Streven. Jaargang 74
(2007)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 387]
| |
[2007, mei]Georges De Schrijver
| |
[pagina 388]
| |
econoom-aankoper, die al deze monden moet voeden. Aan de discipline wordt gedurende de acht jaar studie streng de hand gehouden. Daarnaast hebben staf en seminaristen een goed ontwikkeld politiek bewustzijn. Op een van de weekends was er een symposium over de rol van de godsdienst in de democratische besluitvorming. Eminente sprekers hadden het over de spanningen tussen de drie meerderheidsgroepen in Nigeria: de Hausa, de Yoruba en de lbo, over de nakende presidentsverkiezingen en over het schandaal dat er zoveel armoede is in de Nigerdelta - uitgerekend daar waar de oliebronnen zijn die voor de olieconcerns en de regering zoveel opbrengen. Over dit laatste onderwerp had een docent uit het seminarie, John Wangbu, al een boek gepubliceerd: Niger Delta. Rich Region: Poor PeopleGa naar eind[1]. De Biafra-oorlog, die ook om olie ging, is al verregaand uit de herinnering verdwenen. Ruim de helft van de Nigeriaanse bevolking is onder de dertig en dus na die oorlog geboren en weet niets af van de gruwelen van destijds. Sterker leeft de morele verontwaardiging over de achterstelling van de arme dorpsbewoners die in de Nigerdelta de olie zien weghalen door buitenlandse maatschappijen, zoals Shell en Chevron (voorheen ChevronTexaco). Die maatschappijen nemen niet enkel de rijkdom mee, maar met hun boringen verzieken ze ook de bodem en bezoedelen ze de lucht en de rivieren. En de centrale regering, die deelt in de winst, ziet oogluikend toe. | |
Korte voorgeschiedenisIk moet de vergelijking met de Biafra-oorlog meteen nuanceren. In die oorlog ging het behalve om olie ook om een religieus conflict tussen moslims en christenen. De christelijke lbo uit het zuidoosten vochten voor hun onafhankelijkheid tegen de mohammedaanse Haussa in het noorden. De zuidwestelijke Yoruba, evenveel moslims als christenen, stelden zich hierbij verdeeld op, terwijl de etnische groepen van de Nigerdelta, deels animisten en deels christenen, zich uit vrees voor een latere Ibo-overheersing op de vlakte hielden of collaboreerden met het regeringsleger. Na hun nederlaag slaagden de lbo erin opnieuw politieke erkenning te krijgen in heel Nigeria dankzij de verzoenende houding van de zegevierende generaal Olusagon Obasanjo, de huidige president. Obasanjo, die zelf een Yoruba is, had namelijk ingezien dat wraak nemen op de lbo nooit tot nationale verzoening kon leiden. En zolang die er niet was, was het voortbestaan van Nigeria onzeker. Na de oorlog had het land verscheidene generaalsregimes gekend. In 1976 werd generaal Murtola Muhammed vermoord en kwam Obasanjo aan de macht; hij zette zich in voor de oprichting van een democratisch regime. Dit | |
[pagina 389]
| |
regime zag het licht met de tweede republiek in 1977, maar werd al in 1983 omvergeworpen door een militaire coup. Het zou tot 1998 duren voor er algemene verkiezingen kwamen waarin Obasanjo, die ondertussen een tijd lang in de gevangenis had gezeten, tot president werd verkozenGa naar eind[2]. Tijdens de bijna dertig jaar van de generaalsregimes probeerden zowel de Hausa als de Yoruba als de lbo de macht naar zich toe te trekken. De zowat twintig miljoen bewoners van de Nigerdelta, verspreid over veertig etnische groepen met tweehonderdvijftig talenGa naar eind[3], stonden gewoon buitenspel, ofschoon ze bijna twintig procent van de totale bevolking uitmaken. Nu nemen zij het niet langer dat de opbrengst van de olie die in hun gebied wordt gewonnen, integraal naar de