| |
| |
| |
Boeken
Kerk en Theologie
Encyclopedie van de christelijke symbolen
Hoe paradoxaal het ook moge klinken: in een tijd van toenemende secularisatie en ontkerkelijking komt er steeds meer aandacht voor christelijke symbolen, afbeeldingen en tekens. Dat komt vooral door de televisie en het internet, in geringere mate ook doordat we steeds meer zijn gaan reizen en in musea en buitenlandse kerken allerlei dingen zien die klaarblijkelijk een diepere betekenis hebben. Wie een tijdlang aandachtig naar videoclips kijkt, zal ontdekken dat er een ontzettende hoeveelheid tekens en symbolen in voorkomt (en erin is gestopt!).
Daarom is het een goede zaak dat er onlangs een beknopt naslagwerk is verschenen waarin men allerlei informatie kan vinden over zaken als: de christelijke eredienst, de symboliek van de feesten, de betekenis van bepaalde voorwerpen, de architectuur van het kerkgebouw, de kleuren van de liturgie, de iconografie. Aandacht ook voor de Bijbel als belangrijke bron van veel symbolen en voorstellingen die tot op vandaag functioneren.
Het accent van de trefwoorden ligt vooral op de kunst en de symboliek van de kerken in het Westen, d.w.z. de rooms-katholieke en de protestantse traditie. De kunst, liturgie en symboliek van het oosters-orthodoxe christendom komen slechts terzijde aan bod. Grote aandacht is er uiteraard voor de Middeleeuwen, omdat daar - historisch gezien - op het vlak van de christelijke symboliek ontzettend veel is gebeurd.
Deze kleine encyclopedie is rijk geïllustreerd, maar de kwaliteit van de opgenomen afbeeldingen en reproducties - het overgrote deel is afkomstig uit Museum Catharijneconvent in Utrecht - is pover. Op één kleurenkatern na - | |
| |
acht bladzijden met hedendaagse kunst - zijn alle afbeeldingen in zwart-wit afgedrukt en bovendien klein van formaat, omdat dit boek vrij kleine afmetingen heeft. Een flink aantal afbeeldingen is nagetekend van het origineel en niet zelden veel te klein afgedrukt, zodat de zeggingskracht van de beeldtaal of symboliek niet tot zijn recht komt. Naar de apocriefe Bijbelboeken wordt niet speciaal verwezen; zo kan het gebeuren het trefwoord ‘Tobias’ wél voorkomt, maar de ingang ‘Judit’ opvallend genoeg ontbreekt. Dat het boek Ester een apocrief Bijbelboek zou zijn - zoals gemeld in het artikel ‘apocriefen’ - is onjuist; het geschrift behoort van meet af aan tot de Hebreeuwse canon!
Af en toe stuit men op een merkwaardigheid. Zo wordt geenszins duidelijk waarom de ingang ‘Clara’ (blz. 60) is opgenomen. En wie ‘Eva’ mocht zoeken: zij is alfabetisch op een verkeerde plek terecht gekomen, namelijk tussen ‘eschatologie’ en ‘eucharistie’.
Wie iets te weten wil komen over de symboliek van Oud en Nieuw Testament, van apostelen, heiligen, engelen, planten, dieren, vormen en getallen, zal in dit naslagwerkje veel verrassende informatie kunnen vinden.
□ Panc Beentjes
Alfred C. Bronswijk, Christelijke symbolen van A tot Z, Uitgeverij Boekencentrum, Zoetermeer, 2006,240 blz., 19,50 euro, ISBN 90-239-1351-5. |
| |
Uit aarde, naar Gods beeld
Toen de schoolmeester van het vierde leerjaar tijdens de godsdienstles opmerkte dat Noach stierf op 950-jarige leeftijd, merkte ik in al mijn jeugdige onschuld op dat God in de vorige les nog beslist had om de mens maximaal 120 jaar te laten leven. Uit die periode van het letterlijke geloofsverstaan herinner ik me overigens nog heel wat meer onoplosbare vragen die oude schoolmeesters tot wanhoop dreven. Het is alvast de grote verdienste van de theologische antropologie van Anton Houtepen in het indrukwekkende boek Uit aarde, naar Gods beeld dat hij systematisch de confrontatie aangaat met deze vragen en de antwoorden aanreikt die momenteel voorhanden zijn in exegese, literaire kritiek en andere wetenschappen. Maar Houtepen graaft dieper. Consequent puurt hij het antropologische maximum uit de verhalen van de geschiedenis van het worstelen van de mens met God. Hierdoor wordt zijn boek, voor mensen die vertrouwd zijn met gelovige categorieën, een stevig gefundeerde zoektocht naar een eigentijdse visie op mens en God.
