad als toerist. (Heerlijk is hier bijvoorbeeld het reisverslag van de negentiende-eeuwse cultuurhistoricus Conrad Busken Huet.)
De gekozen reisnotities, kortverhalen of romanfragmenten worden telkens becommentarieerd door een kenner van de betreffende schrijver, die de ontstaansgeschiedenis van de opgenomen tekst belicht en hem plaatst in het leven en werk van de auteur. Vooral wordt gefocust op de rol die Oostende daarin speelt, ook in het gekozen fragment. In een uitleiding overschouwen de samenstellers de anthologie vanuit de vraag ‘hoe kijken de vertellers van en de personages in modern Nederlandstalig proza naar de stad Oostende?’ en citeren ze verder gretig uit allerlei teksten waarin Oostende figureert. Het zijn er meer dan men zou denken: van louter plaatselijk bekende schrijvers of journalisten over Louis Paul Boon en Maarten 't Hart tot Tom Lanoye. Een bloemlezing die wil functioneren als ‘gids voor een fascinerende imaginaire reis naar Oostende’, of als ‘wegwijzer om een bekende stad met andere ogen te gaan bekijken’ (blz. 13) wekt op die manier niet alleen een stad tot leven, maar brengt ook een aantal auteurs onder nieuw licht. Tevens zijn er de nodige suggesties voor wie over de behandelde schrijvers meer wil lezen.
□ Stijn Vanclooster
Tom Sintobin en Koen Rymenants (red.), Aan dezelfde zee. Oostende in de Nederlandse literatuur, Davidsfonds, Leuven, 2007, 237 blz., 24,95 euro, ISBN 978-90-6306-555-3. |
|
|