centrale regering gaat, die zich voor de rest weinig gelegen laat liggen aan de sociale en economische ontwikkeling en ecologische sanering van de Nigerdelta. In een speciaal nummer gewijd aan politieke en economische problemen van het jaar 2007, vermeldt Newsweek laconiek: ‘Nigeria. Het goede nieuws: de olie heeft het land in staat gesteld zijn schulden af te betalen. Het slechte nieuws: Shell vergelijkt de Nigerdelta met Tsjetsjenië en Colombia: de gewelddaden door plaatselijke milities doet de olieopbrengst met 500.000 barrels per dag verminderen en zou wel eens een schaduw kunnen werpen op de presidentsverkiezing van mei 2007.’Ga naar eind[4] Op aandringen van de politici uit de noordelijke staten, maar ook uit de Nigerdelta, heeft Obasanjo verzaakt aan een derde ambtstermijn en wacht men met spanning af wie de nieuwe president zal worden: een Hausa, een Yoruba of een lbo - of iemand uit de Nigerdelta? Gedoodverfde kandidaten daar zijn de gouverneur van de staat Rivers, Peter Odili (Port Harcourt), en die van de staat Cross River, Donald Duke (Calabar). Het geweld waarnaar Newsweek verwijst, bestaat uit sabotage van pijpleidingen en boorputten en uit ontvoeringen. Op 11 augustus 2006 werden in Port Harcourt, de oliehoofdstad van de regio, drie buitenlanders gekidnapt. De slachtoffers, wier identiteit of nationaliteit onbekend bleef, werkten daar voor Royal Dutch Shell, een Nederlandse multinational met Britse en Amerikaanse vertakkingen. Dit was al de derde ontvoering in die maand op een geheel van negentien gevallen vanaf 1 januari 2006. Vreemde arbeiders of ingenieurs kidnappen is eenvoudiger en lucratiever dan pijpleidingen saboteren. Met ontvoeringen is het pas goed begonnen nadat het leger drastisch tegen sabotageacties begon op te treden. Het leger en door olieconcerns gehuurde privémilities bewaken nu onafgebroken de pijpleidingen en de boorinstallaties. Men moet al sterk bewapend en behendig zijn om van hen te winnen. Hiermee vergeleken is het ontvoeren van een buitenlandse arbeider kinderspel. Deze expatriates wonen wel in speciale woonblokken, maar bewegen zich voor | |
[pagina 390]
| |
de rest vrij rond. Hen in een auto sleuren en afvoeren, is zo gebeurd. Het losgeld loopt makkelijk op tot tweehonderdvijftigduizend dollar. De olieconcerns aarzelen om die som te betalen omdat zulks de ontvoeringen alleen maar aanmoedigt. Met het saboteren van buitenlandse maatschappijen en het kidnappen van expatriates willen de opstandelingen de concerns dwingen bodem en rivieren te saneren en banen te creëren voor de werkloze bevolking. Dit laatste is niet makkelijk, aangezien de boeren en de vissers van de Nigerdelta vaak ongeschoold zijn of niet gekwalificeerd voor het technische werk in de boorinstallaties en het onderhoud van de infrastructuurGa naar eind[5]. | |
Indirecte tekens van spanningIn het dorp Ikot Ekpene, waar het seminarie is, merkt men niet veel van de beroering. Maar men hoeft slechts één of twee uur met de auto naar het kustgebied te rijden om te ondervinden wat er gaande is. Het laatste weekend van mijn verblijf bracht Jake Otonko me met zijn wagen naar het strand in de buurt van het stadje Eket, bekend om zijn boorputten en concentratie van expatriates. Toen we het strand opwandelden hield een zogenaamde strandwachter ons tegen en maakte Jake duidelijk dat ik als blanke - hij zag in mij meteen een expatriate - entreegeld moest betalen voor het strand. Jake scheepte de man af met te zeggen ‘Maak dan maar eerst dat het strand schoon is, nu ligt het erbij als een stortplaats’. Er lag inderdaad een massa zwerfvuil op