Anton Houtepen doceerde oecumenische theologie aan de Universiteit Utrecht en theologische antropologie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Dat deze laatste colleges de basis vormden voor dit boek, blijkt uit een verzorgde academische schrijfstijl doorspekt met uitgebreide voetnoten. De theologische antropologie van Houtepen sluit naadloos aan bij de rijke westerse theologische traditie en met veel aandacht voor klassieke categorieën als schepping en genade. Maar in diezelfde traditie worden brede lijnen getrokken naar de tijdsgeest en het levensgevoel van moderne mensen.
| |
| |
Dit boek krijgt echter vooral vaart door de toetsing van de theologische antropologie, in een tweede deel, aan vijf antropologische kernbegrippen waarvan Houtepen de eigentijdse theologische polsslag tracht te voelen: vrijheid, arbeid, liefde, politiek en hoop.
De christelijke vrijheidsidee kleurt mee de politieke, filosofische, lichamelijke en psychologische vrijheidsidealen van de westerse cultuur en nuanceert zo het klimaat van vrijblijvendheid dat hier vaak mee samenhangt. Op dezelfde manier wordt arbeid losgemaakt van kapitaal en in christelijk perspectief verbonden aan gerechtigheid, vrede en vreugde. Naast het verbinden van de liefde aan duurzame trouw en gelijkwaardigheid, pleit Houtepen voor een minder krampachtig veroordelen door de kerk van seksualiteit en lichamelijkheid. Vanuit de theologische antropologie spreekt het voor zich dat het samenleven van mensen steunt op humaniteit. Kerken kunnen hieraan bijdragen door een cultuur van (en onderwijs in) mensenrechten te doen groeien. En ook in een bewuster omgaan met dood en sterven en in het uitspreken van de hoop op eeuwig leven kan de theologie een bijdrage leveren aan het westerse levensgevoel.
In de veelheid en oppervlakkigheid van onze wereld verdwijnt God erg gemakkelijk uit het zicht. Maar niet enkel het theologische staat onder druk. Ook algemeen menselijke verworvenheden, de antropologische basis van ons samenleven, dreigen te bezwijken. Het boek van Houtepen, hoewel minder toegankelijk voor wie geen theologische basis heeft, is alvast een stevig pleidooi voor een eigentijdse theologische antropologie waarin menselijke waarden en waardigheid kunnen groeien naar Gods beeld.
□ Gert Van Langendonck
Anton Houtepen, Uit aarde, naar Gods beeld. Theologische antropologie, Uitgeverij Meinema, Zoetermeer, 2006, 416 blz., 27,50 euro, ISBN 90-211-4076-4. |
| |
Katholieke schoolidentiteit
Het is de overtuiging van Piet Raes, auteur van Katholiek of Kwaliteit. Over de identiteit van een katholieke school, dat de grondhouding dat leven geven is, de katholieke school in Vlaanderen kleurt. ‘Geven’ is dan voornamelijk te verstaan als overgeven en doorgeven. Hij drukt dit filosofisch zo uit: de existentie wordt op de katholieke school als extase beleefd, als het uitzien en het omzien naar de (het) andere dan zichzelf. Hij ontwikkelt deze gedachte aan de hand van vijf hoofdstukken, waarin hij aangeeft dat de katholieke school zichzelf niet moet begrijpen vanuit het verschil met de andere (types van) scholen, maar zich wil verstaan vanuit haar inspiratiebronnen. Aan het einde van het boek blijkt dat haar eigenheid juist - paradoxaal genoeg - andersheid insluit. Hoe laat de auteur het tot die paradox komen?