het mulle zand, maar dit stoorde blijkbaar de ongeveer twintig mensen niet die er rondkuierden of op strandstoelen bij een kleine bar iets aan het drinken waren of hapjes oppeuzelden. Na een strandwandeling gingen ook wij daar iets drinken. ‘Onze kust is minstens zo prachtig als die van Kaapstad,’ zei Jake, ‘maar hier doet men niets om toeristen aan te trekken; het wordt hier al industrie’. ‘Kijk,’ zei hij, ‘zie je ginds ver in zee die flikkerende stip van een steekvlam? Die komt van het booreiland dat er onlangs is gekomen als spin-off van het plaatselijke oliebedrijf’. Hij draaide zich om en wees naar de boorinstallatie op drie kilometer van het strand waaruit een gigantische toorts opsteeg die de naaste omgeving in een helle gloed zette. Toen we huiswaarts reden, passeerden we het fabriekscomplex van het oliebedrijf, hermetisch afgegrendeld met prikkeldraad, met gewapende bewakers aan de ingang. Op het terrein kon men spandoeken zien met de tekst ‘Protect yourself’. ‘Wat betekent dat?’ vroeg ik aan Jake. ‘Bedoelen ze: kom niet dichterbij of we schieten?’ ‘Nee,’ zei Jake, ‘het is een waarschuwing aan het personeel dat ze bij het betreden van het terrein ter beveiliging hun speciale kleding moeten aantrekken, hun mond- en neus- | |
[pagina 391]
| |
masker aandoen en hun helm opzetten. Maar voor jouw uitleg valt natuurlijk ook iets te zeggen: wie zonder die beschermende uitrusting verschijnt, loopt inderdaad - maar dan in een andere zin - gevaar’. Die vijandige houding tegenover expatriates was voor mij een nieuwe ervaring. Wanneer ik in Ikot Ekpene, dat iets meer in het binnenland ligt, samen met een seminarist op het marktje inkopen deed, begroetten de venters me vriendelijk. De mensen spraken me aan met white man, maar daar was niets boosaardig aan. Ik was er immers de enige blanke binnen een straal van dertig kilometer. Op een keer kwam een oudere man naar me toe, wenste me goede dag en vroeg ‘Are you Irish?’, hetgeen erop wees dat hij in mij een missionaris zag zoals hij die vroeger had gekend. Maar in steden als Eket en Port Harcourt is dat blijkbaar anders. Daar word je als blanke geassocieerd met expatriates van Europese of Amerikaanse afkomst, dus met zakenlui en ingenieurs die banden hebben met of werkzaam zijn in de oliesector. Dat had ik het jaar voordien al ervaren in de luchthaven van Port Harcourt, ofschoon ik toen nog niet ten volle begreep wat er gaande was. Met de tegenstelling moslims-christenen in het hoofd had ik toen de indruk het slachtoffer te zijn van een discriminatie op grond van religie. Intussen weet ik beter. Het was niet de eerste keer dat ik in Nigeria lesgaf. In november 2004 had ik gedoceerd aan het seminarie van Owerri, in Iboland, en in november 2005 in Ikot Ekpene. Mijn reis naar Owerri ging over Lagos, vanwaar ik een binnenlandse vlucht nam naar mijn eindbestemming. Maar aangezien er bij de Nigeriaanse vliegtuigmaatschappijen nogal wat crashes voorkomen, was ik voor mijn reis naar Ikot Ekpene met Lufthansa rechtstreeks van Frankfurt naar Port Harcourt gevlogen. Ik had echter buiten de waard gerekend. Aangezien ik daar in het seminarie les zou geven en er een officiële uitnodigingsbrief voor had gekregen, had ik een businessvisum aangevraagd (de andere mogelijkheid, ‘toerisme’, leek me minder aangewezen). Dit bezorgde me een hoop narigheid bij de pascontrole. De reizigers met een businessvisum moesten in één rij gaan staan en zich aan een verhoor onderwerpen. Ik had alle gegevens omtrent het doel van mijn reis, mijn beroep en het adres van mijn verblijf in Nigeria zorgvuldig ingevuld op het aanmeldingsformulier en beschikte over een visum voor drie maanden. Maar bij controle bleek dat er iets schortte - of dat een moeilijkheid werd gecreëerd. Ik zag hoe vóór mij aan een tafel op een podiumpje een driekoppige commissie zich over mijn papieren boog en druk overlegde hoe ze mijn geval zou behandelen. Na een poos vroeg de hoofdambtenaar in het midden me bars: ‘Hoeveel dagen denkt u in Nigeria te verblijven?’ Ik telde op en zei: ‘Dertig’. ‘Dat is te veel,’ zei hij, ‘zolang kunt u niet blijven’, en meteen stempelde hij op mijn paspoort, vlak tegenover de bladzijde van mijn visum met mijn | |
[pagina 392]
| |
verblijfsvergunning voor drie maanden, de vermelding ‘bezoekerspas 15 november 2005: toegelaten als bezoeker tot 24 november 05’. Waaronder in kleine letters: ‘Elke vorm van tewerkstelling verboden’. Mijn recht om in Nigeria te verblijven (waarvoor ik nochtans 125 euro had betaald) was op slag gereduceerd van negentig dagen tot negen. Waarom? Ik had er het raden naar. Omdat ik uit ervaring wist dat discussie met immigratiepersoneel niets oplevert, informeerde ik beleefd of die bezoekerspas ook kon worden verlengd. Het antwoord was ‘ja’ en ik wist genoeg. Twee dagen later bracht Jake Otonko me met de wagen naar de immigratiedienst in de stad Calabar (twee uur rijden) om mijn verblijf te regulariseren. Ook daar kon ik van het diensthoofd niet te weten komen wat er aan mijn papieren schortte. Bijgestaan door een plaatselijke zusteroverste, die iets afwist van vreemdelingenzaken, kreeg Jake het voor elkaar dat mijn bezoekperiode werd verlengd tot vijfendertig dagen. Dit liet me een kleine marge voor het geval dat mijn vlucht naar Frankfurt onverwacht zou dienen te worden verzet. En inderdaad, het heeft geen haar gescheeld. Vier dagen voor mijn vertrek, op 11 december 2005, stortte een Nigeriaans vliegtuig neer op de landingsbaan van de luchthaven van Port Harcourt, waarbij honderdtachtig passagiers om het leven kwamen, onder wie achtenvijftig scholieren van het jezuïetencollege van de hoofdstad Abuja. Het vliegveld ging pas weer open voor internationale vluchten op de dag waarop ik zou moeten vertrekken. Die scholieren, wier leeftijd tussen de tien en achttien jaar lag, hadden in Abuja het vliegtuig genomen, omdat de wegen van Abuja naar het zuiden er zo ellendig bij liggen dat een busreis hen te zeer zou uitputten. Van die slechte staat van de wegen kan ik getuigen. Hoe minder electoraal interessant een gebied is, hoe minder geld de overheid besteedt aan wegenonderhoud. Reizen met de wagen wordt dan een voortdurend slalommen rond de vele gapende gaten in de weg. Nog erger, vind ik, is de permanente militaire controle. Op bepaalde trajecten kan men geen vijf kilometer rijden of men moet halt houden bij een controlepost, waar een paar soldaten met geweer in de aanslag positie hebben gekozen. 's Nachts staan ze bij een houtvuur of zwaaien ze met toortsen. Het gebeurt wel eens dat men vertraagd mag voorbijrijden, maar zodra in de omgeving onrust dreigt, is het menens: de soldaten willen weten wie je bent, wat het doel is van je reis, wat je vervoert en of de auto- en verzekeringspapieren in orde zijn. Grote auto's en vrachtwagens moeten naast de weg worden geparkeerd en mogen pas verder rijden na betaling. Men merkt dat Nigeria al decennialang generaalsregimes kent, met een leger dat er is om verdachten op te sporen en rellen te onderdrukken. Voor iemand uit Europa geeft dit het gevoel in een politiestaat te leven. | |
[pagina 393]
| |