In het eerste hoofdstuk verheldert hij de positie van de katholieke school in een postchristelijke samenleving. Daarin bespreekt Raes drie spanningsvelden waarbinnen een katholieke school leeft: het spanningsveld publiek versus privé, religieus geïnspireerde institutie versus postchristelijke samenleving en christendom versus moder- | |
| |
niteit. Het tweede hoofdstuk is het meest theologische hoofdstuk; daarin staat hij stil bij de wijze waarop in het christendom over God en mens gesproken wordt. Het derde hoofdstuk is fenomenologisch van inslag. De Vanzelfsprekende aanwezigheid’ van God verscheen in hoofdstuk 2 als de wijze waarop God zich bekendmaakt aan de mensen - en die gedachte werkt hij nu verder uit. Daarvan beschrijft de auteur de assen die de ruimte van de aanspreking diepte en breedte verlenen: aanspreken, antwoorden en doorgeven. Het vierde hoofdstuk is pedagogisch en historisch van opzet. Fundamentele principes van christelijke opvoeding op school krijgen reliëf vanuit een aantal kerkelijke documenten. Dankzij deze vier hoofdstukken is het terrein geëffend om enkele conclusies te trekken. In hoofdstuk 5 toont de auteur aan dat de paradoxale religieuze logica van het christendom de garantie is voor een nooit eindigend gesprek tussen een katholieke school en een postchristelijke samenleving. De religieuze eigenheid van het christendom is van die aard dat ze een katholieke school telkens opnieuw binnenvoert in een identiteitsproces dat reflexief, dialogisch en vrij is.
Uit dit traject lichten we graag twee punten die meer dan gewone aandacht verdienen. Het eerste punt betreft de discussie over de plaats van het christendom in de samenleving. Om die positie helder te krijgen discussieert Piet Raes met twee vooraanstaande Franse intellectuelen, Marcel Gauchet en Paul Valadier. Die discussie opent als het ware het boek, wordt opnieuw opgenomen aan het begin van het vierde hoofdstuk en biedt ook aanzetten tot reflectie in het afsluitende hoofdstuk. Aan de hand van deze discussie wijst de auteur erop dat de moderniteit zelf kind van het christendom is en dat bijgevolg het moderne leven met de klemtoon op autonomie en vrijheid geen levensvreemd bloed is voor de gelovige. Daardoor wordt het christendom door de moderniteit niet vleugellam. De moderniteit is geen seculiere verdubbeling van het christendom; het christendom overschrijdt telkens de grenzen van de moderniteit omdat bijvoorbeeld supererogatie - meer doen dan wat verplicht is - de drijfveer van een christelijke ethiek is. ‘Grensoverschrijding’ is hier niet op te vatten als een kwantitatief meer kunnen bieden, in dit boek heeft het te maken met het paradoxale levensprincipe van het christendom zelf. En dit is het tweede punt dat de dynamische spirit van het boek uitmaakt. Christendom als godsdienst van de relatie en interpretatieve godsdienst dankt haar dynamiek aan haar denken zelfs levenswijze in paradoxen. Daardoor is de identiteit van de katholieke school precies nooit vast te leggen; katholieke scholen werken aan een identiteitsproces. Hun eigenheid ligt nooit vast, maar wordt gaandeweg ontsluierd in mensen met een reflexieve geest, een dialogische ingesteldheid en een hang naar vrijheid.
Het lijkt ons meer dan aangewezen deze kernpunten te introduceren in het onderwijsmilieu; ze kunnen de betrokkenen enkel ervoor warm maken hun identiteit te zoeken en te vinden en... te blijven zoeken.
□ Geert Faseur
| |
| |
Piet Raes, Katholiek of Kwaliteit. Over de identiteit van een katholieke school, Pelckmans, Kapellen, 2006, 142 blz., 14, 50 euro, ISBN 978-90-289-3868-7. |
| |
Maatschappij
Globalisering
De laatste jaren heeft Geert van Istendael zich ontpopt als een literaire duizendpoot, een schitterend woordkunstenaar, en een essayist met goed doordachte, eigenzinnige standpunten die er echt toe doen en waarmee terdege rekening wordt gehouden. In Alfabet van de globalisering zet hij nu zijn tanden in de dynamiek van de zich op wereldvlak organiserende economie. Als vorm kiest hij een reeks alfabetisch geordende trefwoorden die hij zeer kritisch en persoonlijk doorlicht, want hij wil ‘op wacht staan bij de taal’ (blz. 38).