De opstandelingen en hun eisenOp maandag 18 december 2006, toen ik al terug was uit Nigeria, werden in Port Harcourt twee auto's tot ontploffing gebracht: één in de residentiële wijk van Royal Dutch Shell en één bij de omheining van een terrein van de Italiaanse oliemaatschappij Agip. De explosies volgden kort nadat de weerstandsgroep MEND (‘Beweging voor de emancipatie van de Nigerdelta’) in een e-mail had laten weten dat het op strategische plaatsen drie bomauto's had staan die elk moment in de lucht konden vliegen. Van de explosie van de derde auto werd afgezien uit vrees dat er burgerslachtoffers zouden vallen. MEND is de beweging die de drie werknemers van Shell ontvoerde. Eerder dat jaar had ze een bom doen ontploffen in een militaire loods in Port Harcourt en bij een olieraffinaderij in Warri, een meer westelijk gelegen stad in de delta. Het agentschap Reuters stipt aan dat ‘MEND voorheen al een reeks rake aanvallen had uitgevoerd op olie-installaties, zodat Royal Dutch Shell besloten had zich uit het westen van de delta terug te trekken, waardoor de olieproductie in Nigeria met een vijfde was verminderd’Ga naar eind[6]. MEND is niet de eerste beweging die de eis van inspraak in het vaandel voert. Reeds in 1992 ontstond de ‘Beweging voor het overleven van de Ogoni-bevolking’, de streek waar het allemaal begonnen is. Daar had Shell in 1958, twee jaar voordat Nigeria onafhankelijk werd, oliebronnen ontdekt. Ogoni, een district van de staat Rivers in de delta, telt een half miljoen inwoners, wat heel veel is voor een gebied van zeshonderdvijftig vierkante kilometer. De streek is uiterst vruchtbaar. De mensen leven er van landbouw en visvangst. Zonder enige consultatie van de bevolking begon Shell er alsmaar meer boringen te doen en pijpleidingen aan te leggen dwars door de velden en bossen. Niets kon de uitbrei-ding stuiten, hoezeer de dorpsbewoners ook protesteerden. Hun stem drong niet door tot de hogere bestuursniveaus, waar Hausa, Yoruba en lbo om de macht streden. De eis van plaatselijke leiders om voor de roofbouw op hun gronden financiële genoegdoening te krijgen, vond evenmin gehoor. Als er al aan vergoeding werd gedacht, dan alleen om de schade aan de oogst te dekken. De constitutie van 1979 bepaalt dat schadeloosstelling voor onteigende gronden berekend wordt op basis van de waarde van de gewassen op het ogenblik van de onteigening, en niet op basis van de waarde van de grond. Door deze regeling konden de opeenvolgende generaalsregimes de gronden van de Ogoni en die van andere stammen in de delta op eigen houtje aan de olieconcerns in concessie geven. De constitutie van 1989 bepaalde zelfs dat alle delfstoffenrechten aan de federale regering toekomenGa naar eind[7]. Hiermee waren alle bewoners van de Niger- | |
[pagina 394]
| |
delta buitenspel gezet. De schadeloosstelling die de Ogoni vroegen, bleef uit; er kwam er zelfs geen op basis van de waarde van de gewassen. Dat olieconcerns als Shell met de regering onder één hoedje spelen, staat buiten kijf. De centrale regering is royaal in het toekennen van concessies, omdat ze hiermee zichzelf verrijkt: ‘Sinds Shell zijn operaties in Nigeria startte, hebben de boringen in Ogoni de staat al zo'n 30 miljard dollar opgebracht. De Nigeriaanse staat is erg afhankelijk van de olieverkoop: inkomsten uit olie maken 80% van de staatsinkomsten uit’Ga naar eind[8]. Men kan raden welke gevolgen dit alles heeft voor het milieu. Ogoni alleen al telt honderd oliebronnen, waarvan de meeste aan Shell toebehoren. Tussen 1976 en 1991 werden er in het geheel van de Nigerdelta drieduizend lekken in de oliepijpleidingen gesignaleerd: uit elk ervan sijpelen telkens gemiddeld zevenhonderd