Het resultaat is een pamfletachtige reeks teksten van hoog niveau. Over globalisering zijn al vele boeken volgeschreven, maar zelden op zo'n indringende en vernietigende manier. De woorden (groei, ondernemingszin, vrijheid,...) worden ontdaan van hun eufemistische franjes, de vanzelfsprekendheden en triomfalistische beweringen worden in vraag gesteld en genadeloos onderuit gehaald tot wat ze echt zijn: foefjes in dienst van kapitalistische privébelangen. Waarom zou economie de essentie van het leven moeten zijn? Waarom is economische groei een conditio sine qua non? Kan een mens ooit ‘illegaal’ zijn? Een klein land als België is een grotere werkgever dan een grote multinational - waarom dansen we dan altijd naar hun pijpen? Hoe kan de gepropageerde globalisering zich een verstandig air aanmeten, terwijl het zeker naar ieders ondergang leidt? Enzovoort.
Van Istendael ontleent zijn motivaties en zijn woede aan het traditionele links-christelijke, syndicale gedachtegoed waarvan zijn vader - in zijn boek liefdevol als don Augusto geportretteerd - een exponent was. Nu het mode is syndicaal werk conservatief en star te noemen (om dan ‘flexibel’ met de underdog te kunnen omgaan) wil Van Istendael een ‘conservatief’ zijn die voor de ‘oude’, overzichtelijke, gehumaniseerde wereld en waarden pleit (en die soms idealiseert); zijn nieuw-linkse vrienden krijgen dan ook de nodige vegen uit de pan. Maar als dit een vriend van rechts is, dan heeft rechts echt geen vijanden meer nodig...
Het pamfletkarakter van de tekst ademt kracht maar ook zwakheid: hoe apodictischer zijn statements, des te groter onze neiging tot twijfelende vragen. Was de kleine zelfstandige echt zo'n ideale figuur? Kan het West-Europese sociale model zomaar naar Azië of Zuid-Amerika worden overgeplaatst? Is privatisering altijd verkeerd? Is de westerse mens, als geobsedeerd consument, sowieso een onderdrukker? In het korte bestek krijgen deze vragen geen antwoord; sluitend is de bewijsvoering dan ook niet. Maar het boekje is een authentieke schreeuw om rechtvaardigheid, gedragen door een superieure stijl en een moordend efficiënte betoogtrant. Van Istendael is een heerlijke luis in de pels van het zoge- | |
| |
zegd weldenkend Vlaanderen.
□ Jacques De Maere
Geert van Istendael, Alfabet van de globalisering, Atlas, Amsterdam/Antwerpen, 2006, 127 blz., 9,90 euro, ISBN 90-45012979. |
| |
Politiek
Over religie, moraal en politiek
In Over religie, moraal en politiek geeft Wibren van der Burg een heldere en erg toegankelijke inleiding tot het liberale denken (in de politiek-filosofische betekenis van het woord) als antwoord op de secularisering, het individualisme en het pluralisme in onze samenleving. Het boek zou zo als handboek voor een cursus op een hogeschool (en eventueel de hoogste jaren van het secundair) kunnen dienen, ware het niet voor een specifiek publiek geschreven. De auteur richt zich voornamelijk op een Nederlands publiek, meer bepaald Nederlanders die vanuit een ‘vrijzinnig christelijk’ perspectief over religie, moraal en politiek willen nadenken. De auteur draagt immers twee petjes: hij is rechtsfilosoof aan de Universiteit van Tilburg, maar hij schreef ook in de hoedanigheid van voorzitter van de Remonstrantse Broederschap. Dat is een vrijzinnige geloofsgemeenschap ‘die, geworteld in het evangelie van Jezus Christus en getrouw aan haar beginsel van vrijheid en verdraagzaamheid, God wil eren en dienen’. Deze kerk werd in Antwerpen in ballingschap opgericht in 1619 nadat ze door de orthodoxe calvinisten uit de Republiek was verbannen.