barrels olie in de grond, waardoor deze verzuurt. Die vervuiling wordt nadien niet gesaneerd; ook worden lekken niet altijd meteen gedicht. Daarenboven spuiten uit al die olieputten gassen, die bij affakkeling meteen overgaan in roodgele vlammen met zwarte rook aan de top. Dit affakkelen gebeurt 24 uur per dag en voor sommige olieputten al bijna veertig jaar lang. In het dichtbevolkte Ogoniland zijn die gigantische fakkels dag en nacht te zien en te ruiken. Ook het helse gedruis dat ermee gepaard gaat hebben de dorpelingen te verduren. In de hele streek hangt er roet in de lucht; toxische stoffen veroorzaken ademhalingsmoeilijkheden en bezoedelen bij regenval de rivieren en de lagunes. De kwaliteit van de landbouwproducten lijdt hieronder, hetgeen de gezondheid extra ondermijnt van mensen die het zo al moeilijk hebben om rond te komen van één dollar per dag voor zichzelf en hun gezin. Tegen deze situatie zijn de bewoners van Ogoni in het geweer gekomen onder impuls van de charismatische schrijver en milieuactivist Ken Saro-Wiwa, stichter van de ‘Beweging voor het overleven van de Ogonibevolking’. Op 4 januari 1993 namen driehonderdduizend Ogoni, meer dan de helft van de bevolking, deel aan een massale protestmars tegen Shell en de manier waarop dit bedrijf het milieu vervuilt. Saro-Wiwa had bewust gekozen voor een geweldloze actie; hij liet haar plaatsvinden bij de start van het wereldjaar van de ‘inheemse volkeren’, dat aandacht vroeg voor de rechten van minderheden. De boodschap sloeg aan. Shell trok zijn staf weg uit Ogoni, maar gaf Saro-Wiwa de schuld. Dit was voor de activist het begin van een reeks narigheden. Begin april 1993 werd hij zonder inbeschuldigingstelling door de politie opgepakt in de luchthaven van Port Harcourt en gedurende zestien uur vastgehouden. Op 30 april hadden tienduizend Ogoni betoogd tegen de aanleg van een pijpleiding in het dorp Onwa en het leger begon op hen te schieten. Dit incident was voldoende om Saro-Wiwa even later te ver- | |
[pagina 395]
| |
hinderen naar Londen te vliegen. In de luchthaven werd zijn paspoort in beslag genomen. Intussen had de Ogonigemeenschap gedreigd de verkiezingen van 1993 te boycotten: ‘ze weigerden te stemmen voor een regering die de rechten van minderheden met de voeten treedt’Ga naar eind[9]. Die boycot was een van de redenen waarom generaal Abacha de verkiezingen afblies. Als represaille werden Saro-Wiwa en andere leden van de ‘Beweging voor het overleven van de Ogonibevolking’ gearresteerd, maar na verloop van tijd vrijgelaten. Het leger zocht naar nieuwe aanleidingen om hardhandig te kunnen optreden. Het wendde voor dat er een stammentwist ontstaan was tussen Ogoni en Andoni en intervenieerde om de orde te herstellen. Het vernielde hierbij met dynamiet en handgranaten een heel dorp. Later zond het brandweerwagens om zogezegd een brand te blussen in een olieterminal. Maar die brand bestond niet. Wel kwam het tot schermutselingen met mensen die het scenario doorhadden; ook hier vielen doden. In die woelige dagen werden alle toegangswegen naar het Ogoni-gebied afgesloten en kwam er een verscherpte controle op het verkeer in dat gebied. Bij brutale aanvallen op dorpen werden zevenhonderdvijftig mensen gedood en sloegen dertigduizend mensen op de vlucht. Er lekte toen een rapport uit van de politie-officier van Port Harcourt over de wenselijkheid in Ogoni een aantal dorpshoofden uit de weg te ruimen. Als motief gold dat Shell zijn activiteiten alleen kon voortzetten, als er militair werd opgetreden tegen degenen die de economie verlamden. Het duurde niet lang of die dorpshoofden werden inderdaad dood aangetroffen. Als klap op de vuurpijl kwam de aantijging dat Saro- Wiwa achter de moord zatGa naar eind[10]. Op 22 mei 1994 werd hij in het holst van de nacht thuis opgepakt en maandenlang louter op verdenking vastgehouden. Toen er eindelijk een proces kwam, bleek dat dit voor een militaire rechtbank gevoerd werd, tegen de uitspraak waarvan geen beroep mogelijk is. Saro-Wiwa kreeg geen advocaat toegewezen; ook moest hij elke medische hulp ontberen, ofschoon hij tijdens die gevangenschap een paar keer een hartaanval had gehad. Op 11 oktober 1995 werden Ken Saro-Wiwa en acht medestanders ter dood veroordeeld. Ze werden in de morgen van 10 november opgeknoopt in de gevangenis van Port Harcourt, voor die gelegenheid beveiligd met tanks en soldaten in staat van paraatheid. John Wangbu, docent in het seminarie van Ikot Ekpene en zelf afkomstig van Port Harcourt, zegt hierover in zijn boek, dat tien jaar na de feiten uitkwam: ‘De gruwelijke opknoping van Dr. Ken Saro-Wiwa en zijn acht gezellen was de ergste pastorale belevenis tijdens de 21 jaren van mijn priesterschap. Ik was ooggetuige van Saro-Wiwa's opknoping en had het voorrecht gehad vóór zijn dood samen met hem voor hem en voor Nigeria te | |
[pagina 396]
| |
bidden’Ga naar eind[11]. Bij milieuactivisten riep de terechtstelling een golf van verontwaardiging op. Ze werd veroordeeld door Amnesty International, Greenpeace, Earthlife Africa en The Friends of the Earth, terwijl de staatshoofden helaas schitterden door hun stilzwijgen. Alleen de Zuid-Afrikaanse president Nelson Mandela en aartsbisschop Desmond Tutu drongen aan op sancties tegen de Nigeriaanse regering. Saro-Wiwa is het boegbeeld geworden van een strijd die nog altijd voortgaat, maar gewelddadig is geworden. Tussen 1995 en 2006 zijn er zowat honderd milities ontstaan. Voor hen is illegaal aftappen van olie uit de pijpleidingen zowel een daad van verzet als een bron van inkomsten voor de aankoop van wapens. Deze milities hebben op een of andere manier banden met de Niger Delta People's Volunteer Force (NDPVF) en de Niger Delta Vigilants (NDV), twee georganiseerde verzetsgroepen die op gespannen voet met elkaar leven. Elk in hun invloedssfeer oefenen ze druk uit op de bevolking opdat die voor de politicus stemt die zij als gouverneur zouden willen. Nadat de NDPVF in 2003 de verkiezing van Peter Odili tot gouverneur van de staat Rivers had aangevochten, kreeg ze het hard te verduren. De aanvallen van de regeringstroepen richtten zich bij voorkeur tegen hen. NDPVF telt ongeveer tweeduizend gewapende manschappen, dubbel zoveel als de NDV. In 2004 ging president Obasanjo onderhandelingen met hen aan. Dit leidde tot een bestand. De president beloofde de represailles van het leger te stoppen en meer geld uit te trekken voor de regio (in 2000 had hij al de speciale commissie opgericht voor de ontwikkeling van de delta), op voorwaarde dat die verzetsgroepen hun wapens inleverden. Gou-verneur Odili kon het gedaan krijgen dat ze per ingeleverd wapen een vergoeding kregen. Zo'n 850 wapens werden ingeleverd, waarvan twee derde van de NDV. NDPVF begon pas meer wapens in te leveren, nadat het van de regering had verkregen dat wie zijn wapen inleverde, ook straffeloosheid genoot. In september 2005 kwam de leider van de NDPVF, Mujahid Asari, er in een kranteninterview voor uit dat hij de afscheuring van de delta nastreefde. Daarop werd hij ogenblikkelijk gearresteerd; hij zit nog altijd in de gevangenisGa naar eind[12]. Sindsdien heeft de reeds gememoreerde beweging MEND, het voortouw genomen: ze bestaat vooral uit leden van de vroegere NDPVF. Met haar sabotage en ontvoeringen beoogt ze niet de afscheiding maar de ontvoogding van de Niger-delta. | |