Het woordgebruik verraadt meteen de Nederlandse context waarin het boek zich afspeelt. Het woordpaar vrijzinnig-christelijk klinkt Vlamingen erg vreemd in de oren, toch denk ik dat heel wat christenen in Vlaanderen zich in de voorgestelde vrijzinnige, humanistische zoektocht naar een christelijke ethiek en een christelijk geïnspireerde politiek zouden kunnen vinden. We zouden bijna durven hopen dat het boek de intussen stilgevallen discussie hierover binnen de katholieke wereld doet (her)opflakkeren. Van der Burg toont aan dat er een tussenweg bestaat tussen het religieuze fundamentalisme dat één godsdienstige overtuiging als basis voor politiek en moraal ziet enerzijds en de moderne idee van een volstrekte scheiding tussen levensovertuiging en politiek, die godsdienst geheel en al naar de privésfeer verbant. Zijn visie op religie, moraal en politiek kan volgens mij dan ook inspirerend zijn voor heel wat Vlamingen, zowel voor ‘gelovigen’ als voor ‘vrijzinnigen’.
Het boek bevat drie delen. Eerst krijgen we enkele verduidelijkingen over het verband tussen levensbeschouwing en moraal, en laat de auteur zien dat moraal, levensbeschouwing en kerken zich moeten bewegen in een snel veranderende samenleving waarin pluralisme, individualisme en secularisering de plak zwaaien. Van der Burg ziet hoe de maatschappij door de (post)modernisering verandert, maar weigert hieruit cultuurpessimistische conclusies te trekken. Het is volgens hem onzin over normverval en morele crisis te spreken; normen en waarden zijn aan verandering onderhevig en op bepaalde vlakken ziet hij zelfs vormen van morele | |
| |
vooruitgang. Het tweede en derde deel beschrijft respectievelijk hoe een vrijzinnige moraal en een vrijzinnige politiek eruit kunnen zien. De auteur plaatst zich in de traditie van het humanisme en ziet zich op politiek-filosofisch vlak nauw verwant met het liberalisme zoals het geijkt werd door John Rawls en Ronald Dworkin. Omdat de term ‘liberalisme’ te veel een partijpolitieke connotatie heeft (VLD, VVD, D66), wordt de term in het boek vertaald als ‘vrijzinnig’, iets wat in Nederland blijkbaar meer gebeurt.
Ook eigen aan de Nederlandse realiteit is dat men daar niet enkel met conservatieve (fundamentalistische?) moslims te maken krijgt, in Nederland maken ook de ChristenUnie (in 2000 ontstaan uit het Gereformeerd Politiek Verbond en de Reformatorische Politieke Federatie) en de Staatskundig Gereformeerde Partij (SGP) deel uit van het politieke bestel. De SGP weigert vrouwen als lid en vindt homofilie niet kunnen. Dat plaatst de discussie over de islam en over de Arabisch-Europese Liga (AEL) in een rijker daglicht dan waarin er hier in Vlaanderen meestal over de AEL en de verhouding tussen islam en politiek wordt gediscussieerd.
Het meest interessante aan de benadering van Wibren van der Burg is zijn visie op pluralisme en staatsneutraliteit. Anders dan de standaard liberale visie houdt hij een pleidooi voor inclusieve of actieve neutraliteit. ‘Bij exclusieve neutraliteit weigert de overheid rekening te houden met de godsdienstige identiteit van sommige burgers; bij inclusieve neutraliteit wordt daarmee juist zoveel mogelijk rekening gehouden’. Dit betekent dat de neutraliteit van de overheid zich niet noodzakelijk hoeft te vertalen in een neutrale publieke ruimte. Een neutrale overheid hoeft levensbeschouwingen niet actief uit de publieke en politieke ruimte te bannen en kan pluralisme actief ondersteunen. Deze visie verschilt met de klassieke uit Frankrijk overgewaaide laïciteitsgedachte waar bijvoorbeeld Paul Cliteur en veel Vlaamse ‘vrijzinnige humanisten’ graag mee uitpakken. Van der Burg stelt dat Nederland een traditie heeft van inclusieve neutraliteit, en wat Vlaanderen betreft meen ik hetzelfde te mogen zeggen. Nog een goede reden dus om als gelovige en/of als vrijzinnige Vlaming het boek even ter hand te nemen.
□ Patrick Loobuyck
Wibren van der Burg, Over religie, moraal en politiek. Een vrijzinnig alternatief, Ten Have, Kampen, 2005, 205 blz., ISBN 90-259-5562-2. |
| |
Kunst
Oorlogstekeningen van Otto Dix
Otto Dix was een flinke twintiger toen hij tijdens de Eerste Wereldoorlog als soldaat naar het front werd gestuurd, in Frankrijk, Vlaanderen en Rusland. In zijn vrije uren tekende de jonge kunstenaar wat hij zag, zonder romantiek, zonder overdrijvingen, zonder aanklacht: vernielde schuren en dorpen, soldaten die luizen afvangen of slapen, en vooral explosies en granaattrechters, omgeven door lijken. Dix werkt haastig en geeft met zijn hoekige, gebroken | |
| |
lijnen de toestand weer van een wereld die uit zijn voegen barst. In deze oorlogstekeningen, waarvan de Parijse Galerie Tendances er onlangs een dertigtal heeft tentoongesteld, staat Dix naar mijn gevoel stilistisch veel dichter bij de fundamentele ontwikkelingen van de moderne kunst dan later in zijn meer bekende schilderijen, toen hij een aanhanger van de Nieuwe Zakelijkheid werd. Hoe dan ook, de jonge tekenaar wist intuïtief een onverbloemd beeld van de oorlog op te roepen, dat ons heden nog raakt. In zijn dagboek noteerde hij: ‘Dat alles is het werk van de duivel’.
□ Jan Koenot
Otto Dix: Dessins de guerre, 1915-1917, catalogus uitgegeven door Galerie Tendances, Parijs, 2006, 56 blz., ongeveer 10 euro (te bestellen bij galerie.tendances@wanadoo.fr). |
| |
Bill Viola een postmodernist?
The Reflecting Pool (1977) van Bill Viola wordt door Jean-Paul Fargier beschouwd als het topwerk van deze kunstenaar en een van de vijf belangrijkste videowerken überhaupt. De studie die hij eraan wijdt, is dus veelbelovend. Met een bevlogen stijl beschrijft en ontleedt hij Viola's werk, om tot de conclusie te komen dat de essentie van de videokunst erin vervat ligt: het beeld worden van het menselijk lichaam (dat van de kunstenaar, dat in The Reflecting Pool optreedt) en het lichaam worden van het beeld. Met dit laatste bedoelt hij dat het eigen is aan het videobeeld dat er van alles binnen in het beeld gebeurt: het kan in meerdere zelfstandig evoluerende fragmenten uiteenvallen, meerdere beelden kunnen naast elkaar geplaatst, over elkaar geschoven of in elkaar verweven worden. Fargier ziet in de verstrengeling tussen de lichamelijkheid van de kunstenaar en het videobeeld, dat zelf als een levend lichaam wordt, een briljante overwinning op de neutraliteit van Duchamps ‘readymade’ (als onpersoonlijk object). Voorts ziet hij in dit werk het ‘nec plus ultra van het modernistische denken dat sedert zeker dertig jaar de hedendaagse kunst onderbouwt’. Dit denken verwerpt het uitsluiten van tegenstrijdigheden en het hiërarchische onderscheid tussen realiteit en beeld, origineel en kopie, het organische en het anorganische, het lichamelijke en technische prothesen. Op grond van die analyse wijst Fargier elke benadering die van buiten af een symbolische of geestelijke betekenis in Viola's werk legt, van de hand.
Het is dan ook niet te verwonderen dat hij geen raad weet met Viola's recentere creaties. Terwijl hij uitvoerig ingaat op het vroege werk, vermeldt hij wel de grote installaties van de jaren tachtig en negentig, en wijdt hij zelfs enkele bladzijden aan Viola's decor voor een recente opvoering van Wagners Tristan und Isolde in de opera van Parijs, maar bestudeerd worden die werken niet. Over Going Forth By Day (tot heden Viola's grootste installatie) en de omvangrijke reeks The Passions wordt volledig gezwegen. Fargier komt niet verder dan het vaststellen van een breuk tussen Viola's eerste, sobere, radicale formele experimenten, en de latere adembenemende, poëtische en me- | |
| |
taforische installaties, die de kunstenaar niet heeft kunnen realiseren zonder een beroep te doen op acteurs. Het hoeft geen betoog dat Fargier die breuk betreurt.