Inbreng van de theologenDe driehonderd studenten van het seminarie in Ikot Ekpene komen allen uit een diocees van de Nigerdelta en zullen daarheen terugkeren om er | |
[pagina 397]
| |
te werken in parochies of in de administratie van hun bisdom. Wat hen als groep samenhoudt, is hun herkomst. Voor de rest vallen ze uiteen in verschillende taalgroepen, wat maakt dat de voertaal in het seminarie het Engels is; in het seminarie van Owerri spreekt men buiten de lessen lbo. Die delta-samenhorigheid is heel sterk. Ze waarderen dan ook ten zeerste dat ze regelmatig worden ingelicht over de politieke situatie van het land. Ze zijn er trots op dat hun professoren daarover schrijven, en dat ze les krijgen van iemand als John Wangbu, die zo dicht bij Ken Saro-Wiwa heeft gestaan dat hij hem, hoe vreselijk dat ook was, heeft mogen ondersteunen bij zijn terechtstelling. Wanneer ze in de vakantieperiodes naar hun dorpen terugkeren, merken ze daar telkens weer de voortschrijdende milieuvervuiling en hoe de mensen verder wegzinken in de armoede, met alle gevolgen van dien: jeugdwerkloosheid, analfabetisme, gebrek aan scholing en gezondheidszorg, de voortdurende bekommernis van een minimumloon te moeten rondkomen. Ik kan me levendig voorstellen dat bij velen onder hen's avonds in de kerk, tijdens het met drums begeleide zingen van het Magnificat (‘Hij verheft de geringen en stoot de machtigen van hun troon’), de gedachten zullen uitgaan naar deze doffe ellende. Die gevoeligheid voor het schandaal van de achterstelling spreekt ook uit de bijdragen in het boek van John Wangbu. De auteurs zoeken er naar concrete strategieën om dat schandaal ongedaan te maken. Ze putten hun argumenten uit de sociale leer van de kerk. Voorop staat het principe van de subsidiariteit: wat op lokaal vlak deskundiger kan worden gedaan, moet niet worden gepland en uitgevoerd door een overkoepelende instantie die verder afstaat van de lokale realiteitGa naar eind[13]. De auteurs pleiten dus voor federalisme en de ontvoogding van de Nigerdelta uit het centraliserende en soms dictatoriale bestuur in Abuja. Vervolgens komt het principe van de verdelende rechtvaardigheid. Het is niet billijk dat de inkomsten van de olie zomaar naar de centrale regering gaan en dat deze die dan gelijkelijk verdeelt over de verschillende staten, zonder er rekening mee te houden dat het gros van die inkomsten uit de Nigerdelta komt, die door de olie-exploitatie brutaal wordt vervuild. Zoals de zaken er nu voorstaan, huldigt ‘de federale overheid een economische politiek die het leeuwendeel van de oliegelden naar het centrum doet vloeien. Maar dit is een grove onrechtvaardigheid ten aanzien van de olieproducerende gebieden.’Ga naar eind[14] Ten slotte komt de ethische rol van de staat ten opzichte van de olieconcerns ter sprake: ‘Uit sociale overwegingen stelt de kerk dat de staat tussenbeide dient te komen in het publieke en vooral het economische leven. De staat is vaak de enige instantie die het reilen en zeilen van de vrije-markteconomie kan controleren en de misbruiken ervan kan tegengaan.’Ga naar eind[15] Anders gezegd moet de federale overheid ermee ophouden | |
[pagina 398]
| |
onder één hoedje te spelen met de olieconcerns. Ze moet wetten durven uitvaardigen die deze concerns doen opdraaien voor de milieuvervuiling, en hen dwingen met geld over te brug te komen om de verpauperde inwoners van de Nigerdelta mogelijkheden tot ontwikkeling te geven. |
|