Dit kleine, keurig uitgegeven boekje biedt stof tot nadenken en brengt bijna vergeten oudere werken van Viola in herinnering. De categorieën waarmee Fargier Viola's oeuvre benadert, leiden echter tot een interpretatie die een andere richting uit gaat dan die welke de kunstenaar zelf in zijn geschriften en interviews suggereert. Zelfs op de schetsen van installaties die hij voorbereidt, tekent Viola uitspraken, gedichten of gebeden van spirituele meesters op. Daaruit blijkt ten overvloede dat hij videokunst als een onafscheidelijk technologisch én geestelijk avontuur beoefent, en zijn beelden liegen er niet om. Het is daarom zeer de vraag of men de kunstenaar en zijn oeuvre recht doet wanneer men ook een werk als The Reflecting Pool louter benadert als een uiting van (post)modernistich denken en als een virtueel lichaam waarin alles in, door en voor het beeld gebeurt.
□ Jan Koenot
Jean-Paul Fargier, The Reflecting Pool de Bill Viola, Editions Yellow Now, Crisnée (België), 2005, 104 blz., 11, 40 euro, ISBN 2-87340-197-4. |
| |
Literatuur
Het teken van de ram 4
Er zijn niet veel auteurs wier leven en werk nog vóór hun dood georganiseerd bestudeerd wordt. Hugo Claus is in ons taalgebied, denk ik, de enige en waarschijnlijk ook de enige die het verdient. In de inmiddels vierde aflevering van Het teken van de ram. Bijdragen tot de Claus-studie staat de tijdspanne 1965-1975 centraal. Naar gewoonte opent de bundel met ongepubliceerd en ongebundeld werk uit de betreffende periode. Het gaat onder andere om gedichten in verband met Roger Raveel, vertalingen van onder meer Baudelaire en Borges, een aantal bijdragen over het proces dat tegen Claus gevoerd werd naar aanleiding van de opvoering van Masscheroen en ook een aantal soms vlijmscherpe brieven. Zo schreef Claus in oktober 1967 aan Hedwig Speliers: ‘U wil het fabeltje uit de wereld helpen dat ge-engageerde poezie niet goed kan zijn. Dat is al gebeurd, o.a. door de Chinese prins Cheng in 614 voor Christus’. Een brief over de opvoering van Tand om tand in de KNS in Antwerpen aan de toenmalige directeur, Van Kerkhoven, eindigt aldus: ‘Ik meen uit de verte Uw antwoord hieromtrent te horen, namelijk dat dit, helaas, niet Uw afdeling is. Ik vrees, geachte Heer, dat er geen enkele afdeling is waar U met enig recht over de kunst en de praktijk van het toneel mag spreken’. Exit Van Kerkhoven - het stuk werd een jaar later opgevoerd in de Brusselse KVS.
Een andere vaste (en mijn favoriete) rubriek is de biografische kroniek van Georges Wildemeersch. Claus' onlangs overleden boezemvriend Freddy de Vree haalt in zijn onderhoudende bijdrage herinneringen op aan de jaren zestig. De beschrijvende bibliografie uit de vorige delen werd niet voortgezet. Daarvoor verwijst de hoofdredacteur naar de website van het Studie-en do- | |
| |
cumentatiecentrum Hugo Claus en naar de complete bibliografie van afzonderlijke publicaties Hugo Claus. Voor twaalf lezers en een snurkende recensent (2004).
De overige zeven bijdragen zijn zeer verscheiden qua inhoud én aanpak. Ik heb vooral plezier beleefd aan de bijdragen van Bart Nuyens (over Claus' debuut als cinefiel, scenarist en cineast), Kevin Absillis (die de perikelen rond Claus' debuut aan de hand van nieuw archiefmateriaal uitvoerig uit de doeken doet) en Dirk de Geest (die aannemelijk maakt dat Claus in de roman De geruchten ‘herkenbare patronen van de populaire regionale literatuur hanteert en vervormt’).
Het is duidelijk dat het leven en werk van Hugo Claus nog heel wat onontgonnen gebieden bevat. Ik hoop alleen dat we niet weer vijf jaar moeten wachten op een nieuw (levens)teken van de ram.
□ Manu van der Aa
Georges Wildemeersch e.a. (red.), Het teken van de ram 4. Bijdragen tot de Claus-studie, De Bezige Bij, Amsterdam, 2005, 318 blz., 25,00 euro, ISBN 90-234-1288-5. |
|
|